Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Godsdienstige tegenstellingen 1609-1625

De godsdiensttwisten waren het gevolg van het proces van calvinisering dat de gereformeerde kerk in Holland sinds 1572 bezig was te ondergaan. Eenheid van leer was daarbij het belangrijkste programmapunt. Predikanten dienden in te stemmen met de gereformeerde belijdenis zoals omschreven in de Heidelberger catechismus en de Confessio Belgica.

Jacobus Arminius zelf een predikant heropende de conventionele discussie over Calvijns leer van verkiezing en verwerping. Volgens het calvinisme was de mens als gevolg van de zondeval niet meer in staat goed te doen. De kracht om de zonde te breken bezat de mens niet meer. Zijn enige redding lag in gods genade, sommigen ontvingen die, anderen niet. Wie van het eeuwige leven zou kunnen genieten hing volledig af van de beschikking gods. Een deugdzaam leven was niet de voorwaarde voor de verlossing maar haar resultaat. Als de mens slechts door gods vrije verkiezing kan worden gered en niet door eigen kracht is het dan nog schuldig aan de zonde waaraan hij niet kan ontkomen? Het calvinisme lost dit dilemma niet op, verkiezing (door god) is genade en toch is verwerping schuld.

Hierop richtte zich dan ook de kritiek van Arminius, volgens hem waren de uitverkorenen diegenen van wie god had voorzien dat ze zouden geloven. Verkiezing als gevolg van geloof dus.

Arminius' aanhangers werden meer en meer geweerd uit de kerkelijke vergaderingen waarop zij gehoor vonden bij de Staten van Holland met hun remonstratie waarin ze hun gevoelen onder woorden brachten (vandaar remonstranten). Hun tegenstanders werden contraremonstranten genoemd naar het bewaarschrift dat zij als reactie indienden.

Oldenbarnevelt verdedigde de remonstrantse minderheid waarmee hij zichzelf nog verdachter maakte.

De staten van Holland wilden dat beide partijen elkaar volledig zouden aanvaarden, dit kwam neer op een hervorming van de kerk volgens libertijns model. In de kerk bleek men daar niet toe bereid wat op heel wat plaatsen tot een scheuring binnen de kerk leidde. De staten konden nu hun nederlaag erkennen en de kerk in haar eigen zaken laten beslissen of ze konden hun wil met geweld opleggen. Die laatste optie hebben ze gekozen, enerzijds vonden ze zichzelf in hun recht, de kerk was te belangrijk om aan anderen over te laten. Anderzijds druisde dit in tegen de fundamentele principes van de verdraagzaamheid, ze wensten een tolerante kerk, maar wat als deze kerk niet tolerant wilde zijn?

In augustus 1617 lieten de staten van Holland de steden toe om eigen soldaten zgn. waardgelders aan te werven om godsdienstige woelingen de kop in te drukken (Scherpe Resolutie).

Maurits zag deze resolutie als het inzetten van soldaten om de uitoefening van de gereformeerde religie te beletten, wat precies in het beleid paste gericht op de onderwerping van de Republiek aan Spanje. Hij zette zich dan ook actief in om de contraremonstranten te steunen. Als kapitein-generaal van het leger haalde Maurits al snel zijn slag thuis, in augustus 1618 werden Oldenbarnevelt werd opgepakt en terechtgesteld.

Lees meer...

Politieke tegenstellingen 1609-1625

De conflicten van het twaalfjarig bestand moeten in het licht van de buitenlandse politiek beoordeeld worden. Het christelijk Europa kent in die periode twee grote interne tegenstellingen, de ene tussen Rome en de reformatie, de andere tussen Habsburg en Frankrijk. Ieder die zich door Habsburg bedreigd voelde zou als vanzelf steun zoeken bij Frankrijk (cfr. Republiek). Maar Frankrijk was katholiek, wie de godsdienstige verschillen beschouwde als het fundament van de internationale tegenstellingen zou Frankrijk nooit echt kunnen vertrouwen. Dit was nu de tegenstelling tussen Maurits en Oldenbarnevelt.

Oldenbarnevelt heeft altijd vastgehouden aan een alliantie met Frankrijk, deze moesten wel steun geven om niet in de tang te geraken tussen de Spaanse Nederlanden en het Spaanse moederland. Willem van Oranje had deze redenering gevolgd, zijn broer Jan van Nassau probeerde een protestants alternatief te zoeken in de protestantse Duitse vorsten, zonder veel succes. Na Oranjes dood werd volop de Engelse kaart getrokken.

In 1609 stierf de kinderloze hertog van Gulik, de Franse koning Hendrik IV maakte aanstalte om enkele protestantse kandidaat-opvolgers ter hulp te komen, maar Hendrik werd vermoord. Het gevolg hiervan was dat de nieuwe Franse regering een voorzichtigere politiek ging voeren en aanstuurde op een Frans-Spaans dubbelhuwelijk.

Oldenbarnevelts pro-Franse opvattingen bleven hetzelfde. De toekomst zou hem gelijk geven, Frankrijk bleef de Republiek ook na 1621 steunen en zou in 1635 opnieuw zelf oorlog voeren tegen Spanje. Oldenbarnevelts opvattingen over de buitenlandse politiek maakten hem hoe dan ook verdacht maar zouden pas fataal worden door een tweede motief van wantrouwen, de godsdiensttwisten.

Lees meer...

Vrede of bestand? 1598-1609

Deze vredesonderhandelingen leidden in 1609 tot het twaalfjarig bestand. Het was een periode met een algemene oorlogsverwachting in Europa. Alle bestaande en opkomende tegenstellingen plaatste men in één groot ideologisch perspectief (Rome vs reformatie). De oorlog in de Nederlanden, de strijd tussen Polen en Zweden en de groeiende spanningen in het Duitse Rijk tussen de katholieke Liga en de protestantse Liga werden in dat licht gezien.

Het wantrouwen van de Republiek tegenover Spanje was te groot om tot een werkelijke vrede te komen. Spanje wilde dat de Nederlanders uit Indië zouden vertrekken, dat ze de vrije vaart op Antwerpen zouden toestaan en vooral dat ze godsdienstvrijheid zouden toestaan.

De Republiek is op geen van deze eisen ingegaan, de sluiting van de Schelde was begrijpelijk. De katholieken in de Republiek waren vormden een apart vraagstuk. De Republiek, die zich vereenzelvigde met de protestantse zaak, zou deze katholieken als een vijand binnen de eigen muren moeten beschouwen en er hard moeten tegen optreden. De Republiek heeft dit niet gedaan omdat het ook niet nodig bleek. De noord-Nederlandse katholieken wilden wel verandering maar streefden er zeker niet naar deze zelf tot stand te brengen. Vooral in Holland was men zeer tolerant, enerzijds werd het protestants karakter van de staat en de bevoorrechte positie van de heersende kerk behouden. Anderzijds wilde men de talrijke katholieken niet tarten en verleende men hen vrijheid van geweten (wat niet het zelfde is als vrijheid van eredienst).

Op lange termijn heeft deze tolerantie de Nederlanse cultuur ingrijpend veranderd, op korte zou ze weldra op de proef gesteld worden in de godsdiensttwisten van het twaalfjarig bestand.

Lees meer...

Onzekerheid omtrent de oorlogsdoelstellingen 1598-1609

Omstreeks 1598 ging de oorlog een nieuwe fase in, de verovering van de oostelijke Nederlanden was voltooid, men kon nu nieuwe veroveringen ondernemen in zuidelijke richting. In 1600 wilde Oldenbarnevelt Duinkerke, de thuishaven van de Spaanse kaapvaart, veroveren. Maurits volgde hem hierin al was dat niet van harte. Dit leidde tot de slag bij Nieuwpoort die door de Republiek werd gewonnen maar verder niets opleverde. Wel leerde deze slag dat de oorlog niet snel beslist zou worden en dat de Vlaamse bevolking niet onverdeeld partij zou kiezen voor het leger van de Staten-Generaal.

In de Republiek zelf bleven de immigranten Holland zien als een toevluchtsoord waar ze slechts tijdelijk wensten te verblijven. Ze waren van groot belang in handel en nijverheid en in kunst en wetenschap maar ze bleven van bestuur en beleid uitgesloten waardoor hun wens tot verovering van de Zuidelijke Nederlanden de politiek niet kon beïnvloeden.

Wilden de grote leiders deze verovering wel nog. Groeide de neiging niet om de Republiek meer en meer als een voltooid geheel te beschouwen. Bovendien waren Oldenbarnevelts eerste politieke tegenstanders allemaal uit de zuidelijke provincies afkomstig geweest, zijn latere kerkelijke tegenstanders waren dat niet maar hij heeft het wel altijd zo gezien. Voor Oldenbarnevelt en voor vele anderen uit vooral Holland was de verovering van Brabant en Vlaanderen geen vanzelfsprekend oorlogsdoel meer.

Dit zou misschien anders zijn uitgedraaid indien de internationale ontwikkelingen er voor de Republiek beter hadden uitgezien. Frankrijk (1598) en Engeland (1604) hadden reeds vrede gesloten zodat Spanje zich weer geheel op de Nederlanden kon richten. Dit leidde niet tot een werkelijk Spaans overwicht waardoor zowel in Spanje als in de Republiek de indruk groeide dat de oorlog niet meer gewonnen kon worden. Het was tijd voor vredesonderhandelingen.

Lees meer...

Het verloop van de oorlog 1579-1598

De grondslagen van de militaire successen zijn reeds geschetst. De voorspoed is toch vooral aan Spanje zelf te danken dat zijn aandacht op Frankrijk had gericht. Maurits en Oldenbarnevelt hebben de geboden kans ook ten volle weten te benutten, de jaren 1590 was de periode waarin de oostelijke en noordelijke provincies definitief gewonnen werd. Dit was het gevolg van het overleg tussen Maurits en zijn neef de Friese stadhouder Willem Lodewijk waardoor de veroveringen van steden als Groningen, Steenwijk, Delfzijl en Coevorden vooraan op het programma kwamen. Zo werden geheel Friesland, Drenthe, Groningen en later Gelderland en Overijssel op Spanje heroverd, zij zouden voortaan mee de last van de oorlog kunnen dragen. Deze zou nu voortgezet moeten worden in Brabant en Vlaanderen.

Zie kaart HB p. 123.

Lees meer...

De plaats van de kerk (3) 1579-1598

Er zijn heel wat discussies gevoerd over wat nu centraal stond in de opstand, politiek of geloof, strijd voor de vrijheid of voor de kerk. Dit is echter een vals dilemma: het vrijheidsideaal van de opstand verloor zijn zin zonder vrijheid van denken en die was onverenigbaar met het katholicisme van de late 16e eeuw. De kerk van de vrije Nederlanden kon niet anders dan protestants zijn.

Over de aard van dat protestantisme kon getwist worden. Sommigen legden de nadruk op vrijheid, de kerk moest open staan voor iedereen. De zuiverste expressie daarvan was de libertijnse kerk die op het eind van de 16e eeuw in Utrecht heeft bestaan. Ze oefende geen controle uit en aan niemand werd voorwaarden gesteld.

Een ander model is echter dominant geworden: het calvinisme. Calvinisten wilden overeenstemming over de wezenlijke geloofspunten, ze streefden bovendien naar een hechte kerkelijke organisatie die de onderlinge controle zou bevorderen, zo zou de zuiverheid van de leer gewaarborgd worden. Lidmaatschap was hier dus niet vrijblijvend, ze was wel vrijwillig. Dat heeft haar groei ongetwijfeld belemmerd. Wie lid wilde worden van de Calvinistische kerk moest weten waarvoor deze stond en moest er de verplichtingen van aanvaarden. Belangrijk is te onthouden dat er over de kerk spanningen bleven bestaan maar dat deze, zolang de oorlog tegen Spanje de volle aandacht opeiste, onder de oppervlakte bleven sluimeren.

Lees meer...

De bestuursvorm van de Republiek (4) 1579-1598

De Republiek was een statenbond van zelfstandige gewesten, vanaf 1594 op zeven vast blijven liggen nl. Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijsel en Groningen. Drenthe was wel zelfstandig maar had geen zitting in de hoge vergadering, de Generaliteitslanden (de veroverde gedeelten van Vlaanderen en Brabant) werden vanuit Den Haag bestuurd. De zeven hadden een gelijk aandeel in de macht en konden belangrijke beslissingen met een tegenstem blokkeren.

De gewesten hadden zich in de unie van Utrecht (1579) verbonden om samen oorlog te voeren tegen Spanje. Ze hadden daarvoor één leider, Willem van Oranje en één orgaan van overleg, de Staten-Generaal. De oorlog tegen Filips II had als doel de handhaving van vrijheden en privilegies van de provincies, het noodzakelijke middel daartoe was samenwerking. Een leider zou dus altijd een middenweg moeten vinden tussen twee in de grond onverenigbare idealen.

Deze staatsinrichting bemoeilijkte de concentratie van de macht in één hand en dat op alle niveau's. Bovendien werd willekeur beperkt door de beslissingsmacht te verlenen aan colleges en niet aan een individu. Gevolg was dat besluiten van de Staten-Generaal altijd de wil uitdrukten van een behoorlijke meerderheid.

Naast al deze colleges was er nog de belangrijke functie van stadhouder. Gewoonlijk waren het er twee: één in Friesland, Groningen en Drenthe en één in Holland en de overige gewesten. Geen van beide had bevoegdheden in de staten van de andere. Willem van Oranje was stadhouder van Holland geweest, na zijn dood moest er een nieuwe komen met genoeg prestige om voor iedereen aanvaardbaar te zijn.

(verder zal met "stadhouder" altijd die van Holland bedoeld worden tenzij expliciet anders vermeld)

Prins Maurits van Nassau volgde zijn vader als stadhouder op. Hij was een briljant militair maar politieke ambitie had hij niet. De feitelijke regeringsleider was Johan van Oldenbarnevelt. Beiden werkten in 1588 ééndrachtig samen.

Johan van Oldenbarnevelt was Hollands advocaat van den lande (later zou dit raadspensionaris heten), dit betekende dat hij na de stadhouder de hoogste abtenaar van de provincie Holland was. De raadspensionaris van Holland was een van de groten van de republiek maar zou nooit de stadhouder in belang overtreffen. De raadspensionaris was immers slechts vertegenwoordiger van een deelbelang (Holland). Bovendien verkreeg hij status door zijn ambt, de stadhouder bracht die status al mee bij zijn aantrede. De stadhouder was ook opperbevelhebber van leger én vloot die hij beiden wel enkel in dienst van de Republiek mocht inzetten, dit bleek evenwel een rekbare beschrijving.

Lees meer...

Hollands welvaart (2) 1579-1598

Buitenlandse bondgenoten had de Republiek kunnen vinden maar deze zouden pas in actie komen als de Republiek zelf ook eigen kracht bezat. Tegen het einde van de 16e eeuw werd duidelijk dat dit inderdaad het geval was, de Republiek had geld.

De Nederlanden beschikten al lang over een sterke handel en nijverheid. Voor de opstand was Antwerpen het dominerend middelpunt. De dynamiek van het economisch leven verplaatste zich na de opstand naar het noorden, met Amsterdam als dé commerciële hoofdstad van Europa. Het begin van deze overgang is 1585, de val van Antwerpen waarna de bevolkingsbeweging van zuid naar noord in omvang toenam. Arbeidskracht, talent en kapitaal verhuisden naar Holland en Zeeland.

In de zestiende eeuw ontstond ook een mondiale economie, Oost-Azië, West-Afrika en Amerika werden in het netwerk opgenomen. Deze verre reizen zorgde ervoor dat handelaars hun aankomst in deze gebieden niet nauwkeurig konden voorspellen en dat het vaak onzeker was of de gewenste producten er dan aan een aanvaardbare prijs voorhanden waren. Daarom was er nood aan een grote centraal gelegen markt waar alle goederen verzameld konden worden, Amsterdam kwam daarvoor, door zijn gunstige ligging, in aanmerking.

In Holland was bovendien het scheepsbezit gespreid (één schip kom soms honderd eigenaars hebben), winst en schade werd zo gedeeld maar wat belangrijker was is dat ook het geld van kleine beleggers actief werd benut.

Holland bood op zijn stapelmarkt ook eigen producten aan uit zowel de nijverheid (Leids laken, Harlems linnen) als de landbouw (boter, kaas, koolzaad, vlas).

De republiek hield bovendien de Schelde gesloten en blokkeerde de Vlaamse havens waardoor veel Antwerpse handelaars met hun kapitaal, deskundigheid en handelsrelaties met de centra aan de Middellandse Zee noordwaarts trokken.

Een buitengewoon gelukkige combinatie van omstandigheden zorgde samen voor de Hollandse welvaart. Er vloeide veel geld naar het land maar dit betekende niet dat de overheid ook over ruime middelen beschikte. Holland heeft een belastingstelsel ontwikkeld dat uitermate geschikt was voor een land waar de meerderheid van de bevolking zich in de middengroep (noch arm, noch rijk) bevond. Naast een kleine belasting op het totale inkomen, de verponding haalde de overheid het meeste van haar inkomsten uit indirecte belastingen op consumptiegoederen.

Lees meer...

Het succes van de opstand 1579-1598

Zonder buitenlandse hulp leek het onwaarschijnlijk dat de opstandige gewesten zouden slagen, maar al voor het einde van de 16e eeuw zou de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden als overwinnaar uit de strijd komen. Dit het het te danken aan (1) bondgenoten, (2) materiële kracht, (3) ideële kracht, hogere bezieling en (4) energieke leiding en organisatorisch vermogen.

(1) internationaal vonden er in 1588 en 1589 grote veranderingen plaats: Filips II had in 1588 zijn armada zonder veel succes naar Engeland gestuurd. De Engelsen vonden zich nu zelf rechtstreeks door Spanje bedreigd en bovendien achtte ze een overwinning mogelijk, wat twijfel voor hulp aan de Republiek wegnam.
In Frankrijk werd in 1589 Hendrik III vermoord (de laatste koning uit het huis Valois). Zijn opvolger werd Hendrik (IV) van Bourbon, een protestant. Filips II gebood daarom zijn landvoogd Parma, het zwaartepunt van zijn militaire operaties naar Frankrijk te verplaatsen. Het is niet onmogelijk dat dit de Republiek van de ondergang heeft behoed.

Lees meer...

Jaren van overgang 1579-1598

Vanaf 1579 beginnen de wegen zich te scheiden, vanaf dan verandert geschiedenis van de Nederlanden in geschiedenis van twee Nederlanden. De Zuidelijke Nederlanden keren terug onder het gezag van Filips II, de Noordelijke zullen zich ontwikkelen tot vrije Republiek, een statenbond olv. Holland.

Dit was slechts een geleidelijk proces, in 1576 hadden de zeventien gewesten zich met elkaar verbonden in de Pacificatie van Gent, ze hadden één gezamelijk doel nl. het herstel van de vrede. De Waalse gewesten sloten in 1579 de Unie van Atrecht op basis van handhaving van hun previlegies en trouw aan het katholieke geloof, dit betekende de facto de verzoening met Filips II. Het antwoord van de andere gewesten was de Nadere Unie of de Unie van Utrecht (1579), een militair bondgenootschap om vrijheid van godsdienst te bevechten.

Het formele afscheid van Filips II volgde twee jaar later wanneer de Staten-Generaal van de opstandige provincies het plakkaat van verlating goedkeurde. Hierdoor was een vergelijk onmogelijk geworden en zouden de gewesten van de Nadere Unie een gehele overwinning nodig hebben. De strijd verliep niet positief, in 1585 gingen Brabant en Vlaanderen definitief verloren.

Men besefte dat buitenlandse hulp noodzakelijk was. Nog voor Willem van Oranjes dood in 1584 mislukte de samenwerking met de Franse hertog van Anjou die souvereiniteit wenste. Later zou met de Engelse Robert Dudley, graaf van Leicester de laatste poging om de Noordelijke Nederlanden onder buitenlands gezag te zetten afspringen. De praktijk veranderde de sinds 1581 de monarchie in een republiek ook al werd dit nooit in een formeel besluit bevestigd.

Zie kaarten HB p. 116.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen