Menu

Controversen en breekpunten in def. Van communicatie

intentionaliteit

Intentie ligt aan de basis van de teleologische opvatting:

  • Communicatie = zender heeft bedoeling boodschap te sturen en ontvanger heeft bedoeling boodschap de ontvangen
  • Typisch voor processchool
  • Dominant bij onderzieken naar massacommunicatie

Anderen: gedragsopvatting:

  • Dominant bij non-verbale communicatie
  • Alle gedrag van mensen is communicatief
    • Onmogelijk niet-communiceren (Watzlawic)
    • Teleologische: niet alle gedrag is communicatief, wel informatief

Geslaagsheid als criterium

Pas communicatie als geslaagd als aan bepaalds verwachtingen/normen voldaan.

Fauconnier (1981):

  • Typen
  • GC = E + T + Ox + Ib + Ub (geslaagde communicatie = expressie + transmissie + ontvangen door bedoelde ontvanger + juiste interpretatie van de boodschap + juiste uitwerking)

Kan op veel vlakken fout gaan

Eenrichtings- of tweerichtingsverkeer

Processchool:

  • 1 richting is voldoende
    • A tegen B = communicatie
    • Reactie van B tegen A (feedback) = nieuw proces

Gedragscommunicatie:

  • 2 richtingen: wisselwerking
    • A tegen B en B tegen A = 1 proces

Visie van auteurs hangt sterk samen met het niveau:

Massacommunicatie: 1 richting (lineair)

  • Inter-persoonlijke communicatie: 2 richtingen (circulair)

Observatieniveau

Communicatiewetenschappen : ‘menselijke’ communicatie

Verschillende communicatieniveaus:

  • Intrapersoonlijke : com. Binnen 1 persoon, praten met jezelf
  • Interpersoonlijke: tussen 2 mensen
    • Face to face
    • Geïntermedieerd
  • Groeps: = publieke communicatie
  • Organisatie: vanuit organisatie/bedrijf
  • Massa: bv: tv, krant, radio
Lees meer...

Wat?

Van Dale woordenboek:

  • Mededeling (zender centraal)
  • Verbinding (weinig gebruikt, transport)
  • Uitwisseling gedachten (afw. Zender en ontvanger)

Etymologisch: communicare (lat.) – gemeenschappelijk maken

Niet 1 bep def, maar goed:

  • Operationeel binnen bepaalde visie/departement
  • Logisch/ coherent
  • Niet tegengesproken door de waarheid
  • Onderscheidbaar van andere maatschappelijke verschijnselen

Processchool (meest dominant) :

  • Communicaitie = Transmissie van boodschappen
  • Zender – ontvanger – boodschap – medium/kanaal – coderen/ encoderen - ...
  • Efficiëntie en accuuraatheid
  • Proces waarbij 1 persoon het gedrag/de gedachten van een andere pers. Beïnvloedt (zender centraal)
  • Effect is niet het bedoelde: communicatiefout -> kijken in de verschillende fasen
  • Leunt aan/steunt op soc. Wetenschappen & psychologie
  • Arts of communication (Handelingen !!!: actoren en intenties)

Betekeniscreatie-school:

  • Communicatie = productie en uitwisseling van betekenissen
  • Hoe boodschappen/teksten met mensen interageren en betekenissen creëren
  • Verschillen = niet noodzakelijk fout maar resultaat van culturele verschillen tussen partijen
  • Communicatie = studie van de teksten
  • Methode: semiotiek (tekenleer)
  • Works of communication (kunstwerken, reclamespots, soaps,...)
Lees meer...

Inleiding

Geen ‘correcte’ def:

* Andere mensen, andere invullingen en interpretaties, subdomeinen

* 2 dominante tradities (Health & Bryant, 1992):

- processchool

- betekeniscreatieschool

Lees meer...

Lange-termijn effecten

  • Periode: vanaf jaren ’60- ’70
  • Uitgangspunten:
    • Terugkeer van de machtige media?
    • Lange-termijn-effecten (cfr. stalagmieten-theorieën)
    • Effecten van informatie (nieuws) en fictie
  • Agenda-setting-theorie
    • Mc Combs & Shaw
    • Studie van presidentiële campagnes in 1968, 1972, 1976
    • Wat zijn de belangrijkste issues volgens de media en volgens de kiezers?
    • Media bepalen waarover mensen nadenken
    • Bernard Cohen (1963) : “The press may not be successful much of the time in telling people what to think, but it is stunningly successful in telling its readers what to think about.”
    • Onderliggende assumpties:
      • Media reflecteren de realiteit niet, ze selecteren (gatekeeping) en vervormen : bepaalde onderwerpen krijgen aandacht, andere niet of minder. Bepalen dus ook mediaagenda
      • Concentratie op beperkt aantal thema’s en onderwerpen, heeft effect op publiek
  • Verfijningen:
    • Media-aandacht alleen niet voldoende is om agenda-setting te verklaren:
      • Belang van aard van het onderwerp
      • Belang van de presentatie
      • Belang van de positionering : waar komt het item in het nieuws ?
  • Verfijningen:
    • Niveaus van agenda setting:
      • First level agenda setting (cfr supra): invloed van hoeveelheid berichtgeving (waarover denken mensen) – priming: media bepalen ook de criteria op basis waarvan mensen problemen en situaties beoordelen : hoeveelheid berichtgeving/ aandacht effect heeft op de mensen dat men die als belangrijk gaat selecteren
      • Second level agenda setting: invloed van cognitieve en affectieve invalshoek in berichtgeving (hoe denken over issue) – framing : meer op personen gericht dat op media of gebeurtenissen.
      • Intermedia agenda setting : bespreking kandidaten, regering heeft media in de hand.
  • Priming : beoordelen van mensen of gebreurtenissen gaat men beschikken over wat ze weten van de media = psychologisch mechanisme
  • Framing : probeert dat media issues onderwerpen, ze op een bep manier onderwerpen framen en zo invloed uitoefeningen op de lezers ervan
  • Zwijgspiraaltheorie
    • Noelle Neumann, 1974
    • Mensen zwijgen wanneer ze denken dat ze een minderheidsopvatting aanhangen
    • Kritiek op zwijgspiraal:
      • Niet één grote opvatting (links versus rechts). Elk individueel thema kan voorwerp worden van een zwijgspiraal.
      • Zwijgspiraal is wellicht contextafhankelijk.
      • Vrees voor sociaal isolement is wellicht verbonden met persoonlijkheid.
    • Kritiek op zwijgspiraal:
      • Groepsprocessen: vrees voor isolement is aangetoond. Maar theorie maakt sprong van groeps- naar maatschappelijke processen. Hangt af van de context of mensen gaan spreken of zwijgen.
  • Cultivatietheorie
    • Culturele indicatoren-project van George Gerbner (Annenberg School of Communications, Pennsylvania)
  • Mensen die vaak tv kijen hebben overdreven beeld van het geweld in de maatschappij, bij hert oplossen van de vragen gaan ze antwoorden volgens wat ze kennen
    • Uitgangspunten:
      • Tv als storyteller, bron van socialisatie : tv vertelt ons verhalen en leert wat goed en slecht is
      • TV schetst homogeen beeld, creëert schijnwereld : door commercialistering mediawereld ontstaat homogeen beeld , alle programma”s hebben zelfde typsche kenmerken
      • Kijkers zijn niet selectief (ritueel) : gaat in tegen de U en G theorie ; mensen kijken tv met de klas en er is niets te doen dus kijken ze tot slapen
      • Publiek heeft effect op programmamakers :
      • Incidenteel leren : weinig leren bewust van N toch onbewust engels leren.
    • Drie onderzoeksluiken:
      • Institutional Process Analysis (communicator) : welke invloeden spelen er wat bepaald wat in media komt ? hoe komt inhoud tot stand, welke factore ?
      • Message System Analysis (inhoud) / nagaan wat tv ons brengt : inhoudsanalyse, kwantitatieve
      • Cultivation Analysis (effecten) : blootstelling effecten op LT op de inhoud
    • Institutional Process Analysis (communicator): invloeden van :
      • Financiers
      • Managers
      • Toeleveranciers
      • Collega’s
      • Concurrenten
      • Experts
      • Maatschappelijke belangenroepen
      • Publiek
    • Message System Analysis (boodschap):
      • Aandacht, nadruk, tendens, en structuur
      • Voornaamste onderzoeksthema: geweld in de media
      • Nadien ook andere onderwerpen : bv seksualiteit, sekserollen, gezondheid, politiek…
    • Cultivation analysis (effecten):
      • First and second order effects
        • Bv. schatting aantal politie-agenten, aantal zware geweldmisdrijven, …
        • Bv. “Mean world syndrome”
      • Mainstreaming: zware tv-kijkers verschillen minder van elkaar dan lichte tv-kijkers
      • Resonance: dubbele dosis wanneer realiteit en TV-realiteit op elkaar aansluiten
    • Kritiek op de cultivatietheorie:
      • Kleine, beperkte “effecten”
      • Causaliteit?
      • Homogene televisie-inhoud en blootstelling
      • “Tellen” volstaat niet om de boodschap van televisie zichtbaar te maken Relatie tussen first- en second order estimates?
  • Mediatheorie (channel theory, media formalism)
    • McLuhan 1964 : mensen dachten vroeger lineair, na tv non- lineair
  • idee erg uiteenkopen en inconsistent
  • van de empiristen : gebruiken exp om het echt te testen ,
  • neomarxistische
    • Nadruk op de kenmerken van het medium zelf (ipv inhoud) :
    • Technologie heeft (positieve) invloed op individuen en samenleving (cfr. the global village)
    • Bekende uitspraken van McLuhan:
      • The medium is the message /The medium is the massage
      • The content of a new medium is an old medium (cfr. the horseless carriage syndrome)
      • Hot media (bv. krant) versus cool media (bv. televisie) : indeling betwistbaar en tegenwoordig zeker onhoudbaar
  • Kritische ‘cultural studies’ en de media
    • Jaren ’60 Europese theoretici (neomarxisten) die zich concentreren op massamedia en hun rol bij het promoten van een hegemonisch wereldbeeld
    • “British Cultural Studies”
  • Ontdekking dat mensen vaak weerstand bieden aan dominante gezichtspunten, alternatieve interpretaties naar voor schuiven (dus geen rechtsreeks effect)
Lees meer...

Actieve publiek

  • Uses- and gratifications theory (Katz et al. 1974) (de “nuttigheidstheorie”):
    • Vroege studie: Audiences for Daytime Radio Serials - Herzog (1944)
    • Berelson (1949) : What missing the newspaper means
    • Studie: “Television in the lives of our children” – Schramm (1958-1960)
    • Uitgangspunten
      • Het publiek is actief (wat doen mensen met media?)
      • Mediagebruik is doelgericht
      • De media concurreren met andere bronnen van behoeftenbevrediging
      • Er is een verband tussen de behoeften van mensen en hun mediakeuze
      • Mediagebruik kan een wijd spectrum aan behoeften bevredigen (cfr. McQuail 1983: informatie, persoonlijke identiteit, integratie en sociale interactie, entertainment)
      • Op basis van de media-inhoud kan men geen nauwkeurige schatting van het behoeftenpatroon maken.
      • De verkregen voldoening kan voortvloeien uit:
        • De media-inhoud
        • De blootstelling aan de media als zodanig, onafhankelijk van de media-inhoud
        • En/of de situatie waarin de blootstelling plaatsvindt
      • Vanuit U&G wordt geen waarde-oordeel gegeven over culturele betekenis van massamedia, noch aan ontleende bevrediging.
  • Aanvullingen (1): gratifications sought versus gratifications obtained
  • Aanvullingen (2): Media dependency theory (DeFleur and Ball-Rokeach (1976)):
    • Hoe meer afhankelijk individu is van medium voor bevredigen behoeften, hoe belangrijker medium is voor hem of haar
  • Kritiek op U&G:
    • Erg individualistisch – sociale context over het hoofd gezien (bv. soms wordt mediagebruik “opgelegd”)
    • Relatief weinig aandacht voor de media-inhoud
    • Gebaseerd op zelfrapportering
Lees meer...

Beperkte effecten

  • Studie : “The Iowa study of hybrid seed corn: the adoption of innovation”(1943, Ryan & Gross)
  • Bekendste onderzoeker: Rogers (1962):
    • Theorie: innovatietheorie, diffusietheorie of “flow”-studies
  • Innovatie = idee, praktijk of object dat als nieuw wordt gepercipieerd door individu of andere adoptie-eenheid
  • Vijf fasen in het adoptieproces: awareness, interest, evaluation, trial, adoption
  • Vijf typen mensen: innovators, early adopters, early majority, late majority, laggards
    • Innovators:
      • Gedreven om het nieuwste te hebben, meer “kosmopolitisch”: durvers, technisch ingesteld, beperkte groep, directe koper bij innovatie.
    • Early adopters:
      • Eerste groep die vernieuwing overneemt : grote groep die innovatie gaat overnemen
      • Vernieuwing nog relatief onbekend en duur
      • Opinieleiders
    • Early majority:
      • Eerste grote groep die vernieuwing overneemt.
      • Sterke sociale contacten , maar geen leiders of voorlopers
    • Late majority:
      • Volgen als laatsten : kopen het als de innovatie niet meer nieuw is
      • Technologie is al wijdverspreid en verandert daardoor het sociale leven
      • Merken innovatie laat op of staan er van nature pessimistisch tegenover
      • Aanvaarding uit economische noodzaak of onder sociale druk
    • Laggards:
      • Achterblijvers : innovatie niet aanvaarden
      • Weigeren de vernieuwing te aanvaarden
      • Sterk geïsoleerde mensen
  • Definitie van diffusie = verspreiding (Rogers) – verbindt alle kernelementen:
    • Het proces waarbij over een innovatie wordt gecommuniceerd via verschillende kanalen over de tijd heen bij leden van een sociaal systeem
    • Rogers ideeen gebruikt in het marketing denken- modellen, komen vaak voor in reclame
  • Studies: “Experiments with film: persuading the American Soldier in World War 2” (tijdens WOII) en “Communication and persuasion: the search for the magic keys”
  • (1946-1961) : Men wou positieve attitudes creeren om aan oorlog te beginnen. Hoveland onderzoch en vond dat er idd mee zin was om te vechten, kennis werd verhoogt, maar de alg attitude had films geen effect op
    • Carl Hovland
    • Effecten van “why we fight films”
    • Effecten van boodschapformulering bij overredende communicatie:
      • Zenderkenmerken: geloofwaardigheid : meer overtuigingskracht dan ongeloofwaardige zenders.
      • Inhoudskenmerken: gebruik van angst : wordt makkelijker om te overtuigen.
      • Vormkenmerken: expliciete conclusie, tweezijdige argumentatie : meeste effect met ecxpliciete conclusie, één of twezijdig blijft zelfde tenzij blootgesteld aan contraargumentatie.
      • Ontvangerskenmerken: groepslidmaatschap, persoonlijkheid : elementen die erop wijzen dat als bep aspecten aanwezig zijn kan je sterke effecten verwachten.
    • Laboratoriumexperimenten (soc-psych)
  • Overzicht van beperkte effecten-paradigma : Klapper (1960)- “Effects of Mass Communication”
    • Zes filters tussen zender en ontvangers
      • Selectieve blootstelling : mensen selectief in mediagebruik,niet iedereen kan worden beïnvloed door mediagebruik
      • Selectief waarnemen en onthouden : je kan niet alles wat je waarneemt onthouden en opslaan
      • Selectieve aanvaarding : je zal je minder laten beïnvloeden als het tegen de norm ingaat
      • Selectieve verspreiding : vaak dingen via media vernemen via verspreiding
      • Selectie door opinieleiders : nemen tussen positie in tussen massamedia en opvolgers
      • Selectie door de commercie : publiek oefent invloed uit op de media
  • Klapper : persuasieve communicatie (politieke campagnes, reclame, propaganda…)
    • Voornaamste effect = versterking van bestaande meningen
    • Radicale veranderingen zijn zeldzaam
    • Wel invloed bij doen ontstaan van meningen over nieuwe gegevens
    • Wel effecten bij twijfelaars
  • Beperkte effecten-paradigma gewikt en gewogen
    • Nadelen:
      • Zowel survey als experiment hebben methodologische beperkingen – bestaan zaken die niet gemeten kunnen worden ook niet?
      • Alleen testen of media krachtige directe invloeden hadden – andere invloeden?
      • Abstracted empiricism
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen