Menu

Het verzuilde stelsel en het burgerlijk waardepatroon

De verzuiling werd gekenmerkt door gescheidenheid van de samenleving, maar er waren ook belangrijke elementen van samenhang, vooral in de politiek. Geen enkele zuil had een overwicht dus moesten er compromissen gesloten worden. Op den duur werden alle vier de zuilen daarbij betrokken. Dit werd pacificatiepolitiek genoemd. Een goed voorbeeld is de oplossing voor het radiovraagstuk. Er was een strijd om de schaarse zendtijd uitgebarsten. Dit werd opgelost door enkele algemene regels van de overheid en de verdere uitvoering overliet aan de vier zuilorganisaties die elk 25% van de zendtijd kregen (De Algemene Vereniging Radio Omroep (AVRO), Katholieke Radio Omroep (KRO), Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV) en de sociaal-democratische Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA)) Verder werden enkele uren gereserveerd voor kleinere organisaties. Het samenwerken was werk van de elites. De massa’s in de zuilen hadden een passieve rol op vlak van politiek.

De pacificatiepolitiek werkte niet altijd. Wanneer één zuil tegenstribbelde, kwam er stagnatie in het besluitvormingsproces en kon er politieke crisis zijn. Het gebeurde ook weinig dat alle partijen in het kabinet vertegenwoordigd waren. In het parlement hadden de confessionelen sinds 1918 een sleutelpositie. Ook waren confessionele ministers in alle kabinetten ruim vertegenwoordigd.

Na 1918 moesten de protestanten aanvaarden dat ook een katholiek minister-president kon zijn; Tussen 1918 en 1933 was dit Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck, na 1933 was dit de ARP’er H. Colijn. Laatstgenoemde zocht samenwerking met de liberalen op vlak van economisch en sociaal beleid en kwam zo in conflict met de katholieken.

Van 1946 tot 1958 werd Nederland geregeerd door een zogenoemde rooms-rode coalitie. De PvdA’er W. Drees was 10 jaar minister-president. In deze jaren benaderde de politieke praktijk het model van de pacificatiedemocratie.

Wilhelmina was van 1898 tot 1948 koningin geweest, waarna Juliana haar opvolgde. Zij hadden geen politieke invloed, maar lieten achter de schermen wel eens van zich horen.

Het patroon van burgerlijke normen en waarden was niet wezenlijk veranderd bij vroeger. Daar hoorde een stelsel van geschreven en ongeschreven gedrags- en fatsoensregels bij en er was ook sociale controle binnen de zuilen.

Lees meer...

De zuilen

De complexen van onderling verbonden organisaties op levenbeschouwelijk vlak van katholieken, orthodox-protestanten en sociaal-democraten versterkten. Binnen de zuilen was er meestal strenge sociale controle.

Naast de katholieke, orthodox-protestantse, sociaal-democratische en neutraal-liberale zuilen waren er ook kleinere organisaties zoals communisme en nationaal-socialisme. Sterk verzuild waren de politieke partijen, maatschappelijke zorg, jeugdbewegingen, jeugdzorg, omroep en pers. In het economische leven was er nauwelijks sprake van verzuiling. Opvallend is hoe de vrouwenorganisaties zich in de verzuilde patronen voegden. Zij hadden successen geboekt, maar toch gedroegen zij zich naar de in de zuilen heersende normen. Concentratie op de positie als huismoder en weinig betaalde arbeid van de gehuwde vrouw waren belangrijke kenmerken.

De katholieken bleven zich verenigen rond de kerk die sturend optrad, zo toonden ze zich als een eenheid. Ook in Nederland werden corporatieve gedachten en voorstellen ontwikkeld. Het subsidiariteitsbeginsel was van belang. De liberalen en socialisten waren verwerpelijk want ze waren ongodsdienstig. De arbeidersbeweging en de vleugel in de RKSP die de sociale problematiek centraal stelde kon hun positie versterken.In 1945 werd de nieuwe katholieke eenheidspartij opgericht, de Katholieke Volkspartij (KVP).

Bij de orthodox-protestanten was kerkelijke verdeeldheid net een kenmerk. In 1926 en 1944 waren er opnieuw kerksplitsingen in de Gereformeerde Kerken. Ook politiek bleven ze versnipperd. Naast de ARP en CHU waren er ook kleine partijen. De sociale problematiek kreeg hier ook veel aandacht, maar dit leidde veel minder dan bij de katholieken tot voorstellen om de samenleving anders te ordenen.

Bij de sociaal-democraten stonden de partij en de vakbeweging als grootste organisatie centraal. Zij werden gedwongen tot een coöperatieve opstelling, omdat de gelovige arbeiders duidelijk kozen voor de confessionelen en ze dus nooit tot een meerderheid werden gekozen. Deze manier van overleg en steun aan de sociale wetgeving bleek succesvol. Er werden, oiv het Belgische Plan van de Arbeid, voorstellen gedaan voor een betere ordening van de economie. Het Nederlandse Plan van de Arbeid kwam tot stand in 1935. De SDAP werd een burgerlijke hervormingspartij en liet de revolutionaire leer los. Ze waren niet meer uitsluitend gericht op de arbeidersklasse, maar hadden wel nog steeds bijzondere aandacht voor de sociale problematiek. In 1939 leidde dit tot regeringsdeelname. In 1946 werd de Partij van de Arbeid opgericht.

Bij de neutraal-liberalen valt het ontbreken van een duidelijke grondslag op, ook de liberalen in de politiek namen af. Paradoxaal kenmerkte deze zuil zich door het afwijzen van het hokjesdenken. Vooral door de dominante aanwezigheid van de andere zuilen werd men ongewild in veel opzichten toch een eigen zuil. Soms zochten de critici van de verzuiling elkaar op. Tijdens en direct na WOII was er zelfs sprake van een duidelijke politieke beweging tot doorbreking van de verzuilde verhoudingen. Maar de liberalen konden hier niet van profiteren, want de critici hadden ook bezwaar tegen de houding van de meeste liberalen.

De verhoudingen tussen de zuilen blijven zeer stabiel. De verdeelde Hervormde Kerk boekte wel achteruitgang en ook de onkerkelijkheid steeg naar één vijfde van de bevolking.

De liberale partijen in het interbellum de VDB en de Vrijheidsbond (samengaan van Liberale Unie en Vrije Liberalen) en na 1945 de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) daalde in de verkiezingsuitslagen van 15 naar 10%. De katholieke partij RKSP en later KVP kreeg ca 1/3 van de stemmen. De orthodox-protestantse partijen ARP en CHU cirkelden rond ¼ van de stemmen. De SDAP bleef onder de 25% en de PvdA begon met 30% in 1946 om daarna te groeien.

Lees meer...

Consolidatie in een tijd vol schokkende gebeurtenissen

Nederland bleef ondanks de crisis van de jaren dertig zich in economisch opzicht verder ontwikkelen. Het bleef een kapitalistische economie die soms georganiseerd was door overheidsingrijpen. De infrastructuur ontwikkelde zich ook verder zoals het gedaan had. De luchtvaart werd er wel aan toegevoegd met de aanleg van de luchthaven van Schiphol en de oprichting van de KLM. Ook werden opnieuw grote waterstaatswerken uitgevoerd (de Afsluitdijk en Deltaplan)

De goed ontwikkelde dienstensector bleef van groot belang voor de economie. De agrarische sector maakte opnieuw een crisis door waarin in 1950 herstel kwam. De industriële sector bleef groeien, o.m. door grote internationale bedrijven die zich in Nederland ontwikkelden (bv. Philips). De koloniën gingen rond die tijd wel verloren, dit kon wel opgevangen worden door de groei van andere sectoren.

Er kwam meer en meer kritiek op de politiek. De slagvaardigheid was minder en er was steeds meer overheidsbureaucratie. Ook werd de parlementaire democratie aangevallen door fascistische en communistische bewegingen, maar het stelsel kwam nooit in gevaar.

Lees meer...

Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1870/1880-1918

De oorlogvoerende landen respecteerden na diverse incidenten de Nederlandse neutraliteit uiteindelijk. Toch moest men 4 jaar lang voor grensbewaking het leger gemobiliseerd houden. De internationale handel was ernstig verstoord en sociaal waren er grote problemen door het in gedrang komen van de voedselaanvoer. De overheid ging over tot voedseldistributie. Ook stroomden vele Belgische vluchtelingen het land binnen. De meeste keerden direct of na de oorlog terug.

Bij het uitbreken van de oorlog schaarden alle politieke partijen zich achter de regering toen ze de mobilisatie afkondigden om de neutraliteit te behouden. Ook de internationalistische SDAP olv Troelstra deed dit. De oorlog zette ook druk om de politieke kwesties op te lossen. Het kabinet van liberaal P.W.A Cort van der Linden was in 1913 al met dit voornemen aangetreden. In ‘de pacificatie van 1917’ werd een compromis gesloten over de school- en kiesrechtstrijd. Er was financiële gelijkstelling voor het openbaar en het bijzonder onderwijs en ook het algemeen kiesrecht was een feit. Zo hadden respectievelijk de confessionelen en de liberalen (en ook sociaal-democraten) een overwinning. Ook het districtenstelsel werd vervangen door evenredige vertegenwoordiging en de opkomstplicht werd ingevoerd.

De sociale kwestie werd minder makkelijk opgelost. De sociale wetgeving stagneerde door de oorlog, maar de samenwerking tussen werkgevers en vakbonden werd intensiever. Na de revolutie in Rusland en de woelingen in Duitsland na 1918 warden de gezagsdragers tot verregaande concessies bereid. Troelstra zelf hoopte even op revolutie, maar hij moest zich terugtrekken. Dit had gevolgen voor de sociaal-democraten die nu als onbetrouwbaar werden afgeschilderd. Ipv revolutie kwam er een demonstratie voor trouw aan koningin Wilhelmina die sinds 1898 op de troon zat.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen