Menu

Bronfenbrenner: The Social Context for Development

Hij bedacht het bioecological model: deze theorie beschrijft de genestelde sociale en culturele contexten die de ontwikkeling vormen. Elk persoon ontwikkeld zich binnen een microsysteem, binnen een mesosystem en en daar weer binnen in een exosystem.

Deze zijn allemaal gevat binnen een macrosysteem.

Deze theorie heeft 2 lessen voor leraren:

1 invloeden vanuit sociale systemen zijn reciproque.

2 er zijn veel dynamische krachten die interacteren om een context te creëren voor de individuele ontwikkeling.

Lees meer...

Erikson: The Individual and Society

Erikson’s psychosocial theorie: beschrijft de relatie tussen de emotionele behoeften van een individu en de sociale omgeving. Deze heeft veel weg van de psychoseksuele theorie van Freud, alleen is seksuele vervangen door sociale. Erikson benadrukt de zoektocht naar identiteit, de ‘ik’, de relatie met anderen en de cultuur. Ook heeft hij gemeen met freud dat mensen een developmental crisis krijgen: een specifiek conflict van welke de oplossingen zorgen voor de weg naar de volgende fase.

In de preschool fase is de basis van conflict de trust vs mistrust. De tweede fase is die van autonomy (onafhankelijkheid) vs schaamte en twijfel. Deze tweede fase is het begin van zelfcontrole en zelfverzekerdheid. Ouders moeten hier beschermend zijn, maar niet te. De derde fase is die van initiative (de bereidheid om nieuwe activiteiten en nieuwe richtingen te beginnen) vs schuld. De uitdaging in deze periode is om enthousiast te blijven voor activiteit.

Als kinderen naar school gaan heb je een hele nieuwe fase: industry (begeerte om betrokken te zijn bij productief werk) vs inferiority.

Identity: het complexe antwoord op de vraag: ‘wie ben ik’. Dus identity vs role confusion.

Marcia vind date r 4 alternatieven zijn voor adolescenten afhankelijk van of ze opties onderzocht hebben en commitments gemaakt hebben:

  1. Identity diffusion: gespreidheid, verwarring over wie men is en wat men wil. Dit gebeurt wanneer mensen geen opties willen ontdekken en er ook geen commitment is voor enige actie. Ze komen niet tot het beantwoorden van de vraag. Deze mensen kunnen apathisch zijn en hebben weinig hoop voor de toekomst. Ze gaan vaak mee met de meerderheid (drugsgebruik).
  2. Identity foreclosure: acceptatie van de ouderlijke keuzes in het leven zonder opties te overwegen. Ze experimenteren niet met verschillende identiteiten. Deze mensen zijn rigide, intolerant, dogmatisch en verdedigend.
  3. Moratorium: Identiteitscrisis, het uitstellen van keuzes door het gestruggel. Het is een soort vertraging naar het goede. Dit komt vaak voor en is in zekere zin ook wel gezond.
  4. Identity achievement: Sterk gevoel van commitment met de levenskeuzes na het vrij overwegen van de verschillende opties. Weinigen hebben dit bereikt als ze van school af gaan als ze 16 jaar zijn.

Allebei moratorium en identity achievement zijn gezond.

Na school zijn er ook nog dingen waar mensen tegenaan kunnen lopen, zoals relaties. Intimacy vs isolation. Daarna volgt generativity (gevoel van zorgen over toekomstige generaties) vs stagnation.

De laatste fase van Erikson is integrity (gevoel van zelfacceptatieen vervullendheid) vsespair.

Lees meer...

Attachment theory

Attachment: de emotionele band tussen het kind en de verzorgende. Dit gebeurt in het eerste levensjaar en is belangrijk voor de rest van het leven. O.a. door Bowlby: de behoefte aan attachment is een intrinsieke biologische behoefte.

Ainsworth kwam met verschillende bindingstypen:

  1. 1. Angstig/negeren: het kind is niet gestresst als de moeder weggaat en negeert of keert de rug toe als ze terug komt.
  2. 2. Veilig gebonden: het kind is gestresst als de moeder weggaat en makkelijk te kalmeren als ze terug komt.
  3. Angstig/gehard (resistent) (anxious/ambivalent): het kind is in eerste instantie erg plakkerig en daarna erg gestresst wanneer de moeder weggaat. Wanneer ze terug komt is het kind zowel aanhalig als afstand nemend.

Kinderen die veilig gebonden zijn maken eerder vrienden, zullen eerder een probleem oplossen en zijn sociaal en cognitief beter.

Verzorgenden moeten zorgen voor een secure base: zorgen voor een veilige basis om vandaaruit het kind de wereld te laten ontdekken. Sensitive responsiveness: de mogelijkheid van een moeder/verzorgende om accuraat, direct en juist te reageren op de behoeften van een kind.

Lees meer...

Freud: fases van individuele ontwikkeling

Beschrijving van de persoonlijkheid door middel van:

  • Id: de instinctieve behoeftes en verlangens die aanwezig zijn vanaf de geboorte. Ookwel het minimax principe: maximaal plezier en minimale pijn. De persoonlijkheid van een pasgeborene bestaat alleen hieruit.
  • Ego: verantwoordelijk voor het handelen met de realiteit en het zorgt voor de voldoening van de behoeftes van de id in een sociaal acceptabele manier.
  • Superego: behoud alle morele principes en ideeën die aangeleerd zijn door ouders en gemeenschap. Het is opgebouwd uit het conscience: informatie die gezien worden als slecht gestraft door schuld, en het ego-ideal: standaard van het goede wat beloond wordt door het gevoel van trots.

Freud zei dat ontwikkeling gaat door een aantal psychoseksuele stages: die zijn predetermined en differentiated. Elke fase bestaat uit een conflict tussen id/ego en superego. Als dit niet gebeurt raakt de persoon fixated: een persoon blijft steken op een zekere psychoseksuele fases en dit is terug te zien in de persoonlijkheid van iemand. Ook komt er dan regress: een persoon keert terug naar een eerdere fase van ontwikkeling in stressvolle situaties.

Deze fases van Freud gaan om de vroege ontwikkeling van een kind.

Er is ook kritiek op Freud, mn doordat het geen wetenschappelijke legitimiteit heeft. 4 categorieen:

  1. theorie is untestible
  2. geen empirical evidence (experimental data)
  3. het heeft geen predictive value
  4. het is gebasseerd op zijn eigen subjective analysis

Lees meer...

Fysieke ontwikkeling

  • Pre-schooljaren: kinderen worden zeer actief. Hun spieren worden groter en balans wordt beter. Ook de fijne motoriek verbeterd.
  • Vroege schooljaren: fysieke ontwikkeling gaat gestaag door.
  • Adolescenten: puberty: de fysiologische veranderingen tijdens de adolescentiefase die leiden tot de mogelijkheid van voortplanting. Het is het begin van seksuele rijping. Kinderen kunnen in deze tijd ook problemen met de identiteit krigjen. Bulimia: een eetstoorlis die gekarakteriseerd wordt door overeten en het dan kwijt raken door een vinger in de keel of laxeermiddelen (ookwel binge eating). Anorexia nervosa: eetstoornis door veel te weinig voeding binnen te krijgen (self-starvation). Beide zijn meer bij vrouwen dan bij mannen.
  • Ontwikkeling van adolescent en hersenen: ze leren om het gedrag te beheersen, meer doelgerichter te zijn en meer georganiseerd. Soms lijken adolescenten volwassen maar zijn dit nog niet, de hersenen zijn zich nog steeds aan het ontwikkelen.
Lees meer...

Ontwikkeling van taal

Biologische en experimentele factoren spelen een rol bij de taalontwikkeling.

  • Bij 1 jr: 1 a 2 woorden zeggen, namen herkennen
  • 1 – 2 jr: 5 tot 20 woorden, 2 woord zinnen, zwaaien
  • 2 – 3 jr: herkent lichaamsdelen, zegt ‘ik’ tegen zichzelf, combineren van werkwoorden
  • 3 – 4 jr: kan verhaal vertellen, zinnen van 4 a 5 woorden, kent 1000 woorden, kent achternaam basis voor taal is hier gelegd
  • 4 – 5 jr: kan in verleden spreken, kent 1500 woorden, herkent kleuren en vormen, vraagt vaak ‘waarom’ en ‘hoe’
  • 5 – 6 jr: zinlengte van 5 a 6 woorden, kent 10000 woorden, herkent objecten door gebruik

Er zijn 3 benaderingen voor taal:

  1. behavioural theories (nurture): deze waren populair in het midden van de 20e eeuw. Kinderen leren taal hier door reinforcement (skinner).
  2. nativist theories (nature): kinderen zijn biologisch geprogrameerd om taal te ontwikkelen (chomsky). Lenneberg geeft aan dat er een ‘critical period’ is waarin mensen taal ontwikkelen.
  3. social interactionist theories (combination of nurture and nature): Bruner.

Wat er overblijft voor de schoolleer:

  • uitspraak
  • grammatica
  • vocabulair en betekenis
  • Pragmatics: de regels van wanneer en hoe je taal moet gebruiken om een effectieve communicator te worden in een bepaalde cultuur
  • Metalinguistic awareness: begrip van diens eigen gebruik van taal.

Het is een misvatting dat kinderen een tweede taal makkelijker leren dan adolescenten of volwassenen. Zelfs gaan ouderen sneller door de verschillende fases van het leren door. Vor uitspraak echter is er wel een kritische periode. Hoe eerder je begint met een tweede taal, des te beter is de uitspraak.

Voordelen van tweetalige opvoeding: correlationeel verband met verhoogde cognitieve mogelijkheden zoals conceptformatie, creativiteit en cognitieve flexibiliteit.

Cultuuronderzoek laat zien dat Piaget accuraat was met zijn verschillende fases.

Vergelijkbaarheden in ontwikkeling van taal:

  • Cognitieve ontwikkeling vereist zowel fysieke als sociale stimulatie
  • Om het denken te ontwikkelen moeten kinderen mentaal, fysiek en linguïstisch actief zijn, ze moeten ermee experimenteren. Maar ze hebben ook baad bij leskrijgen, leiden, voordoen ed.
  • Spelen speelt een rol. Het is een manier waarop kinderen hun denken nuitproberen.
  • Iets proberen te leren wat kinderen al weten is saai en iets leren waar een kind nog niet aan toe is frustrerend en ineffectief.
  • Uitdaging met begeleiding is stimulerend.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen