Menu

De subsystemen van taal

Klanken

Leren van een vreemde taal = leren uitspreken en combineren van klanken die typisch zijn voor die taal.

1ste subsysteem van een taal = het klankensysteem

Fonologie = de studie van de significante klankpatronen

Fonemen = significante klankverschillen

Bv: ‘p’ en ‘b’ zijn fonemen – je kan er woorden mee vormen die een andere betekenis hebben: bv: ‘paard’ en ‘baard’

Kennis van het klankensysteem:

  • Hoe fonemen uitspreken
  • Welke intonatie gebruiken
  • Waar klemtoon leggen

Woorden

Klanken worden tot woorden gecombineerd die een bepaalde betekenis hebben.

Semantiek = de wetenschap die zich bezighoudt met de betekeniseenheden in onze taal.

Morfemen = basiseenheid van betekenis:

  • ‘vrije’ morfemen:
    • Equivalenten van woorden

Bv: poes, hond

  • ‘gebonden’ morfemen:
    • Komen enkel in combinatie met andere morfemen voor

Bv: ‘s’ voor meervoud, ‘je’ voor verkleinwoord

Zinnen

Syntaxis = de wetenschap die zich concentreert op de zinsstructuur van een taal.

Syntactische kennis:

  • We kunnen woorden in juiste volgorde zetten
  • We kunnen betekenis toekennen op basis van woordvolgorde

  • Kennen basisstructuur van zinnen
  • Kennen grammaticale functies van woorden
  • Kennen regels om nieuwe zinnen te creëren en om bestaande zinnen om te zetten in andere vormen
Lees meer...

kenmerken van de “natuurlijke taal”

“Taal”: wordt in zeer veel verschillende betekenissen gebruikt

Natuurlijke taal:

  • Talen die in een menselijke gemeenschap van oudsher worden gebruikt voor algemene communicatie en die een kind, opgroeiend in zo’n gemeenschap als moedertaal aanleert.
  • Essentieel menselijk
  • Mensen onderscheiden zich van dieren
  • Maakt deel uit van de eigenheid van de mens
  • Mens heeft er weinig vat op, kan ze niet veranderen, taal is er altijd al geweest,…
  • Onderscheid:
    • Speech (gesproken taal)
    • Geschreven taal (secundair, ondergeschikt aan speech)
    • Geschreven taal dient om gesproken taal te representeren

Bv: Nederlands, Frans, Engels,…

Artificiële taal:

  • Door mens gemaakt
  • Kan door mens verandert worden

Bv: Esperanto, computertaal,..

Taal is symbolisch

Teken = voertuig van betekenis

Teken:

  • Signifiant (vorm waarin het wordt uitgedrukt)
  • Signifié (datgene dat wordt opgeroepen in het hoofd van de communicator)

Signifiant:

  • Natuurlijke taal: geheel van klanken
  • Artificiële taal: bv: elektrische pulsen, gebaren, tekens op papier,..
  • Teken verbindt inhoud en vorm

Culturen kunnen ook betekenis toekennen aan vormen en kleuren

  • Berusten, onbewust, ook op afspraken en conventies

Bv: rood (= liefde (Eu), rijkdom (China))

Taal is een soort kennis

Taal:

  • Mentaal
  • Kennis, die opgeslagen is in onze hersenen
  • Indirect te bestuderen, door ons te baseren op gesproken taal

Onderscheid:

  • Speech:
    • gesproken taal
    • fysieke aspect
    • language:
      • interne, geestelijke kant van “speech”

Taal is op regels gebaseerd en productief

Linguïstische productiviteit: het vermogen om ongewone zinnen te begrijpen en te creëren.

Taal leren:

  • Meer dan trial-and-error
  • Leren van algemene regels om betekenis te kunnen creëren

Taalregels:

  • Erg complex
  • Leren hoe gebruiken in specifieke sociale contexten

Taal beïnvloedt de manier waarop we de wereld zien

Menselijke taal = sterk verbonden met het denken.

Gedachten:

  • Visueel
  • Verbaal (meestal)

Herinneringen opslaan in woorden:

  • Carmichael-experiment (1932): mensen figuurtjes laten zien met woord – later figuur reproduceren – resultaat: mensen passen figuurtjes aan aan woord dat erbij stond.
  • Mensen slagen eerder woorden op dan figuren

Taal beïnvloedt onze aard van denken:

  • Sapir – Whorf – hypothese:
    • Benjamin Lee Whorf & Edward Sapir
    • 2 stellingen:
      • Linguïstisch determinisme: idee dat taal ons denken beïnvloedt.
      • Linguïstisch relativisme: als taal denken beïnvloedt, betekent dat ook dat mensen die een andere taal spreken, de wereld op een andere manier zien.

Ideën en concepten uit 1 taal zijn moeilijk te gebruiken in een andere taal:

  • Talen delen de wereld op verschillende manieren in (roost raster dat over de realiteit gelegd wordt)

Bv: Eco

Figuur 16

Andere culturen = ander rooster om mee naar de werkelijkheid te kijken.

Verschillen Nederlands met andere talen:

  • Lexicalisering:
    • Meer gedifferentieerd dan bv: azteken (meer benamingen voor 1 begrip), maar minder dan eskimo’s (meerdere benamingen voor sneeuw)
    • Grammaticale verschillen
    • Vestigen aandacht op bepaalde aspecten van de sociale wereld

Taalvormen

Als men dezelfde taal spreekt, wordt die niet noodzakelijk op dezelfde manier gesproken

Bv: Nederlands in België en Nederland

Vormen:

  • Dialecten:
    • Subgroep gebruikmakend van woordenschat, grammatica, uitspraak
    • Lokaal, geografisch
    • Pidgins:
      • Heeft geen moedertaalsprekers
      • Eenvoudige taal, die bewust is gecreërd om te communiceren met mensen die een andere taal spreken (bv: kolonisten)
      • Grammatica en woordenschat zijn erg eenvoudig
      • Lingua Franca:
        • Mensen uit 2 gemeenschappen kiezen een 3de taal om met elkaar te communiceren

Bv: Engels in internationale zakenwereld

  • Jargon:
    • Gebruik van speciale of technische woorden die door leden van een bepaalde beroepsgroep gebruikt worden
    • Argot:
      • Gebruik van woorden in een andere dan de klassieke betekenis
      • Meestal door niet-dominante groepen in de maatschappij, die bepaalda zaken verborgen willen houden voor buitenstaanders.

Bv: “chinezen” voor het gebruik van cocaïne

  • Ook: “dieventaal” of “Bargoens”

Lees meer...

Verbale communicatie

Gedachte-inhouden versturen naar anderen door gebruik te maken van tekens.

Tekens:

  • Signifiants (betekenaars)
  • Signifié (betekende)

Symbolen: relatie tussen signifiant en signifié berust louter op conventie

Taal = code en maakt gebruik van zulke symbolen

Lees meer...

Communicatiemodellen

Inleiding

McQuail & Windahl (1996): communicatiemodellen zijn vereenvoudigde voorstellingen (grafisch/verbaal/wiskundig) die de voornaamste elementen van het proces en hun onderlinge relaties tonen.

Functies:

  • Organiserende:
    • Ordenen elementen
    • Verbinden elementen met elkaar
    • Verschaffen een beeld van het geheel
  • Verklarende:
    • Helpen informatie, die anders te gecompliceerd is, op een vereenvoudigde manier weer te geven

-Studenten kunnen basiselementen ontdekken

  • Voorspellende:
    • Bepaalde uitkomsten zullen, bij het volgen van de logica van het model, meer of minder waarschijnlijk zijn.

-Helpt bij genereren van hypothesen

2 soorten:

  • Structurele modellen:
    • Ontleding van het geheel staat centraal
    • Aandacht op samenstellende delen
  • Functionele modellen:
    • Relaties staan centraal

-Meesten zijn functionele modellen: alles communicatie is dynamisch en bevat elementen van verandering en evolutie

Gevaren:

  • Vereenvoudiging van de werkelijkheid (té)
  • Onvolledig
  • Maar voor 1 specifiek subdomein

Modellen ontstaan binnen een specifieke context.

Geen allesomvatten, immer geldig model.

Goed? Hangt af van de context waarin men het wil gebruiken.

communicatieformule van Lasswell (1948): verbaal

“A convenient way to describr an act of communication is to answer the following questions: Who? Says what? In which channel? To whom? With what effect?”

Figuur 3

  • Formule van Laswell
  • Geeft verschillende componenten van communicatie goed weer
  • Eenvoudig = succesvol
  • Bekritiseerd:
    • Hier ervan uitgaan dat communicator steeds bedoeling heeft om de ontvanger te beïnvloeden
    • Gezien als persuasief proces
    • Ervan uitgaan dat er altijd effecten zijn (door achtergrond Lasswell: geïnteresseerd in politieke communicatie en propaganda (voor spec. Subdomein))
    • Geen oof voor feedback

Mathematische model van Shannon & Weaver

Claude Shannon: late 1940, mathematissche modellen ontwikkelen voor Bell Telephone Laboratory (modellen vooral geldig binnen telecommunicatie)

Vragen die hij probeerde te beantwoorden:

  • Welke kanaal is het beste geschikt om grote hoeveelheden signalen door te sturen?
  • Hoeveel doorgestuurde signalen zullen vernietigd worden door ruis?

Wet Shannon – Hartley (1948): max. Hoeveelheid data die foutloos door een kanaal kan worden getransporteert neemt linear toemet de bandbreedte van het kanaal en is afhankelijk van de signaal-ruisverhouding.

- C = BW. Log2 (1+ S/N)

Met C = kanaalcapaciteit in bits/sec, BW = bandbreedte van het kanaal in Hertz, S/N = signaal-ruisverhouding

Figuur 4

  • Lineair, eenrichtingsproces
  • Interpersoonlijke communicatie
  • 5 functies moeten vervuld worden, 1 disfunctionele factor (ruis)
  • Informatiebron creeert de boodschap
  • Boodschap wordt omgezet in signaal door de zender
  • Ontvanger reconstrueert de boodschap op basis van de signalen
  • Boodschap bereikt de bestemmeling

verdere uitwerking S&W door DeFleur (1970)

Verder uitgewerkt n.a.v. discussie over overeenkomst tusen betekenis verzonden en ontvangen boodschap.

Hij beschrijft:

  • Betekenis (gedachteinhoud) wordt omgezet in boodschap (door bron)
  • Boodschap wordt omgezet in informatie (door zender)
  • Verzonden door kanaal (bv: massamedium)
  • Ontvanger decodeert informatie als boodschap
  • Boodschap omgezet in betekenis door bestemmeling
  • Verschil met eerder vermelde theorieën

Communicatie: als er overeenkomst is tussen de 2 betekenissen

Figuur 5

  • Met feedback (bron kan communicatie zo aanpassen en efficiënter maken)
  • Vergroten kans overeenkomst 2 betekenissen
  • Tegemoet komen kritiek van lineair proces zonder feedback
    • Ruis in al zijn vormen
    • Ook toepasbaar op massacommunicatie

circulair model van Osgood en Schramm

  • Belangrijkste actoren in het communicatieproces centraal
  • Geen onderscheid tussen bron/zender en ontvanger/bestemmeling

Figuur 6

  • Breuklijn met traditionele visie op communicatie als linear proces
  • Goed voor interpersoonlijke communicatie (mensen veranderen constant van rol)
  • Minder voor massacommunicatie

Spiraal van Dance

  • Helical model
  • Verdere ontwikkeling op circulair model Osgood en Schramm
  • Verschil:
    • O&S: communicatie lijkt op zelfde punt terug te komen als waar ze vertrokken is
    • Dance: proces voorwaarts
    • Communicatie die nu plaatsvindt beïnvloedt de structuur en de inhoud van de communicatie die later volgt.
    • Dynamisch model
    • Zeer geschikt voor interpersoonlijke communicatie
    • Ontwikkelingen van vrij eng en oppervlakkig tot breed en diepgaand

Belangrijk: Self-disclosure (zelfonthulling)

Gerbners algemeen model van communicatie

  • Grondlegger cultivatiemethode
  • Model: grafisch & verbaal
  • Opgebouwd uit verschillende bouwstenen

Figuur 8

  • E: event

M: persoon

E1: gebeurtenis die M waarneemt

  • Relatie is afhankelijk van perceptie (selecteren wat je ontvangt)

Bv: awarness test

  • M wil communiceren

M produceert boodschap SE over E (S: vorm, E: inhoud)

Gepercipieerd door andere ontvanger M2

  • Algemeen model
  • Zowel interpersoonlijke als massacommunicatie
  • Rol van perceptie = belangrijk
  • Steeds een afstand tussen de realiteit, hoe die gepercipieerd en hoe die vervolgend opnieuw gecommuniceerd wordt?
  • Realiteit is niet gelijk aan percepetie

ABX-model van Newcomb

Ideeën over attitudeverandering, publieke opinievorming en propaganda

Model:

  • Uitbereiding werk psycholoog Heider (1946)
  • Consistentie of inconsistentie die bestaat tussen 2 personen in een relatie tot een derde persoon of object.
  • Evenwicht: 2 personen mogen elkaar en het object (consonantie)

Onevenwicht: 2 personen mogen elkaar maar hebben verschillde attitude tov object (dissonantie)

  • Pogingen om verstoorde balans te herstellen (streven naar meer congruentie)

Heider: interne, cognitieve processen

Newcomb: geëxternaliseerde handelingen om evenwicht te herstellen

Communicatie:

  • Bij condities van onzekerheid en onevenwicht
  • Wanneer er sterke aantrekkingskracht is tussen 2 personen
  • Wanneer object belangrijk is voor minstens 1 van de betrokkenen
  • Wanneer object gemeenschappelijke relevantie heeft voor beide personen

Figuur 9

  • A & B = personen
  • X = object
  • Lijnen: attitudes tov elkaar en het object

Aanpassing ABX-model van Westley en MacLean

  • Schetsen beeld massacommunicatie

Verschil interpersoonlijke en massa:

  • Feedbackmogelijkheden bij massacommunicatie zijn beperkt
  • Meer A’s (alternatieve mediabronnen) en X’en (objecten) waar het individu B aan blootgesteld wordt en waaruit het moet selecteren

Figuur 10

  • Interpersoonlijke communicatie
  • A = informatiebron – selectie om te communiceren met B
  • B kan ook directe ervaring hebben met X en feedback geven aan A

Figuur 11

  • Toevoeging element C = communicator (gatekeeper)

Moet noden van B interpreteren en voldoen door boodschappen naar B te sturen via kanaal of medium

  • Massacommunicatie
  • A = advocate – individuen/organisaties die iets te zeggen hebben over X aan het publiek

X = gebeurtenissen waarover communicatie plaatsvindt

C = mediaorganisatie – Kiezen uit A’s, maar kunnen ook rechtstreeks ervaringen hebben met gebeurtenissen

B = publiek

massacommunicatiemodel van Maletzke

Model:

  • Traditionele elementen + aantal bepalende factoren
  • Niet strikt lineair
  • Ingewikkeld: psychologische complexiteit van massacommunicatie

Figuur 12

Links:

  • Communicator, beïnvloedt door reeks factoren (zie schema)
  • Moet vormgeving aanpassen aan de inhoud

Rechts:

  • Ontvanger, beïnvloedt door reeks factoren (zie schema)
  • Facotren beïnvloeden selectie en effecten van media-inhouden
  • Ieder medium heeft eigen mogelijkheden en beperkingen
  • Kenmerksem medium beïnvloeden ervaringen van de ontvanger
  • Beeld van de ontvanger van het medium creëert verwachtingen over media-inhoud en bepaalt op die manier selectie en ervaring
    • Aspecten beeld:
      • Prestige vh medium
      • Betrouwbaarheid vh medium

ritueel model van communicatie van James Carey (1975)

Door geschiedenis heen: proces van zender naar ontvanger, waarbij zender bedoeling heeft om bepaald effect teweeg te brengen bij ontvanger.

Model:

  • Ritueel model
  • Focus op representatie van gedeelde opvattind en overtuigingen, over de tijd heen
  • Communicatie = ceremonie, die mensen samenbrengt
  • Iedereen is gelijkwaardig en participant (geen verschil tussen zender en ontvanger)

Figuur 13

Bv: kranten:

  • Transmissievisie:
    • Middelen om nieuws en kennis te verspreiden
    • Rituele visie:
      • Geen nieuws overbrengen
      • Deelnemen aan massagebeuren
      • Geen informatie, wel drama
      • Beschrijft wereld niet maar stelt ze voor als arena vol actie

Figuur 14

Aandachtsmodel van McQuail (1987)

Benadrukken massamedia = in vele gevallen onze aandacht trekken en houden (hoge kijkcijfers – reclamegelden)

  • Past binnen economische logica (jaren ’80)

Figuur 15

Lees meer...

Elementen in het communicatieproces (volgens procesvisie)

Zender/ bron

Zender:

  • Vaak wordt er enkel van ‘zender’ gesproken (onderscheid bij technische modellen)
  • Bij onderscheid: het technische apparaat (encodeert en zendt door)
  • Macht: bedoeling boodschappen te sturen en de ontvanger te beïnvloeden
  • Actief
  • Vaak centraal

Bron:

  • Persoon die de boodschap zendt; brein/mond van die persoon
  • Vroeger: passief

Nu: actief (door komst nieuwe media: publiek selecteert, interpreteert, evalueert)

Ontvanger/bestemmeling

Ontvanger:

  • Vaak enkel sprake van ‘ontvanger’ (onderscheid bij technische modellen)
  • Bij onderscheid: het apparaat (bv: telefoonhoorn)

Bestemmeling:

  • Persoon
  • Ontvangt, decodeert en interpreteert

Boodschap

= datgene dat wordt uitgedrukt door de zender en wordt overgedragen naar de ontvanger.

Overgedragen:

  • Informatie kan niet worden overgedragen: ontstaat pas bij interpretatie
  • Betekenis: kan niet worden overgedragen
  • Tekens

- Een boodschap krijgt pas betekenis bij de interpretatie ervan

Tekens: verbale/ non-verbale stimuli die een betekenis dragen

  • Bestaat uit (Saussure) : signifiant (betekenaar, concreet)

Signifié (betekende, gedachteninhoud)

  • 3 categorieën (Pierce 1960) :
    • Symbolen:
      • geen natuurlijke relatie tussen betekenaar en betekende.
      • Relatie besrust op conventie, afspraken

(bv: stoel verwijst nr zitobject, mr is het niet)

  • Zelfde teken kan verschillende betekenissen hebben (vr verschillende mensen/ in verschillende contexten)
  • Betekende kan opgeroepen worden door verschillende betekenaars

(bv: hond is in verschillende talen een ander woord)

  • Iconen:
    • Fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende.

(bv: foto van jou, pictogram van lift)

  • Hoeft de conventies van de taal niet te kennen
  • Indices:
    • Sensorische ervaring A verwijst naar B

(bv: donkere wolken verwijzen naar regen)

Code:

  • Systeem van betekenissen, gemeenschappelijk voor de leden van een cultuur/subcultuur
  • Bestaat uit tekens, regels en conventies

Coderen (encoderen) : omzetten in een code die transmissie mogelijk maakt

Bewustzijnsinhoud wordt omgezet tot tekens

Signaal

Louter technisch – natuurkundig concept

= drager van een teken

  • Primair signaal:
    • Face to face communicatie
    • Via rechtstreekse zintuigelijke prikkels (optisch, auditief, tactiel, oleofactisch, gustatief)
  • Secundair signaal:
    • Technisch
    • Indirecte communicatie
    • 2 typen:
      • Geproduceerd op mechanische wijze (pers, penseel, pen,...)
      • Geproduceerd op elektrische/elektronische wijze (stroomstootjes)

Kanaal

Overbrugt de ruimtelijke scheiding tussen zender en ontvanger (bv: telefoonlijn)

Medium

massacommunicatie & interpersoonlijke communicatie:

  • Faucconnier (1981): het is een object dat de boodschap draagt of kan dragen of een technisch middel dat het tot uiting brengen en waarnemen van de boodschap via zintuigen mogelijk maakt.
  • Tijd overbruggen: papiertje met boodschap op tafel en wordt pas later gelezen

Face to face communicatie:

  • Geen medium
  • Medium: ‘de stem’
  • Ook fysische middelen kunnen hier boodschappen omzetten in signalen

Indeling van Bordewijk en Van Kaam (Syllabus p. 18):

Indeling naargelang graad van de interactiviteit

2 dimensies: controle over de informatiebron & controle over tijd en onderwerpkeuze

  • Allocutie:
    • One-way communicatie
    • Zender bepaalt tijd en keuze van het aanbod en controleert de opgeslgen informatie

Bv: tv

  • Conversatie:
    • Individuen wisselen interactief informatie uit met volledige controle van tijdstip, keuze en inhoud

Bv: tefefonie, face-to-face gesprek

  • Consultatie:
    • Centraal beheerde databank wordt geconsulteerd door een individu, dat controle houdt over tijd en onderwerp

Bv: boek, krant, bibliotheek

  • Registratie:
    • Centraal orgaan wint op bepaald ogenblik informatie in over individu

Bv: examen

Door komst nieuwe media: communicatiepatronen onder druk:

  • Integratie van tele-, data- en massacommunicatie
  • Interactiviteit in 1 enkel medium
  • Het netwerken van deze media

ð Alle 4 tesamen

Bv: internet (spam, msn, google, online examen)

Ruis

= elke soort stimulus die de ontvangst van de boodschap belemmert.

Soorten:

  • Fysieke, mechanische of kanaalruis:
    • Storing bij de fysieke transmissie van een signaal

Bv: lawaai van radio in cafe bemoeilijkt gesprek tussen 2 personen

  • Bestrijden:
    • Signaal versterken (harder spreken)
    • Signaal beter richten op beoogde publiek
    • 2 of meer signalen gebruiken voor dezelfde boodschap
  • Psychologische ruis:
    • Interne gedachten die de communicatie verstoren

Bv: boodschap niet goed ontvangen omdat je met je gedachten ergens anders zit

  • Fysiologische ruis:
    • Fysieke toestand van de ontvanger belemmert de communicatie

Bv: je voelt ge grieperig en het is moeilijk de aandacht bij de les te houden

  • Semantische ruis
    • Betrokkenen hanteren verschillende codes (vaktaal), spreken andere taal:

De ontvanger is niet in staat de tekens die de zender gebruikt, op een correcte manier te decoderen.

Bv: autobezitter en garagist die het probleem uit de doeken doet, bijsluiters

Feedback

= de informatie die de ontvanger naar de zender stuurt zodat deze het communicatieproces kan evalueren.

Hier:

  • Eenrichtingsverkeer
  • Feedback: op zichzelf staand communicatieproces

Hoeveelheid en aard: naargelang van het communicatieniveau:

  • Face-to-face: vragen, gebaren, gezichtuitdrukkingen
  • Massacommunicatie: publieksonderzoek, verkoopscijfers, tryouts, e-mails, brieven, telefoontjes,...
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen