 waarde van een persoon in diens eigen ogen, maar ook in die van de gemeenschap

• relationeel begrip: als onderpand voor allerhande sociale en economische transacties
  • seksuele eer als onderpand voor een huwelijk
  • kredietwaardigheid als onderpand voor een lening
• eerconflicten waren populair bij alle lagen vd bevolking
  • duels
  • aanvragen tot eerherstel voor de rechtbank

 corporatisme = erfenis uit de Late Middeleeuwen

 meestal ontstaan uit het initiatief van leken, vnl. Uit middenklasse

 lidmaatschap was een formele aangelegenheid waarbij men aan een aantal juridische en morele voorwaarden moest voldoen

• betaling van intrede- en jaargelden
• ledenomvang varieerde van 20 tot enkele honderden leden

 in geval van religieuze broederschappen zelfs duizenden

• intern bestuur dat verantwoordelijk was voor interne discipline, financiën en representatie vd corporatie
• devotie van een patroonheilige, voor wie een altaar of kapel werd onderhouden en aan wie regelmatige religieuze diensten werden opgedragen

 vormde een probleem voor de protestanten

 in steden werd sociale, economische, politieke en culturele leven gestructureerd en overzichtelijke gemaakt dmv corporaties

• groepering van mensen met een gemeenschappelijk doel en gemeenschappelijk belangen
  • religieuze broederschappen
  • ambachtsgilden
  • universiteiten
• basis ideologie: metaforen vh lichaam en vd familie
• hele systeem draait rond principes van inclusie en exclusie
  • individu ontleent een groot stuk van zijn identiteit aan het lidmaatschap van verschillende corporaties
  • identiteit van een corporatie werd nauwgezet bewaard
• jaarlijkse ommegangen waarbij naast het stadsbestuur en vertegenwoordigers van religieuze orden ook de verschillende corporaties opstapten