Menu

Beperkte effecten-paradigma

  • Periode: Jaren ’40 – jaren ’60 van 20-ste eeuw
  • Uitgangspunten:
  • Sociale inbedding van individuen
  • Directe én indirecte effecten
  • (nog steeds) persuasieve inhoud
  • (nog steeds) korte termijn
  • Onderzoekstradities: vooral sociologische invalshoek : surveys en enquetes
  • Studie : “The people’s choice” – Erie county (Ohio), Lazarsfeld, Berelson and Gaudet, 1940
  • Hoe beinvloeden massamedia de kiesintentie ?
  • CONTEXT : Presidentsverkiezingen van 1940
  • UITGANGSPUNT: hypodermic needle theory : media hebben een groot en direct effect op de kiesintenties van het publiek
  • METHODE:
    • Selectie van “Erie county” als onderzoekssite
    • Paneldesign (multivariate analyse) : groep mensen op regelmatige tijdstippen ondervragen.
  • RESULTATEN:
      • Relatie tussen diverse variabelen en stemmen voor ofwel Republikeinen ofwel Democraten : sociaal demografisch profiel en stemkeuze is in verband gebracht
      • Interesse in verkiezingen: correlatie met opleiding, leeftijd : ouders vs jongeren
      • Vroege versus late beslissingen – typologie van kiezers:
  • Early deciders: 53% : van begin al beslist
  • Crystallizers: 28% : op 1ste moment geen idee, gaande weg opinie vormen
  • Waverers: 15% : kiezen voor bep persoon
  • Converts: 8%: 1ste gedacht bepaalde kandidaat, maar uiteindelijk voor iemand anders kiezen
      • Effecten van mediacampagnes: activatie = door media een beter idee hebben. bevestiging= selectief mediagebruik , conversie= media mensen van idee doen veranderen
      • Aandacht voor campagne:
        • Beperkt segment binnen de populatie is in sterke mate blootgesteld aan radio, kranten-, en tijdschriftenpropaganda. Anderen hebben weinig aandacht voor campagne.
        • Veelvuldig blootgestelden zijn: sterk geïnteresseerde kiezers, diegenen die al beslist hebben en diegenen met hogere SES ( sociaal economische staat)
      • Persoonlijke invloed en de two-step-flow
      • Mensen laten zich meer beinvloeden door andere mensen dan door de media,
        • Face-to-face discussies zijn belangrijke bron van informatie en beïnvloeding
        • Sommige mensen fungeren als opinieleider : centrale leider, opinieleiders lijken meest geintresseerd in mediainhouden binnen de campagnes
        • Zij hebben veel aandacht voor campagne en vormen een brug tussen de media en minder actieve secties van de bevolking
    • CONCLUSIE: two-step-flow-theorie (officieel geponeerd in 1954- Personal influence) = media heeft geen directe invloed op mensen ,we indirecte invloed via opinieleiders , dus de theorie geeft aan dat media een indirecte invloedheeft via de opinieleiders
  • Aanvullingen (2): wie zijn de opinieleiders? ( centrale figuren )
    • Geen aparte elite, maar informeel leiderschap op basis van technische bekwaamheid, sociale toegankelijkheid…
    • Beïnvloeden gewoonlijk 4 of 5 anderen
    • Opinieleiders zijn verschillend ngl. van domein (mode, sport, film, …) : expertise in bep domeinen, laat zien dat je persoon bent met meeste info en meeste invloed
    • Opinieleiders lijken op wie ze beïnvloeden (qua sociale positie, beroep, inkomen en interessen) vb studentengroepen
    • Opinieleiders zijn actief in het geven van informatie en het zoeken naar informatie : expertise uitbreiden en nog hoger klimmen.
    • Opinieleiders zijn meer op vernieuwing gericht : ook hoger klimmen
  • Identificatie van opinieleiders:
    • “Zelfidentificatie”: cfr. Lazarsfeld: je peilt naar perceptie over zichzelf niet zozeer over de realiteit.
      • Have you recently tried to convince anyone of your political ideas?
      • Has anyone asked you for your advice on a political question?
    • Identificatie door sleutelinformanten: je moet eerst te weten komen wie deze informanten zijn
    • Sociometrische technieken: vb aan studenten vragen wat de relaties zijn en de beïnvloeding die ze hebben waargenomen, naam dat meest voorkomt = opinieleider
  • Aanvullingen (3): Kennisklooftheorie
  • Iedee van de kloof gaat onstaan. Minst goed opgeleid vs hoog opgeleid.
    • Tichenor, Donohue and Olien (1970)
    • Iemand met hogere sociale status neemt sneller informatie op
    • Mensen met hoge en lage SES groeien daardoor uit elkaar
  • Beperkingen van het Lazarsfeld-model:
    • Zelfrapportering mediagebruik : niet erg exact, mensen kunnen het niet goed inschatten.
    • Weinig aandacht voor specifieke media-inhoud : sociale wenselijkheid, liever porno , maar zeggen nieuws
    • Veronachtzaming mogelijke belangrijke variabelen (vooral nadruk op klassieke socio-demografische variabelen): duidelijk gebruik sociologische methoden: positief.
Lees meer...

Almacht van de media-paradigma

  • Payne fund studies: effecten van films op kinderen : negatieve effecten op kids en jongeren - > kwetsbaarste groep

Payne fund = nt commerciele instelling die onderzoeken wat de effecten zijn

    • 13 verschillende studies
    • Periode van late 1920’s- begin 1930’s
    • O.m. psychologische veldexperimenten, maar ook kwalitatieve studies (bv. Blumer)
  • War of the worlds-hoorspel (1938) – Orson Wells
    • Radiohoorspel over de invasie van marsmannetjes
    • Luisteraars panikeren:
    • Wetenschappelijk onderzoek door Cantrill
    • Verschillen tussen luisteraars (eerste stap naar moderate effects-paradigma)
  • De Belgische versie van War of the Worlds:rtbf

Realistisch, gelijkaardige reacties : betoging, paniek

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen