Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Oostenrijks herstel en Franse ‘bevrijding’ 1780 - 1814

In 1790 tekenden Groot-Brittannië, Pruisen, Verenigde Provinciën en de keizer een conventie die de voorwaarden van het keizerlijk gezag vastlegde: intrekken van alle hervormingen van Jozef II.

Op binnenlands vlak keerde de rust niet terug: nieuwe golf van propaganda van jozefisten en democraten namen weerwraak, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd. Ook de slachtoffers van de hervormingen van Jozef II waren niet gelukkig, omdat de opstandelingen bijna overal hun functie behielden. Het overlijden van Leopold II versterkte de malaise. De meest radicale ontevreden bleven in Frankrijk en stichtten er in 1791 het ‘Comité des Belges et Liégeots unis’. In 1792 vielen ze de Zuidelijke Nederlanden binnen, versloegen de Oostenrijkers, richtten in alle belangrijke plaatsen een ‘club van vrienden van vrijheid en gelijkheid’, poogden de lokale besturen in handen te krijgen en uiteindelijk het land te laten opgaan in de Franse Republiek. Na gemanipuleerde verkiezingen in 1793 werd de aansluiting bij de Franse republiek gevraagd.

In de slag van Neerwinden werden de Fransen verslagen door de troepen van de nieuwe keizer Frans II. De republikeinen en jacobijnen verlieten het land. De tweede conservatieve Oostenrijkse restauratie had een gemeenschappelijke vijand: de Franse republikeinen. De traditionele machthebbers dreven hun eisen steeds hoger op. In 1794 veroverden de Fransen echter de Zuidelijke Nederlanden, Luik en Luxemburg. De keizerlijke troepen en adminstratie verlieten het land. De herinneringen aan de Franse bezetting veroorzaakte paniek en vele edelen, geestelijken en welgestelden trokken weg. De meeste keerden in 1795 echter al terug.

De eerste 15 maanden Franse bezetting waren een nachtmerrie: de meeste instellingen bleven bestaan, maar enkel om ze te plunderen, de Fransen wilden de Nederlanden laten boeten voor de verliezen die de Fransen geleden hadden geleden. Slechts een minderheid was bereid om mee te werken met de Fransen. De vroeger provincies kregen een Algemeen Bestuur, overkoepeld door een Centraal en Hoger Bestuur van België. Steeds meer inwoners waren ervan overtuigd dat de enige manier om een einde te maken aan de plunderingen de aanhechting bij de Franse Republiek was. In 1795 kwam de aanhechting: vanaf nu zouden deze gewesten een gemeenschappelijk lot kennen.

Tot 1797 liet de Franse regering het land besturen door interimregeringen. Het gebied werd opgedeeld in 9 departementen die ongeveer overeenkomen met de huidige provincies. De eerste uitdaging was de feodale structuren afschaffen en in 1797 werd de republikeinse wetgeving van kracht. Er was een probleem dat men niet genoeg administrateurs en commissarissen vond voor het bestuur. De invoering van de burgerlijke stand botste op een jarenlange stille boycot. In 1796 werden vele kerkelijke bezittingen openbaar verkocht. De mensen die dit kochten werden scheef bekeken door de rest van de bevolking.

In 1797 werden in de algemene verkiezingen bijna overal anti-Franse kandidaten verkozen. Deze afgevaardigden ijverden allen voor het herstel van de grieven van de landgenoten. De hoop op kentering werd echter ongedaan gemaakt door de staatsgreep in de Franse republiek die de tweede directoire aan de macht bracht.

Het nieuwe bewind was tegen de versoepeling van de republikeinse aanpak. De geestelijken moesten een eed van trouw aan de constitutie zweren. De weigeraars werden gedeporteerd. De polemiek voor of tegen toelaatbaarheid van de eed veroorzaakte een schisma onder de clerus.

Het publieke ongenoegen bereikte in 1798 een hoogte punt als de jonge mannen tussen werden opgeroepen voor het leger. Er braken opstanden uit die de naam kreeg: de Boerenkrijg. De training, bewapening en coördinatie van deze ‘brigands’ was echter ontoereikend en buitenlandse steun bleef uit waardoor op de meeste plaatsen de rebellie snel bedwongen werd. De repressie was gewelddadig, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd.

Lees meer...

Luikse Revolutie 1780 - 1814

De oorzaken van de onrust in Luik vertonen gelijkenissen met die in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, maar toch zijn er ook specifieke zaken die samengingen met de situatie van het prinsbisdom als onderdeel van het Keizerrijk. Onder de prinsbisschop F. C. de Veldbruck (1772 – 1784) hadden de verlichte opvattingen ruim weerklank. Onder zijn opvolger C. F. van Hoensbroeck (1784 – 1792) veranderde dit: wantrouwen, censuur en afwijzen van nieuwe ideeën. Een banaal conflict deed het vuur in de plan slaan.

In het kuuroord Spa bezaten twee casino’s een monopolie, dit werd door de prinsbisschop erkend. In 1785 wilde iemand een 3de speelzaal oprichten, de regering weigerde dit. De ondernemer ging in beroep bij de hoogste beroepsinstantie van het Duitse Rijk. Dit conflict escaleerde tot een protest tegen de autocratische bestuursvorm van het prinsdom. De oppositie organiseerde zich in 1787 in de Société patriotique. De adel steunde aanvankelijk de protesten.

Brede lagen van de bevolking werden betrokken bij het conflict door propaganda die tegen de fiscale privileges van de eerste twee standen gekant was. Door de revoluties in het buitenland was de prinsbisschop geneigd tot toegevingen: in 1789 ontnam hij een aantal privileges van de eerste twee standen. Dit kwam echter te laat en tijdens een volksoproer werd het zittende bestuur vervangen door spontaan verkozen burgemeesters.

In hun enthousiasme voor de veroverde vrijheid verzaakten de geestelijkheid en adel aan hun fiscale privileges. De eensgezindheid verdween al snel en er kwamen botsingen tussen de eerste en tweede stand die het hervormingsproces in hun voordeel trachten te buigen en de derde stand die het volk een ruimer aandeel in het bestuur wilden geven.

De hoogste beroepsinstantie, het Reichskammergericht, was onder indruk van de revolutionaire dreiging en probeerde de revolutionaire beweging in te dijken. In 1789 besliste men dat alle hervormingen die niet door de prinsbisschop getroffen waren terug geschroefd moesten worden. Pruisen handelde op eigen houtje en nam Luik in. De prinsbisschop weigerde echter in te stemmen met gelijk welk compromis, waarna Pruisen zijn mislukking moest toegeven en het Luikse grondgebied verliet. Toen het nieuwe regime verder radicaliseerde zijn veel behoudsgezinden geëmigreerd.

Na de teleurstelling in Pruisen overwoog men om in te gaan op de toenaderingsvoorstellen van de Brabantse agent Van der Noot. Sommigen hadden als doel de twee opstandige gewesten te verenigen in één republiek als onderdeel van het Duitse Rijk, dit was echter niet realistisch.

Op de conferentie van Reichenbach werd het lot van de Luikse revolutie bezegeld. De revolutionairen verwierpen elk voorstel tot onderwerping en stelden een eigen regent aan die te toenadering tot Frankrijk moest gestalte geven. Nadat Leopold II de Oostenrijkse Nederlanden had veroverd trok hij naar Luik, waar de opstandelingen zich in 1791 onderwierpen. Prinsbisschop Hoenbroeck kwam weer terug en organiseerde een harde repressie.

De Luikse revolutie mislukte door dezelfde redenen als de Brabantse: innerlijke tegenstellingen en gebrek aan buitenlandse steun. Toch bewees het gebeuren dat brede lagen van de bevolking voor vernieuwing waren.

Lees meer...

Verenigde Nederlandse Staten 1780 - 1814

Binnen het Comité van Breda hadden Van der Noot en Van Eupen de leiding genomen. Voor de nieuwkomers was er geen plaats in de nieuwe structuren. In 1790 kwamen de Staten-Generaal bijeen en tekenden ze de ‘Akte van Unie’: oprichting van de Verenigde Nederlandse Staten (Etats Belgiques Unis), een op confederale leest geschoeide republiek. De soevereiniteit lag bij de provinciale statenvergadering en het dagelijkse bestuur lag bij het Soeverein Congre. De bevoegdheidsverdeling was geïnspireerd op de Verenigde Provinciën.

In de praktijk werd geregeerd door Van der Noot en Van Eupen, zij verzetten zicht tegen het sleutelen aan de standen- en statenregime, want dit kon revolutionaire toestanden veroorzaken. Dit kon de kerk in gevaar brengen. De ‘nieuwkomers’ en andere democraten ijverden voor een grondige hervorming van de Staten, velen wilden een ‘assemblée nationale’ naar Frans model. Tegen die nieuwkomers of ‘vonckisten’ werd een negatieve campagne gevoerd. In het Zuid-Vlaamse platteland kwamen de boeren in opstand: ze verkozen de keizer boven de grondeigenaars en belastingheffers. Dit werd bloedig onderdrukt.

De regering slaagde er niet in steun los te krijgen van buitenlandse mogendheden, integendeel er kwam een Driebond, de Verenigde Provinciën, Pruisen en Groot-Brittannië die toenadering zocht tot de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II. Ze stonden hem toe de Zuidelijke Nederlanden te heroveren als ze de traditionele instellingen zouden respecteren.

De revolutie van boven af die Jozef II beoogde mislukte omdat hij een aantal zaken fout had ingeschat: het zelfbewustzijn was te groot om zich neer te leggen bij een Gleichschaltungs-politiek, de traditionele welvaart en politieke macht van grote groepen was te groot, de maatschappelijke positie van een zeer ultramontaans gezinde clerus was te sterk. De Brabantse omwenteling was geen revolutie van onder op, maar eerder een conservatieve onderneming: het was het gevolg van een compromis waarin vele partijen hun grieven hadden ingebracht, op de eerste plaats de clerus en de traditionele lokale machthebbers.

Het belangrijkste gevolg van het hele gebeuren was waarschijnlijk de politisering van brede lagen van de bevolking. Het aandeel van de kerkelijke problematiek en de clerus zou de politieke opdeling van het land tekenen: klerikaal – antiklerikaal.

Lees meer...

Van Kleine Revolutie tot Brabantse Omwenteling 1780 - 1814

Tallozen veloren hun functie en hun machtsbasis. Er rees verzet in de provinciale staten, weldra regende het protesten van alle besturen en braken er rellen uit. In de steden werden burgerwachten gevormd. Hendrik van der Noot was een belangrijke woordvoerder van de grieven, hij beschouwde de provinciale privileges als grondwettelijke basis voor het politiek bestel die de soeverein beloofd heeft te respecteren. De statenvergadering wezen aanpassingen niet af, maar eisten inspraak en waren tegen de radicale ‘Gleichschaltung’ van het bestuur met de Oostenrijkse erflanden.

De landvoogden schrokken van de omvang van het protest en schorten in 1787 eigenmachtig alle hervormingen af en nodigden iedereen uit om hun bezwaren op papier te noteren. Jozef II was verbaasd en woedend en riep de landvoogd en vertegenwoordigers naar Wenen voor een uitbrander en een poging om hen te overtuigen van de goede bedoelingen van de keizer. Jozef II was bereid de gerechtelijke hervormingen terug te schroeven op voorwaarde dat de kerkelijke hervormingen van kracht bleven. (hij probeerde de zwakste tegenstander, de kerk, hiermee te stigmatiseren) Een nieuwe minister en legerbevelhebber slaagden er redelijk goed in het vorstelijk gezag te herstellen tegen 1788.

In 1789 verloor de regering haar greep op het gebeuren. De Staten van Henegouwen en Brabant weigerden mee te werken aan de hervormingen waardoor de privilegies van de provincies werden ingetrokken. De kerkelijke oppositie bereikte een hoogtepunt met de veroordeling van het onderwijs in het Seminarie-generaal. Ook de ondergrondse of vanuit ballingschap opererende oppositie kreeg wind in de zeilen. De door de Verlichting beïnvloedde burgerij had in het begin nog sympathie voor de hervormingen, maar gaandeweg kregen ze een afkeer van het ‘tirannieke’ optreden van de overheid. Een groep van Brusselse advocaten vormden in 1789 een geheim genootschap ‘Pro aris et focis’ (Voor altaar en haard) die uit was op gewapende volksopstand. Ze organiseerden een samenkomst van 2800 weerbare mannen in Brabant. Daarna vielen ze de Kempen binnen, voerden het ‘Manifest van het Brabantse Volk’ in (de hertog werd vervallen van de troon verklaard). Dit leger veroverde Gent, Brussel,… tot ze alle provincies, op Luxenburg na, bevrijd hadden.

Lees meer...

Jozef II of revolutie van bovenaf 1780 - 1814

In 1781: grote opwinding want Jozef II bracht een bezoek aan de Oostenrijkse Nederlanden. De reacties van de bevolking liepen uiteen: velen voelden zich enorm vereerd, de lokale besturen waren teleurgesteld omdat de keizer geen feestelijke hulde toestond, de centrale bestuursinstellingen waren niet gerust in de bedoelingen van de keizer (ze vreesden dat het theresiaanse compromis in het gedrang kwam: akkoord tussen Maria Theresia: hoge mate van zelfbestuur in ruil voor betere overheidsfinanciën en hogere belastingsopbrengsten) en het meest ongerust waren de bisschoppen.

Het oordeel van de keizer over de Zuidelijke Nederlanden: onoverzichtelijke structuur, slecht werkende instellingen, trage en onbetrouwbare justitie en een bemoeizieke kerk.

Jozef II slaagde erin het Barrièretraktaat op te zeggen, maar mislukte in zijn poging de vrije doorgang van de Schelde te forceren. Op binnenlands vlak had hij hervormingsbeleid aangepakt: nieuwe bestuurswetenschap: cameralisme. De keizer wilde een streng gecentraliseerd bestuur in Brussel waar Weense instanties alle touwtjes in handen hadden. Hij had enkel oog naar hervormingsvoorstellen van de regeringsleden als die pasten in zijn plan.

Minder talrijk waren de hervormingen die persoonlijk op Jozef II terug gingen: invoering van burgerlijke tolerantie: joden en protestanten kregen volledige burgerrechten. Dit was vooral symbolisch, maar voor velen was werd hiermee de eeuwenoude samenwerking kerk en staat, contrareformatorisch staatsmodel, opgezegd. In 1783 wilde Jozef II de ‘nutteloze’ kloosters afschaffen en met de opbrengst de hervorming van het parochiewezen financieren. De Geheime Raad poogde de draagwijdte van de tolerantiewetgeving te minimaliseren. Jozef II besefte dat hij voor radicale hervormingen nieuwe mensen nodig had. De landvoogden kregen een louter ceremoniële rol.

In 1784 voerde Jozef II definitieve, radicale en veelomvattende hervormingen in. Het meest voorzichtig bleef de economische politiek: de keizer stond maatregelen toe om macht van de stedelijke ambachten te doorbreken, in 1786 voerde hij vrijhandel voor graan in, dit werd echter snel weer ingetrokken, de meeste economische maatregelen waren protectionistisch geïnspireerd. De sociale politiek was meer vernieuwend: verspreiding welvaart bevorderen en hervorming van de armenzorg, hygiëne en volksgezondheid kregen veel aandacht, volksonderwijs: inspectie ingevoerd en een normaalschool opgericht.

Op kerkelijk vlak: drastische maatregelen. De bisschoppen kwamen unaniem op tegen de invoering van een volledig burgerlijke huwelijkswetgeving die de rol van de kerk beperkte. De storm brak definitief los door de oprichting van een Seminarie-generaal, die moest alle andere priesteropleidingen vervangen door een op jozefistisch herdersideaal gestoelde scholing.

Het kerkelijke ongenoegen bracht de overheid in het nauw toen het begrip vond bij ander groepen die zich eveneens bedreigd voelden. Dit gebeurde in 1787: de Collaterale Raden en Secretarie van Staat en Oorlog werden vervangen door de Algemene Regeringsraad, recht: de keizer schafte alle bestaande rechtbanken af en verving ze door een uniforme gerechtelijke systeem. De veelheid aan heerlijke jurisdicties, schepenbanken, justitieraden, kerkelijke rechtbanken, enz. moest plaats ruimen voor één Soevereine raad van Justitie te Brussel, twee beroepshoven en een veertigtal rechtbanken van eerste aanleg.

Lees meer...

Nationale verzoening 1780 - 1830

Rond 1800 kwam de door velen gewenste ‘nationalisering’ van de revolutie, waarbij nu ook de oud-orangisten betrokken werden. In veler ogen was de rol van Oranje in Nederland echter uitgespeeld.

In 1801 kwam er een nieuwe staatsgreep: verandering personeel en staatsstructuur. Het nieuwe staatsbewind was minder democratisch en centralistisch. De oude regenten kwamen vaak terug aan de macht in samenwerking met Bataafs personeel. De oude gewestnamen werden hersteld.

Rond 1800 begonnen de Fransen zich meer als bezetter te gedragen, samen met de nationalisering van de revolutie leidde dit tot een nieuw vaderlands gevoel (1800 – 1813). Dit gevoel was cultureel, nauwelijks politiek. Met de vrede van Amiens (1802 – 1803) kwam er nieuwe hoop: de handel en scheepvaart leefden weer op, daarna zouden de Britten dit weer aan banden leggen. De experimenten inzake staatsvorm blijven doorgaan in opdracht van de Fransen. In 1805 kwam er een nieuw systeem met een soort president: Jan Schimmelpenninck. Dit bewind duurde slechts 1 jaar, maar was toch van belang: belastingshervorming en schoolhervorming.

In 1806 werd Nederland een monarchie onder de broer van Napoleon: Louis Bonaparte. Hij bouwde voort op het beleid van Schimmelpenninck. In 1808 werden de gilden (relicten Ancien Regime) afgeschaft. Lodewijk deed het niet goed genoeg volgens Napoleon, waarna Napoleon het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk inlijfde.

De inlijving was een duidelijke breuk: volledig verlies van onafhankelijkheid, invoering Franse wetboeken (blijvende invloed), bestuur en administratie werden hervormd door de typische Napoleontische gelijkschakeling. De Franse bezetting werd steeds drukkender. Verzet rees, maar bleef vooral cultureel, niet activistisch.

(zie kaartje op blz. 231: De politieke evolutie 1780 – 1806)

Lees meer...

Bataafse revolutie 1780 - 1830

Net als de restauratie van 1787 werden de binnenlandse zaken in de Republiek door een buitenlandse interventie op zijn kop gezet tijdens de Bataafse revolutie. De revolutie werd in geregelde, Bataafse banen geleid door samenwerking van de patriotten. Als de Fransen een bepaalde stad naderden, namen de Bataven (patriotten) de stad over en onthaalden ze de Fransen als broeders zonder bloedvergieten.

In de internationale politiek was de Bataafse Republiek een satelliet van Frankrijk. Deze status werd geformaliseerd in het Haags Verdrag van 1795.

Tussen de Bataafse Republiek en haar Franse zuster werd een schijn van gelijkheid opgetrokken. De Bataven kregen de mogelijkheid om in eerste jaren te bewijzen wat ze waard waren op binnenlands gebied. De bestuursstructuur van de gewesten werd tijdelijk aangepast in afwachting van een nieuwe grondwet en de Staten-Generaal bleven nog even bestaan.

Op de hervorming van het staatsbestel hadden de Bataven 3 verschillende visies die hen in 3 groepen verdeelde: unitaristen, federalisten (provinciale soevereiniteit) en moderaten/pragmatici (meer naar eenheidsstaat geneigd). In de tijd zelf was er meer een tegenstelling tussen de revolutionairen en de moderaten.

Het ontwerpen van een grondwet was de belangrijkste taak van de Nationale Vergadering (1796), de opvolger van de Staten-Generaal. Dit werd via democratische volksvertegenwoordiging (met uitzonderingen op wie stemrecht kreeg) georganiseerd. De constitutionele discussie had echter geen bevredigende uitkomst en het uiteindelijke compromis werd verworpen.

Door dit onvermogen om een grondwet te maken hebben een aantal radicale Bataven met behulp van de Fransen een staatsgreep gedaan in 1798. Op korte tijd kwam er nu een grondwet met unitarisch beginsel en een blauwdruk voor de inrichting van een nieuwe samenleving. Het was een typisch product van de Nederlandse Verlichting al bleef het veelal in het stadium ‘goede bedoelingen’.

De Staatregeling van 1798 had een democratisch centralistische toonzetting. Politieke impulsen kwamen voortaan van bovenaf, het uitvoerend bewind bestond uit 5 directeuren en 8tal vakministers (agenten). Met het provincialisme werd radicaal gebroken door de inrichting van 8 departementen. De Staatsregeling was een duurzame doorbraak en het belangrijkste staatsvormende moment sinds de Opstand.

Het radicale regime van 1798 was niet populair behalve op het vlak dat ze het constitutioneel probleem hadden opgelost. Na 6 maanden kwam er een nieuwe coup met militaire steun. Het nieuwe bewind wilde de revolutie nationaal maken.

De grondwet van 1798 werd gezien als hoogtepunt van de staatsvorming maar ook als dieptepunt van natievorming omdat: door de zuiveringen waren vele Bataven van de politiek vervreemd en na enkele jaren volledig gedepolitiseerd. Het economisch verval sloeg ook enorm hard toe, enkel de landbouw kon zich redden, de voortdurende oorlog met Engeland en steeds meer kolonies gingen verloren.

Lees meer...

De Patriottentijd 1780 - 1830

In 1780 vond de 4de Engelse oorlog plaats die een eind maakte aan een eeuw verbondenheid tussen de zeemogendheden. Engeland verklaarde de oorlog omdat: de Republiek de verplichtingen van het verbond niet meer naleefde, de Republiek winst maakte op de strijdende partijen in internationale conflicten, de Republiek de onafhankelijke Amerikaanse staten bevoorrade en de druppel was de toetreding van de Republiek tot het ‘Verbond der Gewapende Neutraliteit, een project dat vooral tegen Engeland gericht was.

De gevolgen van de oorlog voor de Republiek waren dramatisch: de handel viel stil. Ook bracht de oorlog een proces van politisering op gang, men werd zich politiek bewust: begin van de Nederlandse variant van de Europese revoluties. Deze politisering in de patriottentijd moet men zien tegen de achtergrond van de Nederlandse verlichting: de rede kreeg naast openbaring een belangrijke rol in de religie, leescultuur breide zich uit tot een gevarieerd menu (niet enkel bijbel en stichtelijke lectuur). De spectatoriale tijdschriften speelden en belangrijke rol in de verspreiding van het Verlichtingsdenken. Sociale revolutie werd niet gepredikt.

In de Republiek werd Verlichting altijd samen gezien met verval: men geloofde in de maakbaarheid van de samenleving, dit was de hoop van een land die op internationaal vlak in verval was geraakt. In de periode 1760 – 1770 ontstond zo de verlichte vaderlandscultus, in dienst van het herstel van het vaderland.

De economische achteruitgang openbaarde zich vooral in de tweede helft van de 18de eeuw: de economie werd eenzijdiger, smaller maatschappelijk draagvlak, de landbouw deed het relatief goed, maar globaal werd de kloof tussen arm en rijk groter. Vooral na 1770 is er structureel verval en pauperisme.

De oorlog was de oorzaak van een diepe gezagscrisis die duurde tot 1787. De vaderlandscultus sloeg om in agressief nationalisme: patriottisme, dat gebruik maakte van de media die de Verlichting gecreëerd had. (pamfletten, opiniepers)

Deze patriottenbeweging richtte zich op buitenlandsvlak tegen Engeland en op binnenlands vlak tegen de stadhouder en zijn aanhang.

De machtpositie van de stadhouder was een mengeling van formele bevoegdheden en informele praktijken. Officieel was hij de dienaar van de Staten van de soevereine gewesten, hij had echter een sterke greep op staatsbestel. In de praktijk werden zijn bevoegdheden uitgevoerd door informeel netwerk van vertrouwelingen, dat had een nationaal-samenbindende functie. Dit netwerk ontregelen was één van de eerste doelstelling van de patriotten.

Daarnaast wilden vele patriotten ook medezeggenschap in het lokaal bestuur. Het sociaal profiel van de patriotten was als een dwarsdoorsnede van de bevolking. Lokale en regionale verhoudingen speelden een belangrijke politieke rol, toch had het patriottisme een nationale pretentie.

Het programma van de patriotten kan in 3 punten worden samengevat: macht, medezeggenschap en morele herbewapening. Macht was onhaalbaar waardoor het 2de punt steeds belangrijker werd. Zo ontstonden er tal van hervormingsbewegingen die geleidelijk hun eisen stelden.

Het kernwoord was ‘Grondwettige Herstelling’: herstel van de rechten en privileges die verloren waren gegaan waardoor de burgers, steden en gewesten invloed en zelfstandigheid hadden ingeboet tegenover de stadhouder.

In de jaren tachtig verscherpten de eisen van de patriotten waardoor een nieuwe tegenstelling ontstond. Sommige regenten schrokken immers van de gevolgen van het hervormingsproces.

Naast de verschillende soorten patriotten was er ook nog de orangistische tegenpartij. Hierdoor werd de burger voor de keuze tussen twee alternatieve ideologische stelsels geplaatst.

De politisering zorgde voor een rijk arsenaal aan actiemiddelen en organisatievormen: petities, pamfletten, periodieke pers, burgerbewapening en democratisch ingerichte vrijkorpsen.

Geleidelijkheid was het motto en de praktijk van de patriotten. Sociale revolutie wilde niemand.

De hervormingen moesten eerst op lokaal vlak uitgevochten worden, de steden waren immers de voornaamste machtskernen, daarna op provinciaal vlak en tenslotte in de Staten-Generaal.

Het verloop van de lokale hervormingen was zeer verschillend. Zo verschillend dat in 1787 de Republiek de facto in burgeroorlog verkeerde. De Pruisische inval in 1787 beëindigde deze burgeroorlog. De patriotten leverden geen weerstand tegen het Pruisische beroepsleger. Ze hadden gehoopt op hulp van Frankrijk, maar dat bleef uit.

Het Oranjeregime werd weer ingesteld en in stand gehouden door Engeland en Pruisen. Vele patriotten vluchten weg uit de Republiek, de meeste onder hen keerden na korte tijd terug.

Ondergronds bleef het patriottisme bestaan, bijvoorbeeld in leesgezelschappen. Hun programma werd veel ingrijpender.

De Franse revolutie wekte een voorbeeld op, maar ook veel schrik. In 1794 werden de Zuidelijke Nederlanden overspoeld en werd de Republiek bedreigd. Als ze de Republiek binnen vielen ondervonden ze geen weerstand. Op termijn boekte de patriottenbeweging haar grootste succes in de ‘fluwelen revolutie’ van 1795.

Lees meer...

Geen taalbeleid Nederlanden

In verschillende gewesten waren er meerdere taalgemeenschappen en liepen er taalgrenzen doorheen de gebieden. Ten Noorden van de grenslijn sprak men Oost- en West-Vlaams, Brabants en Limburgs. Ten zuiden sprak men Waals of Picardisch, of Duits in Luxemburg. De verschillende talen waren vanzelfsprekend en alle overheden respecteerden die (ook de Kerk). Taal maakte immers deel uit van de identiteit van het volk. Wanneer een territoriale overwinning plaats vond, was taal van geen belang, aan het volk werd geen taal opgelegd, wel aan de lokale schepenen. Taal was voor het volk geen probleem, maar voor een benoeming (op gewestelijk en centraal vlak) was meertaligheid een voorwaarde.

De consejo de estado, die in Madrid de vorst bijstond voor het beheer in de Nederlanden, bestond enkel uit Spaanse raadsheren. Na de opstand werden de defensie en buitenlandse aangelegenheden niet meer met Nederlandstalige raadheren overlegd, alles gebeurde in het Spaans. Voor zaken van binnenlands bestuur diende de Hoge Raad van de Nederlanden als raadgever, de adviezen waren in het Spaans. Binnen de raad zelf sprak men Frans, zoals de andere Brusselse raden rond de landvoogd. ( ook al kende noch landvoogd, noch vorst die goed)

Onder Oostenrijks bewind bleef er een tweetaligheid. Er was wel een verschuiving in briefinhoud: naast diplomatieke zaken kwam vooral het beleid van Brusselse raden ter sprake. Brieven tussen Wenen en Brussel waren in het Frans, door internationale positie van Frankrijk. De hoge raad van de Nederlanden kreeg het daardoor makkelijker.

De landvoogd kreeg verregaande bevoegdheden en werd bijgestaan door de drie collaterale raden, die de taal van de vorst spraken. Maar bij overname van Nederlanden had men ook Bourgondisch overgenomen (geen Spaanse administratie dus) en bij het Oostenrijkse tijdperk gaat men terug naar het Bourgondisch.

De vorst gebruikte Bourgondisch om contacten te houden met steden en gewestelijke statenvergadering. Maar gemeenten en gewesten gebruikten hun eigen taal. In de 18e eeuw gaan zij echter ook het Frans gaan gebruiken. Ordonnanties werden in lokale taal uitgevaardigd, maar geschillen werden in oorspronkelijke Franse taal besproken. Door de overheden die taal gebruikten stond eentaligheid vast. Maar er heerste meestal meertaligheid in een gewest, ook door het onderwijs dat gebruik maakte van het Frans en Latijn. In de 18e eeuw kent het Frans een grotere ingang. Vanaf 1635 was Frankrijk de vijand (tegen Spanje en kerk), maar de Franse taal werd verder gebruikt (Franse cultuur blijft zoals elders toonaangevend, maar inwoners verder niet Fransgezind). Maar het Nederlands of de lokale taal moest niet het onderspit delven, vele publicaties werden nog in het Nederlands gepubliceerd. Meertaligheid in Brussel (de meeste spraken Waals of Vlaams dialect), vooral weggelegd voor adel en burgerij.

Frans was deel van het bewuste cultuurbeleid dat werd gevoerd door Frankrijk. Men wou enkel een eenvormige bestuurstaal in het hele land wat handig was voor de elite en ambtenaren. In de Nederlanden was er geen taalbeleid. De taaldiversiteit weerspiegelde de decentralisatie. Door het de economische en politieke macht van Holland werd streektaal de standaardtaal in Verenigde Provinciën. In 1582, tijdens de opstandsjaren, werd Bourgondisch als officiële taal uitgeroepen. Maar door de economische en godsdienstige kon dat niet lang overleven. De invloed van het Frans was aanwezig in de Vlaamse, maar zeker ook in de Waalse of Picardische provincies. In de18e eeuw bleef groei van het Frans vooral tot betere kringen beperkt. In de 17e eeuw kende de Waalse literatuur een groot succes, misschien was dit een reactie op het Frans dat zich ook verspreide in de bredere lagere bevolkingslagen.

Men ziet veel de tegenstellingen tussen de Verenigde Provinciën en Habsburgse Nederlanden: het Noorden is republikeins, mercantiel, protestants en Nederlandstalig; het Zuiden is monarchaal, agrarisch, katholiek en Franstalig. Maar politiek leken ze hard op elkaar: beiden een confederaal karakter want bestuur was bij allebei meer in handen gekomen van vermogende renteniers. In de 18e eeuw haalde het Zuiden de economische achterstand in, op religieus vlak groeide de gebieden verder uit elkaar, er was ook een taalkundige vervreemding gekomen door al die jaren van scheiding.

De fasering van de evolutie van de twee gebieden zeer verschillend. (FASE 1) In Habsburgse Nederlanden was er een minder contrast tussen groei en die onder controle houden, dan er in de Verenigde Provinciën was. In de 17e eeuw was er een herstel van de bevolking na de opstandsjaren. Er was geen handel op de Schelde, maar wel werden de Vlaamse kusthavens open gehouden. Landbouw had enkel problemen aan de grensgebieden, het culturele leven stond onder invloed van de Italiaanse cultuur. Er was vooral barok in Vlaanderen en Brabant, en minder in de Waalse gewesten. De schilderkunst had een internationale uitstraling, er was ook het nieuwe wetenschappelijke denken dat sterk gestimuleerd was door de jezuïeten.

(FASE 2) In volgende fase (Karel II en VI toen aan de macht) stagneerde de bevolkingsaangroei. Er was overal een economische stagnatie (mercantilisme). Die werd echter in de Nederlanden tegengegaan door de zeemogendheden. Er werd veel heropgebouwd, nadat de oorlogen beëindigd waren, de kerk daarentegen bouwde veel minder. Kunstenaars zochten werk in het buitenland (maar er was geen uitputting), verder stond kunst vooral onder Franse invloed. Door het jansenisme komen er discussies op gang over de relatie Kerk-staat.

Er kwam een grote ommekeer door de afloop van de Oostenrijkse successieoorlog (1748): opnieuw stijging bevolking (zeer krachtige groei, te danken aan het verdwijnen van epidemieën en diversifiëring van basisvoedsel, ook aardappel) De zuidelijke Nederlanden zouden ook onafhankelijk van de VP een handelsbeleid voeren. Maar dit werd vooral door Wenen geregeld (wel met inspraak van de Zuid-Ned), net zoals het buitenlands beleid, dat toenadering zocht tot Frankrijk. De kerk boette aan invloed in, de staat stond achter de verlichtingsideeën, waardoor er ook meer Franse invloed kwam. De bevolking werd echter niet verfranst, de elite bleef meertalig.

Lees meer...

Kunstenaars in dienst van Kerk en Staat Nederlanden

Schilders en beeldhouwers hadden hier het meeste werk. In de 17e eeuw waren er vooral bestellingen uit kerkelijke middens. De kerk zelf, en het interieur werden ingericht naar de normen van de concilie van Trente (barok om nieuw image te verkondigen). De eerste verwezenlijkingen waar vooral nabootsingen van Italiaanse werken, maar later kwam er een kruising van de landelijke bouwstijl en buitenlandse invloeden (traditionele grondplan met imposante voorgevel).

Er waren ook schilders die vooral aan hoven werkten (Rubens), de Vlaamse schilder verwees subtiel met antieke mythologie naar de grootheid van de vorst. De aartshertogen gaven veel geld uit aan kunst, om hun kersverse soevereiniteit wat meer glans te geven. Ook mensen met hoge functies en adel lieten zich portretteren. In de 2e helft van de 17e eeuw liepen de bestellingen snel terug en schilders bouwen een carrière op in het buitenland. In de 18e eeuw beperkte de devote Maria Theresia haar hofhouding. De landvoogd mocht dan wel heel wat politieke bevoegdheden verliezen aan de gevolmachtigde minister, op cultureel vlak waren ze elkaar evenwaardig. Na de Franse bezetting (medio 18e eeuw) gaat de aandacht over van de Italiaanse naar Franse cultuur (classicisme). Onder Cobenzl brengt kunst de verlichtingsidealen naarvoor en de niet de godsdienstige elementen. (het bleef dus opnieuw een navolging van een ander land).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen

Door het bezoeken van onze website gaat u ermee akkoord dat wij cookies gebruiken om ervoor te zorgen dat u de beste ervaring krijgt.
Ik begrijp het !