Menu

Het cultuurrelativisme van William Graham Sumner: ‘Folkways always right’

William Graham Sumner (1840-1910, hoogleraar in Yale) stond sterk onder invloed van het darwinisme, de sociale wetenschappen zouden zich moeten bevrijden van moralistisch bijgeloof. Zijn stelling was dat morele maatstaven altijd culturele maatstaven zijn. We kunnen dan ook niet zeggen dat de ene morele code superieur is aan de andere maar onderstreept tegelijkertijd dat dit wel is wat alle groepen doen, hij noemt dit etnocentrisme: het bezien van de wereld door de bril van waarden van de eigen groep.

Vierde element

- De accentuering van het culturele als een alles omvattend fenomeen.

Lees meer...

Cultuurrelativisme bij Montaigne: De wens om bescheiden te zijn

Montaigne (1533- 1592) voegt een nieuwe element toe, namelijk de wens om bescheiden te zijn. Hij fulmineert tegen de gewoonte de ander wilden en barbaren te noemen. Stelt dat ‘wilden’ dicht bij de natuur staan en ziet dit als een positieve eigenschap. Technologie heeft de natuur totaal verstikt.

Derde element

De wenst om bescheiden te zijn en vooral de eigen cultuur niet te verhogen ten opzichte van die van anderen.

Lees meer...

Cultuurrelativisme bij Protagoras: ‘When in Rome, do as the Romans do’

Protagoras (bekend Sofist inderdaad…maar dit is echt de laatste) heeft het conventionele karakter van de moraal het meest radicaal doorgetrokken en heeft er ook normatieve consequenties aan verbonden. De mens is de maat van alle dingen: alle morele onderscheidingen worden gemaakt door de mens, zodat men ook niet kan spreken van een moreel juiste handeling en een moreel onjuiste handeling van nature. Stelt dat dit ook zo zou moeten zijn, bepaalde zaken zijn gemeten naar hun consequentie beter dan andere en die consequenties zijn een sociale aangelegenheid. Wat is een moreel verantwoord leven? Dat is leven in overeenstemming met de zeden en gewoonten van de maatschappij waarin je leeft.

Twee belangrijke elementen die kenmerkend zij voor het cultuurrelativisme afgeleid uit het bovenstaande

  • Men constateert culturele verscheidenheid (Herodotus).
  • Men stelt dat een cultuur eigenlijk alleen beoordeeld zou mogen worden met de normen van die cultuur zelf (Protagoras).


Dit inzicht zal keer op keer worden hergeformuleerd maar latere denker brengen nieuwe accentueringen aan en het cultuurrelativisme transformeert langzaam aan van een kritische houding van de buitenstaander tot een perspectief dat tegenwoordig door velen wordt aangehangen.

Lees meer...

De opstap voor cultuurrelativisme: Herodotus’ constatering dat gewoonte de koning over allen is

Herodotus (485-430 v.o.j.).

De eerste Griekse geschiedschrijver. Hij constateerde; ‘Gewoonte is de koning over alles’ en gaf hiermee een opstap voor cultuurrelativisme. Er kan hiermee nog niet gesproken worden van cultuurrelativisme want wie zegt dat gewoonte van invloed is op moraal of gewoonte zelfs dominant over moraal, stelt zich op het psychologisch standpunt. Relativisme en ook cultuurrelativisme is echter een ethisch standpunt. Aan de feitelijke constatering van een veelheid van culturen, zeden en gewoonten en de invloed daarvan zal derhalve nog een morele ‘bovenbouw’ moeten worden toegevoegd.

De Sofisten

Een groep rondtrekkende wijsheidsleraren. Contrasteerden de wet (en conventie) met de natuur.

Hippias (een Sofist)

Heeft gezegd dat er ongeschreven wetten bestaan die hun oorsprong hebben in het denken van de goden en niet in dat van de mensen dus onveranderlijke en hun autoriteit strekt zich over iedereen uit. Geen conventionele wet, niet een wet die berust op menselijke afspraak of uitvaardiging, maar een wet van nature.

Thrasymachus (andere Sofist)

Verdedigt een conventionele theorie over rechtvaardigheid en neemt het op voor het recht van de sterkste. Rechtvaardigheid is niets anders dan het recht van de sterkste, waarbij de sterkste degene is die de macht heeft.

Callicles (derde, en godzijdank, laatste Sofist)

Gaat ervan uit dat mensen volgens de natuur niet aan elkaar gelijk zijn. Stelt dat conventionele moraal een uitvinding van de zwakkeren is om zich te beschermen tegen natuurlijke heerschappij van de sterkeren.

Lees meer...

Mogen wij andere culturen beoordelen met onze normen?

Inleiding

Aan de hand van twee voorbeelden, het uitspreken van het doodvonnis door een groep moslims in

Engeland over een regisseur die Jezus als homoseksueel had voorgesteld in een toneelstuk en het

voorkomen van vrouwenbesnijdenis onder Somalische vrouwen in Nederland, illustreert de auteur de opkomst van andere opvattingen en gebruiken gebaseerd op een andere cultuur binnen de westerse cultuur.

Hoe hier nu mee om te gaan? Zouden we niet uit respect voor de cultuur van onderen ons oordeel moeten opschorten? Deze houding noemt men cultuurrelativisme. De

cultuurrelativist gaat uit van

culturele verscheidenheid. Dat is voor hem niet alleen een feit, maar ook een norm. Het geeft derhalve geen pas ‘hen’ met ‘onze’ normen de maat te nemen. Het idee dat er idee dat er een de

cultuur overschrijdende maatstaf zou bestaan waarmee we andere culturen kunnen beoordelen acht de cultuurrelativist een illusie.

Cultuurrelativisme is als mentaliteit tegenwoordig wijd verbreid. De auteur

plaatst hier kritische kanttekeningen bij, maar geeft eerst een analyse van de grondbeginselen van cultuurrelativisme aan de hand van grote denkers.

Lees meer...

Samenvatting De Hullu + arresten - week 3

De Hullu H.4 m.u.v. §5 en §6

Opzet en schuld

schuldbeginsel = subjectieve factoren tellen mee in het Strafrecht -> mensen die gestraft worden moeten ook persoonlijk schuld dragen

Opzet (dolus) en schuld (culpa) komen voor als bestanddelen aan de subjectieve zijde van het delict. Als volgt [herhaling]:

Een strafbaar feit is:

1. Objectief

a. Menselijke gedraging

b. Die valt onder een delictsomschrijving -> staat vol bestanddelen

2. Subjectief

a. Wederrechtelijk is

b. Aan schuld te wijten -> je had anders kunnen en moeten handelen (schuld in ruime zin)

i. als bestanddeel: staat in de delictsomschrijving

1. opzet

2. culpa (schuld in enge zin)

ii. als element: staat niet in de delictsomschrijving

1. de daad is vermijdbaar en verwijtbaar

a. hiertegenin kunnen schulduitsluitingsgronden gebracht worden

-> daarnaast moet ‘vermijdbaar en verwijtbaar’ bewezen worden, maar dit ligt al besloten in opzet en culpa

Het opzetvereiste kan ook in de delictsomschrijving besloten liggen, bijv. ‘dwingen’ uit de verkrachtingsbepaling (242 Sr).

-> wanneer opzet of schuld expliciet of inblikt als bestanddeel deel uitmaken van een delictsomschrijving, voegt dit veel toe aan het wilsaspect van de dader -> de subjectieve kant van het strafbare feit wordt aanzienlijk versterkt

Bij misdrijven is opzet of schuld vrijwel altijd expliciet als bestanddeel opgenomen. Bij overtredingen is [het bewijzen van] opzet of schuld niet vereist. Dit wordt de leer van het materiële feit genoemd.

-> Niettemin moet vrijspraak volgen o.g.v. ‘afwezigheid van alle schuld’ (avas) als in HR Melk en Water wanneer bewezen wordt dat de gedaagde helemaal geen schuld treft. Dit geldt zowel voor overtredingen als voor misdrijven.

Het EHRM bepaalde dat de leer van het materiële feit mag worden toegepast, zolang dit geen strijd oplevert met de onschuldpresumptie. Dat betekent dat vooronderstellingen (zoals: bezit [van bijv. drugs] betekent verwijtbaar bezit) slechts binnen redelijke grenzen mogen worden toegepast.

-> al met al ondersteunt deze rechtspraak het Nederlandse stelsel

Soms wordt ook risico-aansprakelijkheid aanvaard: in NL is de kentekenhouder aansprakelijk voor schade die het bijhorende voertuig aanricht, of hij er nu zelf in rijdt of niet. De rechtvaardiging hiervoor is dat het praktisch is om de kentekenhouder de boete te laten verhalen op de werkelijke ‘dader’.

Opzet

Het gaat bij opzet om ‘de wil om te doen of na te laten’. Het kan expliciet of impliciet in de delictsomschrijving staan. Opzet is in principe ‘kleurloos’: er hoeft doorgaans geen opzet op de wederrechtelijkheid van het feit te worden bewezen. Wordt dit wel vereist, dan is er sprake van ‘boos opzet’  dit kan echter slechts van belang zijn voor de waardering van de motieven van de daad en de mate van strafbaarheid, niet op de beslissing of er een misdrijf is gepleegd

-> bovendien is meestal sprake van boos opzet indien opzet op de bestanddelen bewezen is

-> uitzonderingen:

1. ‘opzettelijk … wederrechtelijk’ worden naast elkaar in delictsomschrijving gebruikt, zonder verbindingswoord ‘en’

2. wetgever maakt anderszins duidelijk boos opzet te vereisen

-> De Hullu vindt deze gang van zaken goed nu we in een zeer geordende samenleving wonen: hij spreekt van ‘ordeningsrecht’.

Lees ‘opzet’ in een delictsomschrijving als volgt: opzet moet bewezen worden voor alle bestanddelen die na het woord ‘opzet’ in de omschrijving staan. Andere bestanddelen worden ‘geobjectiveerde bestanddelen’ genoemd.

Bij door het gevolg gekwalificeerde delicten is opzet doorgaans geobjectiveerd. Bijv. ‘mishandeling indien het feit de dood ten gevolge heeft’. De opzet voor dit gevolg hoeft dan niet bewezen te worden, en is feite is er sprake van risico-aansprakelijkheid. Opzet dient vaak per delict ‘ingekleurd’ te worden, maar dit levert zelden problemen op. ‘Dolus generalis’ duidt aan dat opzet meerdere delicten kan omvatten: als bijv. in een café-ruzie iemand glassplinters in het oog krijgt, terwijl het glas bedoeld was voor iemand anders en dus in principe geen opzet m.b.t. het werkelijke slachtoffer aanwezig was, kan opzet desondanks aangenomen worden nu er opzet voor een mishandeling bestond. Dit heet ook wel ‘voorwaardelijke opzet’. Zie HR Aanmerkelijke kans. Dit ‘op de koop toenemen’ is de juridische ondergrens voor opzet.

Een geestelijke stoornis tijdens het handelen staat in beginsel niet aan opzet in de weg. Ook niet wanneer de verdachte tijdens het handelen onder invloed van drank of drugs stond. Het is alleen relevant als de strafuitsluitingsgrond ontoerekenbaarheid.

‘Opzet’ bestaat in de kern uit de twee begrippen ‘willen’ en ‘weten’. De Hullu vindt deze invulling handzaam, maar pleit voor een omdraaiing van de begrippen om de toepasbaarheid te vergemakkelijken. Weten en willen, dus. Want: “weten + tóch doen = willen doen”.

Voorwaardelijke opzet als ondergrens

Voorwaardelijke opzet komt erop neer dat: de dader ook zo zou hebben gehandeld indien hij het gevolg zou hebben geweten [maar omdat deze kennis niet bestond slechts ‘op de koop toegenomen’]

-> het gaat er in de rechtspraak meer om dat er aan de door de HR gemaakte formule voldaan wordt, dan dat er werkelijk willen en weten bewezen wordt

Het definiëren van dit begrip gebeurt vooral in arresten.

Soms is het bij vaststelling van voorwaardelijke opzet beter om niet op de verklaring van de verdachte te vertrouwen, maar uit te gaan van de uiterlijke verschijningsvorm als in HIV I. Het gaat bij aanmerkelijke kans nooit om de daadwerkelijke gevolgen. En het gaat altijd om de objectieve kans: de inschatting van de verdachte daaromtrent is niet allesbepalend.

Het omzetten van kansen in percentages vindt De Hullu geen werkbare opgave. Het moet feitelijk gezien om een reële, niet onwaarschijnlijke kans gaan. In geval van een niet-reële kans is er onder huidige rechtspraak geen mogelijkheid om tot opzet te komen.

In concrete situaties kan de voorwaardelijke opzet-doctrine tot onrechtvaardige situaties leiden. Vooral bij drugszaken waarin iemand drugs het land in neemt en zich verweert door te zeggen dat hij niet wist ze bij zich te hebben, lijkt ‘voorwaardelijke opzet’ gebruikt te worden als persoonlijke schuld wellicht ontbreekt.

Er bestaat nogal diffuse jurisprudentie over schietincidenten. De HR lijkt hier inderdaad bijzonder veel waarde te hechten aan de in HIV I genoemde feitelijke omstandigheden van het geval. Zo werd iemand die een ander sloeg met de kolf van een pistool terwijl hij de loop op het hoofd van de geslagene richtte, geoordeeld de aanmerkelijke kans te aanvaarden. Maar in net iets andere gevallen wordt tegengesteld geoordeeld. Een rode draad lijkt te zijn dat er veel specifieke omstandigheden genoemd moeten worden voordat veroordeling kan volgen.

Zie ook HR Beschieting woning.

Ook HIV-problematiek houdt de jurisprudentie bezig. Specifiek werd in HIV-II bepaald:

“Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIVvirus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIVvirus

– en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel – in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Onder bijzondere, risicoverhogende omstandigheden kan het anders zijn.”

Tegenwoordig wordt er gezegd er voor ieder culpoos delict een doleuze variant, die via een glijdende schaal – na roekeloosheid, ernstige onverschilligheid, gewilde Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal onwetendheid en bewuste aanvaarding van een niet-aanmerkelijke kans – bereikt wordt. Opzet sluit schuld dus eerder in, dan uit. Dit is de zgn. minus-theorie.

De Hullu bepleit meer systematische aandacht voor culpoze delicten: vaak gaat alle aandacht uit naar de doleuze variant van een misdrijf.

Schuld heeft drie ‘betekenisvelden’:

1. Oorzaakschuld [zoals opzet en culpa]
2. Faalschuld
3. Vereveningsschuld

Er wordt beweerd dat in NL niet werkelijk een schuldrecht geldt, eerder het begrip van ‘daadschuld’.

De Hullu zelf vindt dat er niet in het algemeen kan worden gezegd of het schuldbeginsel wordt uitgehold, nu dit een casuïstisch bepaalde zaak is.

Jurisprudentie

HR Aanmerkelijke kans – 1985

Degene die zich willens en wetens aan een niet te verwaarlozen kans blootstelt, zoals de kans dat er illegale drugs zitten in een goedkoop aangeboden koffer met veel lege ruimte op een vliegveld waarvan bekend is dat er veel drugs gedeald worden, draagt schuld in ruime zin. Er is dan sprake van ‘voorwaardelijke opzet’.

Wetenschap van de ‘niet te verwaarlozen kans’ wordt geobjectiveerd door feiten en omstandigheden, blijkt uit dit arrest. Dit houdt in dat de HR van mening is dat ‘ieder normaal mens’ in deze situatie moest hebben geweten dat er iets niet in de haak was en onderzoek had moeten plegen.

Hof Amsterdam Slotje – 2011

Voorbeeld van het objectiveren van wetenschap: wat weet een normale persoon en wat heeft de verdachte in kwestie geweten? In casu was verdachte met cocaïne in zijn koffer van Suriname naar NL gereisd, hij meende dat een familielid dit erin had gestopt en een nieuw slot op zijn koffer had gezet.

Hof oordeelde het waarschijnlijk dat dit relaas klopte, maar vond dat verdachte desondanks de inhoud van zijn koffer had moeten onderzoeken, nu ‘ieder normaal mens’ weet dat er regelmatig cocaïne van Suriname naar NL wordt gesmokkeld. Wegpiraterij

HR Porsche – 1997

Chauffeur deed zeer gevaarlijke inhaalmanoeuvres op een weg, waarbij hij een aantal keer bijna botste maar zich steeds net op tijd terugtrok. Op een gegeven moment ging het toch fout: bij een inhaalpoging botste de chauffeur frontaal op een tegenligger. HR (rov. 5.3, 5.4 en 5.5): Voorwaardelijke opzet tot de dood van anderen in het verkeer is mogelijk, maar in casu is het onwaarschijnlijk dat hiervan sprake is nu chauffeur steeds terugtrek-manoeuvres maakte. Verdachte was optimistisch.

Hoge Raad oordeelde dat de aanmerkelijke kans op ongelukken t.g.v. gevaarlijk rijgedrag wordt geaccepteerd indien verdachte zich hier door zijn gedraging willens en wetens aan blootstelt, en – in plaats van ervan uit te gaan dat alles ‘wel goed zal komen’ – Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn handelen het leven zullen laten bewust aanvaardt en op de koop toeneemt.

-> Er werd in casu dus juist wel optimistisch gedacht, omdat vele inhaalmanoeuvres afgebroken werden.

-> Aldus is er in casu geen sprake van een aanmerkelijke kans die de rijder op de koop toeneemt, en dus voorwaardelijke opzet, maar wel van bewuste schuld

-> Bovendien is het naar ervaringsregels onwaarschijnlijk dat de verdachte een aanmerkelijke kans aanvaardt wanneer hij als gevolg van de gedraging zelf ook sterft.

HR Bumperkleven – 2004

Er werd op de rem getrapt terwijl er net achter de chauffeur een auto aan het bumperkleven was, op een tweebaansweg waarlangs bomen stonden, terwijl beide auto’s 100 km p/u reden. Daardoor werd de aanmerkelijke kans op ongelukken ‘willens en wetens’ geaccepteerd.

- HR rov. 3.3.: Er werd niet getracht ongelukken te voorkomen -> dus sprake van voorwaardelijke opzet, zoals in HR Aanmerkelijke kans.

- Wederom wordt er wetenschap geobjectiveerd: een normale persoon weet dat wanneer je op zo’n weg zo hard remt er dan ongelukken gebeuren. HR Lekkanaal – 2009

Een man rijdt het kanaal in terwijl zijn ex-vriendin en dochtertje ook in de auto zitten. Hij wordt vervolgd voor poging tot doodslag van zijn ex-vrouw en dochter. Verdachte gaf geen verklaring voor dit gedrag. Als verdediging voerde hij aan dat hij geen opzet tot de dood van zijn dochter had: hij was optimistisch en wilde zichzelf en zijn dochtertje niet doden. Er zijn ook contra-indicaties die erop wijzen dat hij inderdaad niet dood wilde: de hamer om een ruit in te tikken lag in de kofferbak, de ruit van de auto op de plaats waar hij zat was zwak dus de kans dat hij dood zou gaan was groot. Hij meende dat dat de regel van Porsche op hem van toepassing was.

HR oordeelde, rov. 2.4: Dit was geen verkeerssituatie, zoals in Porsche, maar een geweldshandeling. Daarom zijn die criteria niet van toepassing.

HIV

HR HIV I – 2003

Iemand wordt vervolgd voor poging tot doodslag door het hebben van seksuele handelingen.

Dit arrest bespreekt het verschil tussen ‘voorwaardelijke opzet’ en ‘bewuste schuld’.

Rov. 3.6:

1. Bij de beoordeling of een kans een aanmerkelijke kans is, is relevant:

a. De omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan

i. de aard van de gedraging

ii. de omstandigheden waaronder deze verricht is

iii. niet relevant is de aard van het gevolg

iv. het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten

2. Of er sprake is van aanvaarding van deze aanmerkelijke kans, wanneer getuigeverklaringen geen inzicht geven in wat er in verdachte omging ten tijde van het handelen, bepaal je door de feitelijke [uiterlijke] omstandigheden van het geval.

Daarbij is van belang:

a. de aard van de gedraging

b. de omstandigheden waaronder deze is verricht

c. of er geen contra-indicaties zijn

In casu werd geoordeeld dat er geen sprake was van een dergelijke aanvaarding, aangezien ‘reguliere seksuele omgang’ er naar de uiterlijke verschijningsvorm niet uitziet als het iemand ernstig verwonden.

HR HIV-IV – 2007

Volgens de annotator is dit meer een HIV-arrest dan een opzet-arrest.

Uit HIV-II – 2005:

“Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIVvirus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIVvirus

– en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel – in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Onder bijzondere, risicoverhogende omstandigheden kan het anders zijn.”

Uit HIV-IV:

- Herhaling van HIV-II.

- De overweging dat iemand zijn partner willens en wetens heeft voorgelogen kan van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of verdachte de kans heeft aanvaard zijn partner te besmetten, maar niet voor de vaststelling van de grootte van die kans.

- Aan statistische gegevens komt onvoldoende gewicht toe om op grond daarvan een ‘aanmerkelijke kans’ aanwezig te achten.

o Mede omdat de Minister zich uitdrukkelijk tegen een dusdanig gebruik heeft uitgesproken

Schietincidenten

HR Beschieting woning – 2006

Verdachte wist dat zich een vrouw in een bepaald appartement bevond, maar hij wist niet waar precies. Door op een van de ramen van dat appartement te schieten, had hij volgens de HR niet de aanmerkelijke kans aanvaard om haar te raken, nu zij zich ook ergens anders kon bevinden.

-> De gedachtegang van het Hof, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de kogel via het plafond of een ander voorwerp van baan zou veranderen en haar zou raken werd ‘niet zonder meer begrijpelijk’ bevonden.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen