Wat heeft de grootte van het vloeistofoppervlak te maken met de verdamping?
- Gepubliceerd in Mechanica
Hoe groter het vloeistofoppervlak, des te meer moleculen kunnen de vloeistof gelijktijdig verlaten.
Hoe groter het vloeistofoppervlak, des te meer moleculen kunnen de vloeistof gelijktijdig verlaten.
Deze voert de moleculen die de vloeistof hebben verlaten weg.
Deze voert de moleculen die de vloeistof hebben verlaten weg, zodat deze volgende
moleculen die de vloeistof verlaten niet in de weg zitten.
Vloeistoffen, waarbij moleculen een kleine massa hebben en vloeistoffen waarbij de
moleculen kleine cohesiekrachten hebben.
Deze molecuul ondervindt alleen aantrekkingskrachten van de moleculen naast en onder zich. Voornamelijk onder zich, want dan wordt de molecuul tegen de rest van de vloeistof aangetrokken.
In het Pareto optimum bestaat er geen ideale situatie. Het is de sociale situatie waarin er geen andere situatie bestaat waarin 1/meer personen beter af zouden zijn zonder de andere te doen verliezen.
Actoren streven naar een maximale efficiëntie in hun handelen/trachten tegen zo weinig mogelijk kosten, zoveel mogelijk nut te maximeren.
Een individu is rationeel als de voorkeursordening VOLLEDIG en TRANSITIEF is, ook
REFLEXIVITEIT en CONTINUITEIT wordt geëist.
=> indien voldaan aan 4 voorwaarden, dan kan men een nutsfunctie opstellen.
= theorieën die van het handelen de elementaire eenheid maken, die er m.a.w. van uitgaan dat het sociale in laatste instantie een product is van het individueel handelen.
Coleman stelt dat het object van de sociologie het systeem is, maar dat de verklaring gebeurt a.d.h.v. strategische en intentioneel handelende individuen.
2 belangrijke elementen
1. Sociaal handelen: Weber veronderstelt subjectieve zingeving, intentionaliteit; dit sociaal handelen van individuen vindt plaats binnen samenleving, cultuur…
Elster spreekt dan over Filters: de uitgangspositie = verzameling van alle mogelijke handelingen.
1e filter: reeks beperkingen -> opportuniteitsset
2e filter: leidt tot de concrete handelingen via rationele keuze (of sociale normen) door het elkaar ontmoeten van mogelijkheden & wensen.
2. Het Multi-levelprobleem of de verhouding tussen micro & macro. (zie gedachte Coleman)
Granovetter schetste een probleem dat volgens hem zowel economie als sociologie al te vaak treffen: “onrealistische assumpties over individuele actoren”.
Uitgangspunt: gedrag en instellingen worden beïnvloed door sociale relaties. Het is onmogelijk handelen waar te nemen zonder sociale relaties, tenzij dan in een gedachteexperiment.
-> sociale wetensch. Gaan vaak uit van fictieve niet-sociale situatie.
-> niet realistisch
Andere zijde van continuüm: Polanyi: het idee van “inbedding”. Het moderniseringsproces bestaat er uit dat inbedding van de economie verdwijnt in andere sferen van de samenleving; modernisering is als een proces van differentiatie.
-> Granovetter verwerpt deze theorie, maar verzet zich ook tegen de idee dat individuele actoren handelen als ze nauwelijks beïnvloed worden door de sociale relaties waarin ze handelen.
Granovetter rekent af met…
1) socialisatie: sociale leerproces waardoor individuen het wereldbeeld, de definities van de werkelijkheid, normen en waarden van hun omgeving overnemen en verwerken. Nochtans is het duidelijk dat individuen vaak, zelfs systematisch, strategieën ontwikkelen om verplichtingen te vermijden die hen nochtans opgelegd werden door de socialisatie.
vb.: uitvluchten zoeken om niet mee te moeten naar een feestje. overgesocialiseerde benadering: geïnternaliseerde cultuur bepaalt alles.
2) atomisering: d.w.z. Deze principiële keuze van agenten voor het eigen belang en voor een niet-coöperatieve strategie om dit belang te dienen, was immers in staat marktverstorende fenomenen, zoals prijsafspraken, gilden en kartels te voorkomen. ondergesocialiseerd mensbeeld: egoïstische rationaliteit, ‘computer’ Sociologisch probleem: socialisatie zonder ontwijkgedrag is onrealistisch mensbeeld
-> hoe is het mogelijk dat rationele actoren elkaar niet voortdurend bedriegen??
1) NIE van Williamson(econ.): instellingen creëren steeds regelingen die de ‘kostprijs’ van bedrog verhogen. er wordt dus ook geen echt vertrouwen gemaakt in de economie.
vb.: gevolg van bedrog in economie: ontslag, boetes, verlies kredietwaardigheid, celstraf, …
2) overgesocialiseerde tegenhanger van Arrow (socio.): hij gaat ervan uit dat er in de samenleving op een minimaal niveau een soort van veralgemeende moraliteit bestaat, een consensus om zich binnen bepaalde lijnen te gedragen.
-> Kritiek Granovetter: een economische agent zal gemakkelijk vertrouwen op mensen die ment kent, waarvan men uit de 1e hand weet dat ze geen misbruik maken van dit vertrouwen. Dit ‘weten’ is niets meer dan aantal ervaringen uit verleden. -> vertrouwen kan door netwerken heen gaan.
vb.: Ik heb een goede verver gehad, een vriendin vertrouwt hierop en laat deze verver ook bij haar thuis laten komen.
Opgepast: blind vertrouwen kan leiden tot fraude, misbruik.
Becker gaat ervan uit dat ’t geen zin heeft economie als wetenschap te beschrijven als een wetenschap van het economische.
economie = benadering van mensen & samenlevingen, zonder principiële grens inzake object.
3 centrale kenmerken:
Moeten zich op een onderliggend niveau van fundamentele aspecten bevinden (voedsel, zingeving, mobiliteit, gezondheid, veiligheid…) (volgens Becker) ALLE economische inzichten & wetten kunnen hieruit worden afgeleid:
Economische Sociologie – academiejaar 2009-2010
Becker breidt deze wetten uit ver buiten het klassieke economische studieveld:
=> Kern van Becker: de centrale kenmerken van de economie zijn toepasbaar op
ALLE vormen van menselijk gedrag.