Menu

Non-verbale communicatie

Onderscheid tussen non-verbaal en verbaal niet altijd even duidelijk.

Bij gesproken taal vaak een non-verbaal onderdeel.

Non-verbale communicatie vaak bij interpersoonlijke interacties.

Trenholm (1999), Wiertzema en Jansen (2005), Van Poecke (2001)

Lees meer...

Taal en culturele verschillen

Verschillen in communicatie tussen verschillende culturen (vaak pragmatisch)

Verschillen:

  • De mate waarin de context deel uitmaakt van de boodschap:
    • Lage-context-landen:
      • Verbale precisie is zeer belangrijk
      • Alles wat ze bedoelen expliciet uitdrukken

Bv: USA, Vlaanderen, West-europa

  • Hoge-context-landen:
    • Expliciteren is niet noodzakelijk
    • Waar en hoe iets gezegd wordt is even belangrijk als wat er gezegd wordt
    • Woorden zijn minder belangrijk dan toon van de stem, oogcontact en andere non-verbale cues.

Bv: Chinees (zelfde woorden voor dezelfde betekenis, hangt af van context)

Lees meer...

Taal en sociale identiteit

Sociale klasse, leeftijd, regio, gender,… hebben invloed op het taalgebruik en de non-verbale communicatie.

Mannen en vrouwen worden op een verschillende manier opgevoed en gesocialiseerd. Ze worden met bepaalde eigenschappen en rollen geassocieerd en ontwikkelen, op taalvlak, een verschillende stijl.

Trouble talk:

  • Mannen: reageren op problemen door:
    • Minimaliseren
    • Direct advies geven
    • Vrouwen: reageren op problemen door:
      • Verhalen over eigen problemen te vertellen

Verhalen:

  • Mannen: situaties waarin ze de bovenhand haalden en succes kenden
  • Vrouwen: situaties waarin ze regels overtraden en een slecht figuur sloegen (psychologisch verwerken)

Rapport-talk:

  • Vrouwen
  • Relatie-georiënteerde gesprekken
  • Gefocust op relaties
  • Interpersoonlijke topics
  • Intieme context

Report-talk:

  • Mannen
  • Taakgerelateerde gesprekken
  • Inhoud centraal
  • Publieke situaties
  • Beslissingen nemen en uitwisseling van opinies centraal

Nadelen:

  • Mannen: moeilijk over relaties en gevoelens
  • Vrouwen: moeilijk mening publiek verkondigen (zeker met mannen bij)

Genderlects:

  • Verschillen tussen spreekstijlen van mannen en vrouwen zijn cultureel bepaald
  • Verschillen tussen spreekstijlen zijn niet absoluut
Lees meer...

Interactief discours: coherentie en structuur

Coördineren van communicatie

de coördinatie van conversatiebijdragen

Grice: als mensen met elkaar willen communiceren moeten ze met elkaar spreken op een sociaal aanvaarde manier, door 4 verschillende regels (maximes) te volgen.

Maximes:

  • Kwantitatieve: bijdrage moet voldoende maar niet te veel informatie bevatten
  • Kwalitatieve: de waarheid spreken
  • Relevantie: bijdrage moet direct en pertinent zijn. (relevant voor gesprek)
  • Manner Maxim: duidelijk en ordelijk zijn

Figuur 19

Ambigu = vaag, onduidelijk

Bv: wanneer je niet wil liegen maar ook de waarheid niet wil vertellen wegens te kwetsend.

  • Afwijken van maximes

Schenden maximes:

  • Wanneer onderwerp te ontiem
  • Amibgu boodschappen wanneer gevangen tussen 2 onaangename alternatieven

Wanneer spreken?

  • Klascontext: hand opsteken
  • Informele conversaties: oog hebben voor subtiele cues

Het beëindigen van conversaties

Mensen hebben bepaalde verwachtingen over wat er dient te gebeuren om een gesprek te beëindigen.

Stappen:

  • Interactie dat het bijna is afgelopen
  • Creëren gevoel van afsluiting
  • Bevestigen dat interactie geslaagd was
  • Leggen basis voor nieuwe interactie

Aangeven einde:

  • Statement over zaken die men dadelijk nog moet doen
  • Opmerking over het verloop van de interactie
  • Statement van bezorgdheid en goeie wil
  • Korte samenvatting van het gesprek
  • Verwijzen naar toekomstig contact

Lakoff: Farewells stress the speaker’s unwillingness to depart, offering it as a necessity imposed by cruel circumstances rather than the speaker’s desire. We say, ‘gotta go’ not, ‘wonna go!’

Small talk

Men kan 2 soorten verbale (en non-verbale) processen onderscheiden bij de fatische functie:

  • Processen die de communicatiestroom organiseren en structureren:
    • Processen die interactanten gebruiken om interactie te beginnen of te eindigen, te introduceren, af te sluiten en een nieuwe te beginnen
    • “conversational management”, “conversational control”, “interaction management”
    • Processen die een ritueel en routinematig karakter:
      • Interactanten leggen nadruk op de relatie, band die tussen hen gecreërd wordt of reeds bestond en nu opnieuw bevestigd wordt.
      • Doel conversatie: verlengen van de communicatie, verlengen contact, vermijden stiltes
      • “grooming talk”, “social cosmetics”, “cliché conversation”, “small talk”

Small talk:

  • Aan het begin en einde van een interselected
  • Bij overgangsmomenten van niet-interactie naar interactie (begin) en andersom (eind)
  • Functies:
    • Transitional function:
      • Ijs breken
  • Explorerende functie:
    • Babbelen over koetjes en kalfjes en zo de onzekerheid uit de weg ruimen.
    • Opdoen van eerste indrukken
    • “veilige” onderwerpen
    • Laver (1975) onderscheidt 3 soorten topics:
      • Neutrale topics: betrekking op feiten en gebeurtenissen uit de onmiddelijke omgeving, die zowel zender als ontvanger raken
      • Ego – georiënteerde topics: betrekking op de spreker en bestaan uit declaratief gezegde
      • Alter - georiënteerde topics: betrekking op de toebehoorder en meestal geformuleerd als vraag.
      • Keuze van topics zegt heel wat over hoe interactanten hun relatie definiëren.
        • Gelijke relatie:
          • Kiezen uit 1 van de 3 topics om small talk op gang te brengen
  • Machtsonevenwicht:
    • Neutrale categorie kan door beiden gekozen worden
    • Mindere: enkel de ego – georiënteerde categorie
    • Meerdere: enkel de Alter – georiënteerde categorie
    • Einde van het gesprek: verzachtende functie
    • Small talk heeft hier consolidatiefunctie (relatie wordt bestendigd)
Lees meer...

Pragmatische stijlen en structuren

Discours:

  • Logische aaneenrijging van zinnen,die binnen bepaalde context gangbaar is.
  • Basiseenheid van de pragmatiek
  • Taaleenheid die groter is dan een zin
  • Meerdere, met elkaar verbonden, zinnen die een identificeerbare structuur vormen om bepaalde communicatiefunctie te vervullen
  • Vormen:
    • Conversatie (private vorm)
    • Klasinteractie (publieke vorm)

De conversatie

Doorheen conversaties:

  • Creëren en onderhouden relaties
  • Exploreren en ontwikkelen van persoonlijke indentiteiten
  • Vervullen van dagelijkse taken

Conversatie:

  • Meest bestudeerde vorm van discours
  • A relatively informal social interaction in which the roles of speaker and hearer are exchanged in nonautomatic fashion under the collaborative management of all parties. (McLaughin, 1984)
  • Meest private en persoonlijke vorm van communicatie
  • Meest wederkerige en evenwichtige vorm van discours
  • Graad van vrijdheid die in ander vorm communicatie niet aanwezig is
  • Informeel
  • Persoonlijke informatie delen
  • Spontaan
  • Participanten spelen voortdurend op elkaar in
  • Zijn op het rationele georiënteerd

Interactie binnen de klas

Verschilt van de conversatie qua vorm, stijl en inhoud.

Kenmerkend voor discours binnen klascontext:

  • Onevenwichtige machtsverhouding
  • Onevenwichtige interactie
  • Formeel
  • Onpersoonlijke onderwerpen
  • Klascontext bevat meer jargon
  • Publiek en taakgeoriënteerd

Figuur 18

Lees meer...

De sociale context van taal

Pragmatiek = de studie van hoe we taal gebruiken in sociale contexten

  • Adaptability of language: de interactanten dienen hun taalgedrag steeds aan te Pasen aan de eisen van de context.

2 Tradities:

  • Functionele structuralisme
  • Taalhandelingstheorie (Speech Acts Theory)

Functionele structuralisme:

  • Vertegenwoordiger : de Rus Roman Jakobson (1896 – 1982)
    • Onderscheidt functies die taal dient te vervullen wil er sprake zijn van een communicatieproces.

Verwerkt hierbij 6 factoren: (moeten in elk proces aanwezig zijn)

  • Zender, ontvanger, (fysisch en psychologisch) contact, boodschap, context (datgene waarnaar de boodschap refereert), code
  • Aan factoren functies van taal verbonden:
    • Emotieve: connoteert de houding van de zender tov datgene waar hij over spreekt
    • Connatieve: klemtoon ligt op de ontvanger, zoals bij de imperatief
    • Fatische: verbale processen hebben de functie om het proces tot stand te brengen, verder te zetten, af te sluiten, aandacht te trekken,…
    • Poëtische: klemtoon ligt op de talige boodschap zelf (zoals in poëzie, spreekwoorden,…)
    • Referentiële, cognitieve of denotatieve: nadruk ligt op de referent
    • Metalinguïstische: klemtoon ligt op de code en men spreekt met taal over taal

Taalhandelingstheorie/ Speech Act Theory:

  • Anglo – amerikaans van oorsprong
  • Taal gebruiken en communiceren is een vorm van handelen
  • Mensen gebruiken taal om bepaalde doeleinden te bereiken
  • Speech act = het doel dat de spreker door middel van taal wil gebruiken
  • Succesvolle communicatie = men begrijpt de relatie tussen woorden, zinnen en de speech act
  • Méér dan 1 pragmatische structuur = met dezelfde zin kan de ontvanger verschillende doelen hebben
  • Correcte pragmatische keuzes = rekening houden met context want die geeft nodige informatie voor interpretatie van speech act
  • CMM = Coordinated Management of Meaning Theory
    • Rekening houden met 4 soorten context:
      • Episode: situatie waar we in zitten tijdens interactie
      • Relatie: rolverplichtingen die we ervaren tegenover de andere
      • Life script: professionele of persoonlijke identiteit
      • Cultureel patroon: culturele normen die we delen met anderen

Figuur 17

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen