Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Trisomie 18/13

  • Veel orgaanafwijkingen
  • Unilaterale/bilaterale verhemeltespleet
  • Tris 18: overlijden meestal na # maanden na geboorte

Tris 13: overlijden meestal na # weken na geboorte

Lees meer...

Technieken

FISH (Techniek 2)

  • = fluorescentie in situ hybridisatie
  • deletie kan groot/klein zijn  soms zichtbaar
  • zichtbaar maken = FISH = stukken op chromosoom kleuren (
    reagentia om 1 bepaald stukje te fluoresceren)
  • DNA = enkelstrengig -> 3 miljard nucleotiden -> om de 3000 nucl. nieuw DNA
  • DNA pt en DNA controle met DNA op glaasje laten reageren -> kleuren + opwarmen (DNA ook
    enkelstrengig maken)
  • alles afkoelen en hybridiseren tot dubbelstrengig DNA (telkens complementen maken tss glas
    & patiënt en tss glas & controlegroep)
    vb. patiënt deletie chr. 1 -> meer op chr. 1 dan
  • 1miljoen druppeltjes gescand -> welke kleur meest gehybr.? -> fout detecteren
  • fout gevonden? -> interfase FISH: enkel kern + # stipjes kleuren en tellen

ARRAY-CGH (Techniek 3)

  1. Array-comparatieve genoom hybridisatie
  2. Array: rooster op draagplaatje
  3. Comparatief: vergelijken controlegroep en patiënt
  4. Genoom: ganse genoom gelabeld (gekleurd)
  5. Hybridisatie: enkelstrengig -> dubbelstrengig

Gevoeligheid/nauwkeurigheid:

  • 1 miljoen druppels DNA (3miljard nucleotiden)
  • 3000 nucl./puntje DNA
  • - 100000 druppels DNA -> hier moeten > nucl. weg zijn om -> te merken
  • 30000nucl./puntje DNA
    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
  • leest geen genetische code af -> fouten in genetische code niet te zien. vb. gebalanceerde translocatie niet zien, alles is er, maar op foute plaats
Lees meer...

Chromosomale afwijkingen

  • Op #: deletie (stukje chromosoom ontbreekt) vs. duplicatie (stukje chromosoom dubbel)
  • Op vorm: ringchromosoom (uiteindes breken af en groeien toe
  • Op structuur: translocatie
    • Reciprook gebalanceerd: ene geeft stuk aan andere eo.,
      maar alles aanwezig
      vb. chr. 2: breuk in korte arm – chr. 5: breuk in lange arm
    • Robertsoniaanse translocatie: 2 chromosomen met
      acrocentrische centromeren
    • breuken thv. centromeren
      = ongebalanceerd, want ‘antennes’ gaan verloren
      vb. chr. 14 en chr. 21
Lees meer...

Karyotype

  • = volledige kaart van chromosomen
  • Hoe maken?  eerst bloedafname (Techniek 1)
  • WBC:

- B-lymfocyten: aanmaak van antistoffen
- T-lymfocyten: afstotingsverschijnselen

  • PHA toevoegen = simulator voor celdeling (vooral voor T)
  • Veel WBC aangemaakt?
  • Colchicine toevoegen: breekt spoeldraden af
  • H2O toevoegen  cellen worden groter + gespannen
  • laten vallen op draagglaasje
  • cellen barsten open en chromosomen liggen los op glaasje
  • chromosomen fixeren + kleuren om te ordenen met PC
Lees meer...

Chromosoomstructuur

  • Chromosoom : 23 paar -> 48 chromosomen -> 800-1500 genen/chromosoom -> 25000 genen
  • Structuur tijdens metafase mitotische deling (-> dubbele structuur, dan al verdubbeld)
  • Centromeer : overal op zelfde plaats -> meta-, submeta- en acrocentrisch
  • Mitochondriën : circulair DNA -> circulair chromosomen (-> 16500 nucleotiden)
  • Geslachtschromosomen = 23e paar: veel meer nucleotiden, slechts 1 kern -> 1 set chromosomen,
    maar meerdere mitochondriën mogelijk (mito.DNA aanwezig in cel, niet in chromosoom)
  • Chromosoom bevat één lang DNA-molecule
  • Dubbele helix windt rondom complexen histoneiwitten (-> nucleosomen)
  • lusstructuur goed voor DNA-replicatie op chromosoomniveau
  • Banderingspatroon zien? -> kleuren: hard gekleurd = hard opgerold
    banderingstechnieken: # banden op chromosomen ~ streepjescode
Lees meer...

Mutaties

  • Op niveau van chromosomen
  • Op niveau van nucleotiden
    • Coderende sequenties
    • Niet-coderende sequenties
  • MISSENSE MUTATIE : vh ene naar het andere AZ
  • vb. TTA (leucine) ->TCA (serine)
  • SYNONIEME MUTATIE (= silenct mutation): verandering ve base, maar wel codering voor hetzelfde AZ (3e plaats van nucleotidetriplet meestal irrelevant)
  • NONSENSE MUTATIE: stopcodon waar er geen moet zijn -> eiwit te kort vb. TTA (leucine) -> TGA (UGA), normaal wordt dit eiwit meteen afgebroken door de lysosomen
  • LEESRAAMMUTATIE: één base wordt vergeten -> alles schuift één positie op vb. TTACGT…->TACGT…
  • = outframe mutation (inframe = in zelfde leesraam blijven, want een veelvoud van 3 valt weg -> 1 of meer AZ val(len) weg. Kan ook omgekeerd -> basen erbij) Probleem : stopcodon valt verkeerd -> eiwit te kort/lang/verkeerd
  • Syndroom van Gilbert: mutatie ih regulerend systeem vh eiwit
    • In lever: bilirubine in lever geglyculorideerd en nr galblaas (normaal)
    • MAAR: bij stress, oververmoeidheid, ziekte,… lever werkt niet goed  geel uitzicht (banale aandoening)
  • Gelijkaardige fouten: splice sites, exon skipping (exon overgeslagen), niet splicen van intron (einde niet herkend -> intron opgenomen in mRNA)
  • Tegen sommige mutaties selectie, vb. Miskraam (niet meer voortzetten op volgende generatie, minder belangrijke wel, daardoor zichtbaar wie van wie afstamt.)
  • DYNAMISCHE MUTATIES (trinucleotide repeat expansies)

Fragiele X-syndroom:

  • Verstandelijke beperking
  • Ligt in promotorregio
  • 5’NTR < 50 repeats (niet zo’n probleem), >50 repeats (over generaties heen toenemende lengte, gevaarlijker), >200 repeats (C’s gemethyleerd -> gn transcriptiefactoren meer op promotorregio -> gn mRNA gemaakt -> gn transcriptie, gn eiwit
  • 3’NTR : CTG-repeat -> niet gemethyleerd
  • Maar: erger generatie op generatie + symptomen op steeds jongere leeftijd vb. Myotone distrofie, ziekte van Steiner

Lees meer...

Van DNA naar eiwit

Transcriptie

  • = synthese van mRNA
  • RNA-polymerase (enzym) trekt dubbelstreng uit mekaar DNA: coderende streng – niet-coderende streng (matrijs, vb. Waaraan RNA complementair wordt gemaakt, bevat dan zelfde info als coderende streng van DNA)
  • RNA-moleculen :
  • rRNA : ribosomaal RNA, opbouw ribosomen
  • tRNA : transfer-RNA, aanvoer en positionering aminozuren


mRNA : mesenger/boodschapper RNA, genetische info kern naar ribosomen in cytoplasma pre-mRNA = molecuul dat het hele gen heeft afgelezen inclusief de niet-coderende intronen (RNA begint ah begin vh gen en stopt met lezen ah einde)

-> pre-mRNA moet nog modificaties ondergaan

  1. CAPPING : ah 5’ uiteinde wordt guanine gekoppeld (begin streng)
  2. Poly-A-staart : enzym poly-A-polymerase maakt poly-A-staart ah 3’ uiteinde (einde)
  3. SPLICING : intronsequenties verwijderd (cf. film met reclame, doorspoelen)

Translatie

  • rRNA = afgewerkt product
  • mRNA moet worden omgezet in eiwit
  • tRNA en ribosomen nodig !
  • tRNA : lang RNA-molecule met complementaire stukken die dubbele bindingen maken (klaverbladstructuur)
  • rRNA (ribosoom): in de groeve komt de mRNA-streng, hierop kunnen 6 nucleotiden
    • met 2 tRNA moleculen H-bruggen maken, want basen van tRNA complementair aan basen van mRNA (enkelstrengig)

Translatie (proces):

  1. Ribosoom bindt met tRNA aan mRNA
  2. Binding met startcodon (methionine, AUG): begint ribosoom genetische code mRNA te lezen
  3. tRNA bindt met AUG  TAC
  4. Ribosoom schuift op (van 5’ naar 3’)
  5. Volgend tRNA-molecule bindt aan volgende 3 basen. Vorig tRNA-molecule komt vrij, maar aminozuur blijft aanwezig
  6. Telkens verschuiving van ribosoom + nieuwe tRNA tot stopcodon (UAG, UAA, UGA) bereikt
  7. Aminozuren worden aan elkaar gelinkt door peptidebindingen = polypeptide (van aminozuren) = EIWIT = proteïne

Genregulatie

Alternatieve splicing = -> mRNA’s (isovormen), doordat per mRNA-isovorm -> exonen aan elkaar gezet worden

1 gen kan leiden tot -> eiwitten

  • Aminozuur = NH2 COOH – amino zuur -> aminocarboxyl
    • Aan C-atoom : zijketen, telkens anders voor -> AZ
  • Tijdens peptidebinding : koppeling van AZ met afsplitsing H2O polypeptide :

- amino-uiteinde = N-terminus
- carboxyl-uiteinde = C-terminus

  • In alle processen telkens = oriëntatie !, van 5’ naar 3’ OF
  • In ER of GA : eiwit draait nog + evt. Vetten erop

  • vesikels/blaasjes komen los van GA -> naar cytoplasma
  • Regeling van de mate van transcriptie van een gen = genregulatie
  • NTR = niet-getransleerde regio -> ondergaat geen translatie naar eiwit


P = promotor (regio), hieraan kunnen transcriptiefactoren (eiwitten) binden die samen met evt andere eiwitten en RNA-polymerase een complex vormen dat RNA-synthese remt of stimuleert

cf. aan/uit-knop : ad promotor komt reeks genen, of deze actief zijn, is afh. van transcriptiefactoren

E = silecver/enhancer (regio), binden ook met transcriptiefactoren, maar nu gaat het om hoeveelheden die gemaakt worden

cf. volumeknop : enhancers bepalen hoeveel genen actief zijn  hoeveel RNA w. gemaakt

Lees meer...

DNA en RNA

DNA

  • Desoxyribosesuiker
  • Dubbelstrengig
  • Ruggengraatsysteem met 2 strengen (complementair) : ruggengraat = verbindingen van
    suikermoleculen.
  • aaneenschakeling van suikermoleculen met daartss fosfaatgroep die hydroxilgroep (OH)
    koppelt aan CN3  streng van suiker + fosfaat. Hierop liggen basen.
  • Basen :
    • Purines : adenosine (A), guanine (G)
    • Pyrimidines : cytosine (C), thymine (T)
      • 4 basen, telkens verbinding van 1 purine en 1 pyrimidine
  • DNA-strengen zijn complementair
  • 5 koolstofatomen in dioxiribosesuiker
    • op 5e zit fosfaatgroep ( ) = 5’
    • op 3e hangt hydroxylgroep (OH) = 3’


-> strengen bevatten 6 miljard nucleotiden, 1 nucleotide = basenpaar + suiker + fosfaat

-> DUBBELSTRENGIG, COMPLEMENTAIR EN ANTI-PARALLEL

RNA

  • = ribosesuiker
  • enkelstrengig
  • U ipv T
  • 5’ en 3’ uiteindes

Genetische code

= code voor aanmaak van eiwitten

eiwit opgebouwd uit aminozuren

20 verschillende aminozuren

1 nucleotidetriplet (3 basen per DNA-streng) bepaalt 1 aminozuur

WANT:

- stel 4 = basen op 2 = plaatsen
= 4x4 MH = 16MH
- stel 4 = basen op 3 = plaatsen
= 4x4x4 MH = 64 MH

Teveel MH = sommige tripletten coderen voor zelfde aminozuur
vb. Valine = CAA ; CAG ; CAT ; CAC
Meestal is 3e positie niet altijd even kritisch, maar KAN wel belangrijk zijn.

Lees meer...

Bouw eukaryote cel

  • Kern:

- 5 μm
- bevat meerdere lineaire chromosomen
- DNA replicatie
- RNA synthese

  • Cytoplasma : translatie van mRNA naar eiwitten in de ribosomen

- Organellen met eigen membraan
- Mitochondriën: Oxidatief metabolisme (ATP productie door aerobe glycolyse)
- Chloroplasten (bij planten en groene algen): Fotosynthese
- Lysosomen: Digestie van grote moleculen (afbraak)
- Peroxisomen: Oxidatieve reacties
- Endoplasmatisch reticulum: Gaat van kernmembraan naar cytoplasma
- Golgi apparaat:

  • Sorteren en transporteren eiwitten: Secretie – Membraanincorporatie - lysosoom
    incorporatie
  • synthese van lipiden
  • transport vesikels vanuit endoplasmatisch reticulum naar Golgi apparaat voor verwerken
    en sorteren eiwitten en klaarmaken voor secretie
  • cytoskelet: netwerk van proteinedraden in het cytoplasma opgespannen (microtubuli en microfilamenten)
  • vorm van de cel
  • algemene organisatie van cytoplasma
  • vormveranderingen van cel : bewegen, samentrekken
  • intracellulair transport
  • plaatsing van organellen
  • andere: centriool (vorming spoelapparaat bij celdeling)
  • Virussen
  • Geen echt leven
  • Intracellulaire parasieten, geen eigen replicatie doch enkel via geïnfecteerde cel
  • Genoom : DNA of RNA (3000 – 300 000 nucleotiden)
  • Eiwitmantel
  • Bacteriële virussen, planten virussen, dieren virussen
Lees meer...

Ontstaan van het leven

Ontstaan van het leven

  • 1 miljard jaar na ontstaan van de aarde  °leven ( 3.8-3.5 miljard jaar geleden)
  • genetische code eerst onder vorm van RNA, later DNA.
  • 1e cel zou bestaan uit membraan fosfolipiden met binnenin zelfreplicerend RNA en eiwitten.

Evolutie

1. atmosfeer initieel anaeroob: in de cellen metabole energie gemaakt door anaerobe afbraak glucose tot melkzuur + vorming 2 ATP moleculen (bevatten metabole energie) Glucose -> melkzuur (2 ATP) C6H12O6 -> 2 C3H6O3
2. Later fotosynthese : zuurstofconcentratie in atmosfeer nam progressief toe (2 miljard jaar geleden) UV + 6CO2 + 6H2O -> glucose + 6O2
3. Ontstaan oxidatief metabolisme (aerobe glycolyse) glucose + 6O2 -> 6CO2 + 6 H2O (36-38 ATP)

Prokaryoten en eukaryoten

  • 3.5 miljard jaar geleden ontstonden prokaryoten en 1.5 jaar later de eukaryoten
  • bacteriën bestaan uit 2 verschillende soorten (archaebasteriae en de eubacteriae).
  • Eubacteriae : cyanobacteriën specialiseren in fotosynthese, andere in glycolyse
  • chloroplasten en mitochondriën = symbionten, hebben eigen DNA in het celorganel.
  • °multicellulaire organismen (gespec. cellen die enkel in dit soort organisme kan overleven) ->1 miljard jaar geleden
  • menselijk lichaam bevat iets meer dan 250 verschillende types cellen(gespecialiseerd in beperkt # functies tijdens hun ontwikkeling)

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen