Menu

Invloeden op gezondheidsgedrag

Het inzicht in gezondheidsgedrag is onvolledig als gevolg van de complexiteit en het grote aantal variabelen dat van invloed is op het menselijk gedrag.

Invloeden op gezondheidsgedrag zijn onder andere onder te verdelen in:

- distaal: verder weg gelegen. Bijvoorbeeld sociaaleconomische status, etniciteit, geslacht en persoonlijkheidskenmerken. Ze zijn vaak moeilijk te veranderen en worden daarom statische factoren genoemd.

- proximaal: dichtbij. Bijvoorbeeld specifieke opvattingen en attitudes over gedragingen die de gezondheid in gevaar brengen of bevorderen. Zijn makkelijker te veranderen en worden daarom dynamisch genoemd.

Proximale invloeden kunnen de effecten van de distale invloeden mediëren. Een mediatorvariabele is een variabele die als het ware tussen twee andere variabelen in staat. Er is bijvoorbeeld een verband tussen a en c, maar dit verband kan (deels) worden verklaard doordat a invloed heeft op b, en b weer invloed op c. we zeggen dan dat b medieert tussen a en c. door individuele opvattingen kunnen bijvoorbeeld de effecten van de sekse op het gedrag worden gemedieerd; gesteld wordt dus dat sekse-effecten indirect zijn en niet direct. Opvattingen zijn dus mediatorvariabelen. Een moderator variabele daarentegen is een variabele die het verband tussen twee andere variabelen direct beïnvloedt; een persoonlijkheidskenmerk als gebrek aan angst bevordert risicogedrag, bijvoorbeeld.

Veel aandacht is er voor gedragspatronen van de jeugd, omdat tijdens deze periode invloeden op besluitvormingsprocessen, attitudes en gedrag veranderen.

Persoonlijkheidskenmerken

Persoonlijkheidskenmerken zijn karakteristieke gevoelens, denkwijzen en gedragingen die de ene mens van de ander onderscheidt. Persoonlijkheidskenmerken kunnen als mediator of als moderator optreden.

Driefactorenmodel van Eysenck (3 bipolaire dimensies):

  1. extraversie – introversie
  2. neuroticisme – emotionele stabiliteit
  3. psychotisme (egocentrische, agressieve, antisociale aard) - zelfbeheersing

Big Five (Costa en McCrea): neuroticisme, extraversie, openstaan voor ervaringen, inschikkelijkheid, nauwgezetheid.

Uit een Duits onderzoek onder kinderen kwamen 3 ‘soorten’ kinderen: veerkrachtige kinderen (extravert, inschikkelijk en open voor ervaringen), overcontrollers (nauwgezetheid en neuroticisme) en ondercontrollers (psychoticisme).

Ondercontrollers vertonen vaak risicogedrag, wat vaak samen gaat met verwaarlozing, middelengebruik, schooluitval en psychische problemen. Heeft waarschijnlijk te maken met een onderactief stresssysteem. De regulatie van stress en daarmee de gevoeligheid voor emotionele impulsen, angst en impulsief gedrag vindt plaats in de HPA-as (hypothalamus-hypofyse-bijnierschors). Het resultaat van de activatie van de HPA-as is de afscheiding van het stresshormoon cortisol, dat ons lichaam en onze hersenen waarschuwt voor mogelijk gevaar en ons lichaam (via het autonome zenuwstelsel) klaarmaakt voor ‘vechten of vluchten’. Mensen met een onderactieve HPA-as zijn in de regel minder bang en nemen meer (gezondheids) risico’s. langdurige verhoogde niveaus van cortisol, zoals bij kindermishandeling of ernstige verwaarlozing kunnen op de lange termijn leiden tot deze lagere gevoeligheid van de HPA-as met ‘ondercollerachtige’ persoonlijkheidskenmerken.

Openstaan voor ervaringen is een voorspellende factor voor uiteenlopend voedingsgedrag, met inbegrip van gezonde bereidingswijze, geringe consumptie van vet vlees en inname van veel vezels. Deze mensen zijn bereid met nieuwe situaties te experimenteren.

Nauwgezetheid gaat meestal gepaard met positief gezondheidsgedrag. Neuroticisme gaat gepaard met negatief gezondheidsgedrag en een sterke mate van consumptie van gezondheidszorg. Neuroticisme kan gepaard gaan met pietluttigheid en neofobie (een hardnekkige en chronische angst voor alles dat nieuw is).

Locus of control: een persoonlijkheidskenmerk waarvan wordt aangenomen dat hiermee onderscheid kan worden gemaakt tussen mensen die de verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen aan zichzelf toeschrijven (dat wil zeggen interne locus of control) of aan externe factoren (externe locus of control).

Health locus of control: de perceptie dat iemands gezondheid onder persoonlijke controle is; gereguleerd door gezaghebbende anderen, zoals medisch personeel; of onder de controle van externe factoren zoals noodlot of toeval. Deze dimensie worden pas relevant als iemand waarde hecht aan de eigen gezondheid.

Vermeende controle over het gedrag: iemands geloof in persoonlijke controle over een bepaalde, specifieke handeling of gedrag.

Sociale normen, familie en vrienden

Mensen leven van origine in groepsverband en zijn sociale wezens. Een flink gedeelte van onze hersenen (sociale brein) is gereserveerd voor de waarneming en regulatie van groepsgedrag.

Het sociale brein: het netwerk in de hersenen dat zich voornamelijk bezighoudt met het waarnemen en interpreteren van sociale interactie. Zo heeft ons brein bijvoorbeeld een speciaal waarschuwingssysteem voor ‘sociale uitsluiting’ en kan het feilloos van gezichten van andere mensen hun doelstellingen waarnemen.

Door het gedrag van mensen om ons heen ontstaat een subjectieve ‘sociale norm’ die een impliciete of (expliciete) goedkeuring van bepaald gedrag suggereert.

Met betrekking tot riskant gezondheidsgedrag zijn er vele bronnen van informatie waaraan iemand wordt blootgesteld. Uit onderzoek blijkt dat de geloofwaardigheid, de overeenkomst met degene zelf en zelfs de aantrekkelijkheid van de informatiebron van invloed zijn op de vraag of de attitude of het gedrag als gevolg van de informatie verandert.

Attitudes

Er wordt aangenomen dat attitudes uit drie gerelateerde onderdelen zijn opgebouwd:

- Cognitief: opvattingen over het object van de attitude: bijvoorbeeld het roken van sigaretten is een goede manier om stress te verlichten; sigaretten roken is een teken van zwakte.

- Emotioneel: gevoelens ten opzichte van het object van de attitude; bijvoorbeeld sigaretten roken is weerzinwekkend/ prettig.

- Gedragsmatig (of intentioneel): voorgenomen handeling ten opzichte van het object van de attitude; bijvoorbeeld: ik ga niet roken.

Deze drie onderdelen zijn niet altijd consistent met elkaar. Tegenstrijdige gedachten kunnen een ‘dissonantie’ teweegbrengen. Veel mensen zullen die proberen op te lossen door hun gedachten met elkaar in overeenstemming te brengen: dissonantiereductie. Cognitieve dissonantie is een psychologische term die de onaangename spanning aanduidt die ontstaat bij het kennis nemen van feiten of opvattingen die strijdig zijn met een eigen overtuiging of mening, of van het deelnemen aan gedrag dat strijdig is met iemands overtuiging. Het is de perceptie van onverenigbaarheid tussen twee ‘cognities’, waarbij een cognitie moet worden gezien als elk element van kennis, inclusief houding, emotie, geloof of gedrag. De theorie van cognitieve dissonantie stelt dat tegenstrijdige feiten als een drijvende kracht fungeren die de geest dwingen om nieuwe ideeën of gedachten te onderzoeken, of om de aanwezige overtuiging aan te passen, dus om de hoeveelheid dissonantie (tegenstrijdigheid) tussen cognities te verminderen.

Ambivalentie: de gelijktijdige aanwezigheid van positieve en negatieve beoordelingen van een attitude-object, die zowel cognitief als emotioneel kunnen zijn. Hierbij wordt iemands motivatie om te veranderen mogelijk ondermijnd doordat mensen met ambivalente attituden op zoek gaan naar informatie die hun ongezonde keuze kan ondersteunen.

Risicopercepties en onrealistisch optimisme

Mensen vertonen risicovol of ongezond gedrag, omdat ze denken dat ze zelf geen risico lopen, of omdat ze hun eigen risico niet nauwkeurig bepalen. Een belangrijke oorzaak hiervoor is waarschijnlijk dat mensen denken dat als een probleem zich in het verleden niet heeft voorgedaan dit zich in de toekomst ook wel niet zal voordoen. Mensen passen op zo’n manier sociale vergelijkingen toe dat zij er zelf het gunstigst bij afsteken. Er wordt meer nadruk gelegd op het negatieve gedrag van leeftijdsgenoten dan op het positieve gedrag van dezelfde leeftijdsgenoten.

Vier factoren gerelateerd aan onrealistisch optimisme:

  1. een gebrek aan persoonlijke ervaring met het desbetreffende gedrag of probleem
  2. de opvatting dat het probleem door individuele handelingen kan worden voorkomen
  3. de opvatting dat het onwaarschijnlijk is dat het probleem zich in de toekomst zal voordoen als dit nog niet eerder is gebeurd
  4. de opvatting dat het probleem zelden voorkomt

Doelstellingen en motivatie voor gedrag

Volgens de sociale cognitietheorie (Bandura) wordt gedrag gemotiveerd door resultaatverwachtingen en doelstellingen en gerelateerd hieraan is het proces van zelfregulatie. Door doelstellingen worden onze aandacht en onze inspanningen gericht, waarbij sterker gewaardeerde doelstellingen leiden tot sterkere en langdurigere inspanningen.

Resultaatverwachtingen: het resultaat dat wordt verwacht als gevolg van het gedrag, bijvoorbeeld fitter worden door te sporten.

Zelfregulatie: het proces waarmee individuen hun gedrag, hun gedachten en emoties registreren en bijsturen om een evenwicht of een gevoel van normaal functioneren te behouden.

Ongezond gedrag kan ook een copingfunctie hebben. Voor sommige individuen is de functie van roken, drinken of drugsgebruik misschien wel omgaan met stress.

Vijf functies die gerelateerd zijn aan gezondheidsgedrag: probleemoplossing, zich beter voelen, vermijding, rustpauze en preventie.

Zelfredzaamheid (self-efficacy)

Zelfredzaamheid: het geloof dat iemand in een gegeven reeks omstandigheden in staat is tot bepaald gedrag. Het eigen vermogen tot het organiseren en realiseren van de bronnen van handeling die nodig zijn om toekomstige situaties aan te sturen.

Omdat mensen denken dat resultaten afhankelijk zijn van de adequaatheid van hun handelingen en omdat ze deze resultaten belangrijk vinden, vertrouwen ze op aannamen over de doeltreffendheid wanneer ze een beslissing nemen over de te volgen handelwijze en over de tijdsperiode waarin ze deze handelwijze zullen volgen. Succes bij het verwezenlijken van een doel koppelt ook terug en bevordert het gevoel van zelfredzaamheid.

Prefontale cortex: het gedeelte van de voorste hersenen dat betrokken is bij impulsregulatie en inhibitie. Mensen die bijvoorbeeld als gevolg van kindermishandeling, een ziekte of roken/drinken tijdens de zwangerschap een beschadiging aan dit hersengedeelte hebben zijn minder goed in staat om hun impulsen te onderdrukken.

Mensen zijn inconsequent

Niet alleen verschillen individuen onderling met betrekking tot rechtvaardigingen of motiveringen voor gedrag, maar hun eigen motivaties veranderen ook vaak in de loop van de tijd. Inconsistenties kunnen waarschijnlijk worden verklaard, doordat is gebleken dat:

- de houding tegenover gezondheidsgedrag varieert binnen en tussen individuen

- binnen hetzelfde individu kan gezondheidsgedrag door verschillende verwachtingen worden gemotiveerd (roken – ontspannen, sporten – uiterlijk, alcohol – gezelligheid)

- mensen verschillen wat betreft hun doelstellingen en motivaties (afslanken: tiener – uiterlijk, oudere – om hartaanval te voorkomen)

- motiverende factoren kunnen in de loop van de tijd veranderen

- triggers en barrières voor gedrag worden door de context beïnvloed

Lees meer...

Immunisatiegedrag (inenting)

Immunisatiegedrag = inenting.

Vaccinatie is de oudste vorm hiervan: iemand wordt immuun gemaakt door een kleine hoeveelheid van een antigeen (uniek eiwit dat te vinden is op het oppervlak van een ziekteverwekker) in het lichaam te brengen waardoor de vorming van antistoffen voor dat specifieke antigeen gestimuleerd wordt. De nadruk ligt op de preventie van kinderziekten.

Soms worden actieve en soms inactieve ziekteverwekkers gebruikt.

De kosten en baten van immunisatie

De publieke discussie over veiligheid van vaccinatie speelt een grote rol in het vertrouwen wat mensen in de vaccinatie hebben. Zorgen in de media breiden zich uit naar het publiek en naar ouders, waardoor het percentage kinderen dat tegen deze ziekten is geïmmuniseerd, significant is gedaald.

Lees meer...

Gedrag ten aanzien van medische controles

Doelstellingen van medische controles:

  1. ontdekken van vroege, asymptomatische tekenen van ziekten, zodat deze kunnen worden behandeld.
  2. identificeren van risicofactoren voor ziekte, zodat een gedragsverandering kan worden teweeggebracht.

Screening voor het detecteren van ziekten

Medische controles voor het detecteren van ziekten zijn gebaseerd op een biomedisch model. Volgens dit model kunnen, wanneer afwijkingen van de cel- of orgaanfunctie worden ontdekt, behandelingen worden geïmplementeerd voorafgaand aan het ontstaan of de verergering van symptomen van de ziekte. Eigenlijk is dit secundaire preventie, doordat een specifieke test wordt geboden aan mensen van wie is vastgesteld dat ze op grond van bijv. hun familiegeschiedenis of hun leeftijd een matig tot groot risico lopen op een bepaalde aandoening. Bekende voorbeelden: test op borstkanker en baarmoederhalskanker, prenatale tests en bepaling van botdichtheid.

Screening op risicofactoren

Het testen op risicofactoren bij personen die als gezond worden beschouwd is gebaseerd op het principe van vatbaarheid. Deze vorm van controles heeft als doel te identificeren hoeveel risico iemand heeft op een toekomstige ziekte, om advies en informatie te bieden of om nader onderzoek en behandeling te plannen. Voorbeelden zijn: tests op het risico op hart- en vaatziekten, oogonderzoeken om te testen op diabetes of staar, genetisch onderzoek of iemand drager is van bepaalde genen, prenataal genetisch onderzoek.

De kosten en baten van screening

Er komen steeds meer screeningsprogramma’s voor ’t opsporen van ziekten en risicofactoren. Toch is het nog altijd de vraag of de voordelen voor de betrokkenen die aan deze programma’s deelnemen even groot zijn als die voor de maatschappij als geheel. Ook is de vraag of het zal leiden tot gedragsverandering dat het individuele risico op ziekte zal verkleinen.

Op pagina 102 wordt een lijst weergegeven met criteria die van toepassing zijn op genetische onderzoeken. O.a. de aandoening moet ’n gezondheidsprobleem zijn, het moet vroeg te herkennen zijn, behandeling moet duidelijke voordelen opleveren, de test dient algemeen geaccepteerd te worden, de kosten moeten in verhouding staan tot de voordelen.

Gevoeligheid van een test: de kans dat een test correct positief of correct negatief is; een gevoelige test heeft bijv. een succespercentage van 95% bij het detecteren van een ziekte onder patiënten waarvan bekend is dat ze die ziekte hebben en een kans van 95% dat geen ziekte wordt gedetecteerd bij ziektevrije personen.

Specificiteit van een test: de kans dat een test weinig vals-positieve en weinig vals-negatieve resultaten zal opleveren; dat wil zeggen geen positief resultaat oplevert in een negatief geval en omgekeerd.

Bij een oproep voor een screening worden meestal geen negatieve gevolgen gemeld omdat dat een negatieve invloed op de deelname zou kunnen hebben door personen die er wel baat bij zouden kunnen hebben.

Op veel websites worden alleen de voordelen genoemd, waardoor de lezer geen volledige informatie krijgt om zijn keuze op te baseren.

Zelfonderzoek

Het is belangrijk dat interventies zich richten op de waarde die individuen aan ‘risicovol’ gedrag hechten.

Bij gezondheidscampagnes wordt geprobeerd zelfonderzoek te bevorderen (borsten, testes en huid).

Er wordt een samenvatting gegeven van een groot onderzoek in China, waarbij er twee groepen vrouwen werden geselecteerd. Bij de ene werd aangeleerd hoe ze een borstonderzoek moesten uitvoeren. De andere groep kreeg deze uitleg niet. Om zo te kijken of zelfonderzoek leidt tot minder sterfte als gevolg van borstkanker. Bij de eerste groep werden meer knobbeltjes ontdekt, maar veel daarvan waren goedaardig. Uiteindelijk bleek dat er geen verschil was in het aantal sterfgevallen als gevolg van borstkanker tussen de beide groepen. Het leidt niet tot minder sterfte door kanker, maar wel tot onnodige medische ingrepen.

Acceptatie van medische controles

Er is een toegenomen beschikbaarheid van screeningsprogramma’s voor veel ziekten en voor risicofactoren voor ziekte wat heeft geleid tot een grotere deelname. Toch blijft de acceptatie op een lager niveau dan optimaal wordt gevonden m.b.t. een vermindering van het aantal ziekten op maatschappelijk niveau.

Factoren gerelateerd aan gedrag wat betreft screening: laag opleidingsniveau, leeftijd (jongeren nemen minder vaak deel), gebrek aan kennis (over aandoening, over doel screening), angst (dat er iets slechts wordt ontdekt, voor pijn tijdens de procedure).

Lees meer...

Lichaamsbeweging

Regelmatige lichamelijke activiteit kan het risico op aandoeningen van de kransvaten (die gerelateerd zijn aan overgewicht) verkleinen. Dit geldt ook voor: diabetes type 2, hartziekten en bepaalde vormen van kanker.

‘Dik zijn’ betekent niet per definitie ‘ongezond zijn’.

Lichaamsbeweging biedt bescherming tegen het ontstaan van osteoporose (afname van de botdichtheid als gevolg van calciumverlies), wat anders het risico op fracturen verhoogt.

De psychologische voordelen van lichaamsbeweging

Lichaamsbeweging heeft effecten op de stemming, het gevoel van eigenwaarde en sociaal gedrag. Op het psychologisch welzijn. Dit wordt toegeschreven aan:

- door lichaamsbeweging geeft het lichaam natuurlijke opiaten af (zorgen voor een natuurlijke ‘kick’ en werken als pijnstiller)

- lichaamsbeweging zorgt voor stimulatie van de afgifte van nor- en adrenaline (dit zijn catecholaminen -> bioneuro ;)), die de stressreactie verminderen en de stemming verbeteren

- door spierontspanning nemen gevoelens van spanning af.

Te intensieve lichaamsbeweging veroorzaakt een negatieve stemming tijdens de beweging. Dit kan er toe leiden dat men het sporten niet volhoudt. Al werd er tijdens een onderzoek voor en na de inspanning wel een positieve stemming gemeten.

Matige regelmatige lichaamsbeweging lijkt het welzijn wel te bevorderen. Het zelfbeeld en het gevoel van eigenwaarde kunnen worden verhoogd doordat beweging gewichtsverlies en gewichtsbeheersing bevordert. Ook kan het positief werken doordat het even een ontsnapping van een stressvolle situatie is. Daarnaast kan het voordelen opleveren voor mensen die last hebben van cognitieve achteruitgang als gevolg van ouder worden of dementie.

De negatieve gevolgen van lichaamsbeweging

Bij mensen die regelmatig sporten of aan lichaamsbeweging doen en die daartoe ineens niet meer in de gelegenheid zijn kan de stemming achteruitgaan en prikkelbaarheid ontstaan.

Aanbevelingen voor lichaamsbeweging

Mannen doen meestal meer aan lichaamsbeweging dan vrouwen (jongens zijn vanaf jonge leeftijd actiever dan meisjes). En jongere vrouwen meer dan oudere vrouwen.

Er is bewijs dat de hoeveelheid lichaamsbeweging een voorspellende factor is voor de levensduur.

De mate van lichaamsbeweging kan bepaald worden door de cultuur.

Waarom sporten mensen?

Mensen die regelmatig sporten denken vaker dat lichaamsbeweging een positief resultaat heeft dan degenen die niet sporten, zien minder barrières voor lichaamsbeweging en menen dat zij zelf controle hebben over lichaamsbeweging (zie verder hoofdstuk 6).

Redenen om te sporten: gewenste lichamelijke fitheid, gewicht verliezen, gezondheidstoestand in stand houden of verbeteren, zelfbeeld en stemming verbeteren, middel voor stressreductie, sociale activiteit.

Barrières om te sporten: tijdgebrek, kosten, géne, gebrek aan zelfvertrouwen, gebrek aan een sportmaatje, gebrek aan toegang tot de juiste apparatuur.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen