Oostenrijks herstel en Franse ‘bevrijding’ 1780 - 1814
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Lees 949 keer
In 1790 tekenden Groot-Brittannië, Pruisen, Verenigde Provinciën en de keizer een conventie die de voorwaarden van het keizerlijk gezag vastlegde: intrekken van alle hervormingen van Jozef II.
Op binnenlands vlak keerde de rust niet terug: nieuwe golf van propaganda van jozefisten en democraten namen weerwraak, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd. Ook de slachtoffers van de hervormingen van Jozef II waren niet gelukkig, omdat de opstandelingen bijna overal hun functie behielden. Het overlijden van Leopold II versterkte de malaise. De meest radicale ontevreden bleven in Frankrijk en stichtten er in 1791 het ‘Comité des Belges et Liégeots unis’. In 1792 vielen ze de Zuidelijke Nederlanden binnen, versloegen de Oostenrijkers, richtten in alle belangrijke plaatsen een ‘club van vrienden van vrijheid en gelijkheid’, poogden de lokale besturen in handen te krijgen en uiteindelijk het land te laten opgaan in de Franse Republiek. Na gemanipuleerde verkiezingen in 1793 werd de aansluiting bij de Franse republiek gevraagd.
In de slag van Neerwinden werden de Fransen verslagen door de troepen van de nieuwe keizer Frans II. De republikeinen en jacobijnen verlieten het land. De tweede conservatieve Oostenrijkse restauratie had een gemeenschappelijke vijand: de Franse republikeinen. De traditionele machthebbers dreven hun eisen steeds hoger op. In 1794 veroverden de Fransen echter de Zuidelijke Nederlanden, Luik en Luxemburg. De keizerlijke troepen en adminstratie verlieten het land. De herinneringen aan de Franse bezetting veroorzaakte paniek en vele edelen, geestelijken en welgestelden trokken weg. De meeste keerden in 1795 echter al terug.
De eerste 15 maanden Franse bezetting waren een nachtmerrie: de meeste instellingen bleven bestaan, maar enkel om ze te plunderen, de Fransen wilden de Nederlanden laten boeten voor de verliezen die de Fransen geleden hadden geleden. Slechts een minderheid was bereid om mee te werken met de Fransen. De vroeger provincies kregen een Algemeen Bestuur, overkoepeld door een Centraal en Hoger Bestuur van België. Steeds meer inwoners waren ervan overtuigd dat de enige manier om een einde te maken aan de plunderingen de aanhechting bij de Franse Republiek was. In 1795 kwam de aanhechting: vanaf nu zouden deze gewesten een gemeenschappelijk lot kennen.
Tot 1797 liet de Franse regering het land besturen door interimregeringen. Het gebied werd opgedeeld in 9 departementen die ongeveer overeenkomen met de huidige provincies. De eerste uitdaging was de feodale structuren afschaffen en in 1797 werd de republikeinse wetgeving van kracht. Er was een probleem dat men niet genoeg administrateurs en commissarissen vond voor het bestuur. De invoering van de burgerlijke stand botste op een jarenlange stille boycot. In 1796 werden vele kerkelijke bezittingen openbaar verkocht. De mensen die dit kochten werden scheef bekeken door de rest van de bevolking.
In 1797 werden in de algemene verkiezingen bijna overal anti-Franse kandidaten verkozen. Deze afgevaardigden ijverden allen voor het herstel van de grieven van de landgenoten. De hoop op kentering werd echter ongedaan gemaakt door de staatsgreep in de Franse republiek die de tweede directoire aan de macht bracht.
Het nieuwe bewind was tegen de versoepeling van de republikeinse aanpak. De geestelijken moesten een eed van trouw aan de constitutie zweren. De weigeraars werden gedeporteerd. De polemiek voor of tegen toelaatbaarheid van de eed veroorzaakte een schisma onder de clerus.
Het publieke ongenoegen bereikte in 1798 een hoogte punt als de jonge mannen tussen werden opgeroepen voor het leger. Er braken opstanden uit die de naam kreeg: de Boerenkrijg. De training, bewapening en coördinatie van deze ‘brigands’ was echter ontoereikend en buitenlandse steun bleef uit waardoor op de meeste plaatsen de rebellie snel bedwongen werd. De repressie was gewelddadig, vooral de geestelijkheid werd gestigmatiseerd.