Menu

Kenmerken van nieuwe media

Lister, Dovey, Giddings, Grant en Kelly: onderscheiden 5 kenmerken van nieuwe media (+ 6de element)

Digitality (digitaliteit)

Nieuwe media als digitale media.

  • Alle input omgezet in numerieke vormen – numerieke data worden door verschillende toestellen gelezen, weergegeven, gekopieerd en opgeslagen

Oudere media: input data wordt omgezet in ander fysiek opbject

Proces van digitalisering belangrijke gevolgen voor media:

  • Media-inhouden worden gedematerialiseerd (gescheiden van fysieke vorm)
  • Digitale data kunnen worden opgeslagen in zeer kleine fysieke ruimten
  • Digitale data kunnen met hoge snelheden bekeken worden op niet-lineaire manier
  • Digitale data veel eenvoudiger gemanipuleerd worden dan analoge vormen
  • Digitale data gedeeld en uitgewisseld tussen groepen gebruikers tegelijkertijd/ afstand

Interactivity (interactiviteit)

Interactieve potentieel van nieuwe media = gebruikers mogelijkheid in te grijpen en te manipuleren.

Interactiviteit in verschillende vormen en gradaties:

  • Hypertekstual navigation:
    • Gebruikers maken actief keuzes in een database (verschillende vormen)
    • Gebruiker creëert voor zichzelf geïndividualiseerde inhoud door in ‘interactie te treden’ met database
    • Immerse navigation:
      • Interactiviteit gebaseerd op zelfde technologische principe als hypertekstual navigation, maar gebruiker ondervindt veel diepere ervaring van aanwezig zijn in een virtuele omgeving
      • Registrational interactivity:
        • Interactivitetit waarbij gebruikers hun eigen inhoud kunnen aanbrengen
          • Invullen persoonlijke gegevens op website
          • Commentaar geven op online iets
          • Interselected Communications:
            • Interactiviteit die wel beleven wanneer we met anderen praten via communicatie-technologieën

Hypertekst

= tekst waarin netwerk van verbindingen naar andere teksten vervat zit

  • Oorsprong in de Letteren – nadruk op ‘tekst’ (maar ook ruimer)

Nieuwe manier van informatiemanagement: info kan gezocht worden op basis van associatie in tegenstelling tot conventionele lineaire methodes

Dispersal (verspreiding)

Productie en verspreiding van nieuwe media zijn gedecentraliseerd, geïndividualiseerd en meer en meer verweven met dagelijkse leven:

  • Consumptie:

Eerste helft 20ste eeuw: traditionele media

  • Consumptie ervan: uniformiteit

1983 – 2000

  • Toenemen van aanbod aan media-inhouden
  • Nieuwe media zijn geen massamedia meer in traditionele zin
  • Door veelheid aan boodschappen en bronnen: publiek wordt selectiever (gaat individuele keuzes maken
  • Uniformiteit -> diversiteit
  • Productie:
    • Oudere media:
      • Zeer gecentraliseerd: productie inhouden in grote industriële organisaties volgens gestandaardiseerde principes

Professionalisme

Duidelijk onderscheid consumenten en producenten

  • Nieuwe media:
    • Grens vervaagt
      • Digitale technologieën goedkoper
        • Produceren van media-inhouden ook mogelijk voor gewone burgers
        • Hoewel eenvoudiger voor gewone mens, toch grote, commerciële organisaties altijd grote meerderheid in handen

Virtuality

Virtualiteit: verwijzen naar verschillende soorten ervaringen:

  • De (psychologische) plaats waar gebruikers zich bevinden wanneer ze communiceren wie technologieën
  • Ervaring door immersion (onderdompeling) in omgeving die volledig geconstrueerd wordt door computer graphics en digitale video, en waar gebruiker kan ingrijpen

Figuur 72

Om immersive virtuele realiteit te ervaren zijn scherm en keyboard voldoende

Convergence (convergentie)

Nu: bedrijven actief op voorheen gescheiden gebieden

  • Diversificatie van activiteiten
  • Inhouden worden op verschillende manieren gecommercialiseerd

Convergentie = processen waarbij afzonderlijke media-vormen en mediapraktijken samenkomen en gecombineerd worden adhv digitale technologie.

Jenkins: onderscheiden processen:

  • The flow of content across multiple media platforms
    • Nieuwe media technologieën:

Zelfde inhoud kan langs verschillende kanalen doorgegeven worden

Kan op verschillende manieren bekeken/gelezen/gehoord worden

  • The cooperation between multiple media industries
    • Technologische mogelijkheden voor convergentie gaan samen met verschuiving in patronen van media-bezit

Bedrijven interesse in elkaar activiteiten/ fusioneren

  • The migratory behavior of media audiences that will go almost anywhere in search of the kinds of entertainment experiences they want
    • Convergentie ook aan consumentenkant

Consumenten gebruiken verschillende technologieën om ‘flow’ van de media meer zelf te controleren en om in interselected te treden met andere gebruikers

Lees meer...

Nieuwe media

Nieuwe media: welke media ‘nieuw’ zijn

  • Technologisch kenmerk
  • Specifieke groep van praktijken

Nieuwe media: laatste 50 jaar bestudeerd vanuit verschillende disciplines

  • Beschrijven grote verscheidenheid aan technologische, sociale, culturele, … veranderingen

Lievrouw en Livingstone: omschrijving technologische kenmerken volstaat niet om nieuwe media te beschrijven

  • Definitie = nieuwe media als informatie en communicatietechnologieën en hun bijhorende sociale contexten waaronder:
    • De gebruiksvoorwerpen/toestellen die onze mogelijkheden om te communiceren mogelijk maken en uitbreiden
    • De communicatieactiviteiten of –praktijken waarmee we deze toestellen gebruiken en ontwikkelen
    • Sociale afspraken of organisaties die zich vormen rond deze toestellen en praktijken

Soorten McQuail:

  • Interpersoonlijke communicatiemedia (gsm; e-mail)
    • Synchroon (gsm)
    • Asychroon (email)
    • Interactieve ‘play media’ (videogames)
    • Informatiemedia (WWW)
Lees meer...

Lange-termijn-effecten

Uitgangspunten

’60 en ’70 : theorieën en onderzoek: terug naar “machtige-media-idee”

  • Toch duidelijke verschillen met eerste periode
    • Nu nadruk op lange termijn effecten (stalagmieten-theorieën)
    • Vooral over effecten van informatie (nieuws) en fictie

c

Agendasetting

McCOmbs & Shaw: agendasetting-theorie

  • Op basis van studie presidentiële campagnes (1968)
    • Sterke correlatie tussen mate waarin mediaverslaggeving belang besteedde aan topics, en belang dat kiezers hechtten aan deze topics
    • Media vervulde “agenda-setting”-rol
      • Bepaalden niet wat mensen moesten denken, maar wel waarover mensen dachten

Figuur 68

Verschillende survey-onderzoeken: verbanden tussen positionering, tijdsduur en graad van aandacht die verschillende topics in media genoten en opinies van mensen over wat belangrijke issues waren:

  • Toch onduidelijkheid over richting van het effect

Iyengar en Kinder: Bepalen richting causaliteit:

  • Proberen agendasettingidee uit te werken in onderzoekbare hypothese

Ontdekken mensen naar nieuws kijken met aandacht rond bepaald probleem, daar erna ook meer aandacht aan schonken

Figuur 69

Literatuur: opduiken begrippen geassocieerd met agendasetting:

  • Onderscheid:
    • First level agenda setting

= de invloed van hoeveelheid berichtgeving omtrent een “attitudeobject”, issue, persoon

  • Second level agenda setting

= de invloed van de media op de atributen van het attitudeobject, criteria op basis waarvan issues en personen worden beoordeeld.

= priming (changes in the standards that people use to make political evaluations

Priming = bepalen van de beoordelingsmaatstaven voor het publiek

  • Psychologisch proces
  • Waarbij aandacht van de media het geheugen van mensen selectedert en waardoor invloed uitgeoefend wordt op het informatieverwerkingsproces en de toegankelijke informatie

Meest toegankelijke info: wat men recent in grote hoeveelheden heeft gezien, gelezen, gehoord

Agendasetting: zorgt ervoor dat over iets gepraat wordt

Priming: bepaalt over welk aspect van iets er gepraat wordt

Framing = hoe een issue ter sprake wordt gebracht of gekaderd wordt heeft grote invloed op hoe het begrepen wordt door het publiek.

De zwijgspiraal

Zwijgspiraaltheorie:

  • 1974 – Noelle Neumann
  • Ervan uitgaan dat mensen bang zijn van sociale isolatie en quasi-statistisch gevoel hebben ivm het publieke opinieklimaat
    • Als ze denken minderheidsopvatting te hebben – bang die bekend te maken
    • Dynamische theorie (opinieklimaat heeft niet alleen invloed op 1 moment)
    • Als denken minderheidsopinie – zwijgen – heersende opinieklimaat neemt in kracht toe – minderheidsstem komt minder duidelijk naar voor – ZWIJGSPIRAAL

Figuur 70

Noelle Neumann:

  • Perspectief impliceert terugkeer naar denkbeeld van de machtige media
  • Beperkte effectenparadigma nam verkeerdelijk aan dat selectieve aandacht van het publiek de invloed van de media tot slechts versterkende effecten beperkte
    • Manier waarop nieuws wordt verzameld en verspreid beperkt de aan de burgers aangeboden standpunten.
    • 3 kenmerken van massamedia hiervoor verantwoordelijk:

Alomtegenwoordigheid

Cumulativiteit van boodschappen in verschillende programma’s en in media onderling

Consonantie op vlak van waarden die nieuwsmakers hanteren

  • Media zullen weinig divers beeld schetsen van opninieklimaat

Burgers baseren zich op media-inhouden om zich beeld te vormen van wat dominante opvattingen zijn in de maatschappij

  • Denken te horen tot minderheidsgroepen: stem minder laten horen – do²minante opvatting wordt nog dominanter

Kritiek:

  • Gebruik ervan als macro-theorie, waarbij het lijkt alsof er maar 1 grote opvatting is,die steeds dominanter wordt.
    • Typisch ’70 en ’80
    • Beter: zwijgspiralen

Elk individueel thema kan het voorwerp worden van een zwijgspiraal

  • Zwijgspiraal is contextafhankelijk
  • Het is een psychologische theorie
    • Het is een hypothese voor het gedrag van bepaalde mensen in een bepaalde context

Vrees voor isolement kan ook persoonlijkheidskenmerk zijn (niet voor iedereen hetzelfde)

  • Zwijgspiraal gaat uit van veronderstellingen die kloppen op niveau groep
    • Mag wel extrapoleren naar maatschappelijk niveau?
    • Theorie wordt vaak verkeerd geïnterpreteerd
      • Mensen veranderen niet van mening door te zwijgen

Cultivatie

George Gerbner:

  • Hoofd ‘culturele indicatoren-project’ – late ’60
    • Onderzoek dat verslag uitbracht over hoeveelheid en aard van geweld in televisiedrama

Cultivatie-analyse – effectenluik (’70)

  • Surveyonderzoek
    • Thema: geweld (later steeds meer onderwerpen

Uitgangspunten

Uitgangspunten cultivatie-theorie:

  • TV (als storyteller) is belangrijke bron van socialisatie
    • Storytelling is belangrijkste vorm van cultuuroverdracht en basis van socialisatie
    • Pre-industriële maatschappij: vertellen mythen/ verhalen – over generaties overleveren en bevatten realiteitsdefinities, waarden en normen
    • Komst geïndustrialiseerde massamaatschappij: professionaliseren, industrialiseren, centraliseren en specialiseren cultuuroverdracht
    • Massamedia creëren massapubliek en overbruggen scheidingen in tijd, ruimte, sociale klasse
    • TV = gecentraliseerd systeem van Storytelling geworden – televisiebeelden representeren dominante ideologie van hedendaagse culturen (cultivatietheorie)
      • TV vertel hoe moeten denken op indringende manier (is overal)
      • TV schets homogeen beeld (creëert schijnwereld – verschillen van realiteit)
        • Nepwereld kan veel invloed hebben – kijkers laten eigen gedrag beïnvloeden door normen TV (cultivatie)
        • TV ideologiserende werking:

Incidentieel leerproces

Homogeen beeld realiteit

  • Analyse institutionele processen: verklaren hoe commerciële stelsel leidt tot homogeen aanbod (beperkte keuze aan onbeperkt publiek)

Kijkers nauwelijks selectief (altijd consumptie van deel homogeen aanbod)

Afwijzen onderscheid verschillende genres, episodes, boodschappen

Nadruk aggregate inhoudspatronen

Verschillende soorten TV-programma’s geven coherent beeld realiteit

  • Kijkers zijn niet selectief

TV aanzette bus dagelijks ritueel

  • Kijkers leren incidenteel

Via TV onbewust leren wat reëel is, wat waar is, hoe wereld in elkaar zit

Vooral bij zware kijkers (heavy viewers) (+4u)

Via TV leren elementen realiteit die nooit expliciet ter sprake

Cultivatie-analyse als onderdeel van het ruimere Culturele Indicatoren-project

Culturele indicatoren-project uit 3 luiken:

  • Institutional Process Analysis (communicator)
    • = analyse factoren die productie van mediaboodschappen beïnvloeden

Identificeren invloeden op media-inhouden van:…

  • Message System Analysis (inhoud)
    • = analyse van boodschap zelf

Adhv 4 criteria – culturele indicatoren:

Aandacht (hoe vaak boodschap in media)

Nadruk (wat in boodschap belangrijk)

Tendens (welk waardeoordeel spreekt medium uit)

Structuur (hoe boodschap in verband andere verschijnselen)

  • Doorheen jaren deze elementen bestuderen = betrouwbaar beeld van veranderingen in samenleving krijgen
  • Cultivation Analysis (Effecten)
    • = analyse cultiverend effect dat boodschappen bij publiek teweegbrengen
    • Aard invloed: TV is conservatief en wil waarden en normen in stand houden
    • Invloed begrijpen: 2 soorten kijkers (zware en lichte)

Toetsen wereldbeeld beiden – vergelijken – verschillen toeschrijven aan TV (= cultivatiedifferentiaal)

De cultivatie-analyse: Methode

Cultivatie-onderzoek: vertrekken van analyse die meest voorkomende en stabiele patronen van tv-inhouden identificeert en vastlegt

  • Discrepanties tussen ‘wereld’ en ‘wereld zoals op tv’

Hoofddoel: nagaan of verschillen op vlak van attitudes, opinies en handelingen van lichte en zware kijkers overeenstemmen met hun verschillende kijkpatronen, los van andere sociale, culturele en persoonlijke factoren die beiden van elkaar onderscheiden

Invloed tv op realiteitspercepties meten door 2 soorten surveyvragen:

  • First order measures: kwantitatieve schatting maken van graad voorkomen van dingen
  • Second order measures: peilen naar algemene opvattingen, geloofsovertuigingen over realiteit
  • Verwacht: zware kijkers vertonen opvattingen meer consistent met tv-werkelijkheid
  • Mainstreaming en resonance: resultaten cultivatieproces beschrijven

Mainstreaming: homogeniserend effect van TV-kijken (zware kijkers kleinere verschillen)

Resonance/ double dose-effect: optreden wanneer alledaagse ervaringen van kijker congruent zijn met beelden die TV toont (cultivatie-effect nog sterker)

De cultivatie-analyse en TV-geweld

Vele cultivatie-analyses concentreeren op implicaties van blootstelling aan TV-geweld.

  • Hoeveelheid geweld op TV > hoeveelheid geweld in realiteit
  • Tv-geweld door vreemden – echt geweld door bekenden

Vrouwen veel vaker slachtoffer

Oude, arme, zwarte vrouwen enkel slachtoffer, nooit moordenaar

Gerbner: voor deze elementen indexen opstellen

  • Vb: risk ratio’s

Peilen naar impliciete betekenis van geweld

Aantonen welke groepen in tv-land meeste kans lopen slachtoffer te worden – welke groepen macht

Violence indix = mate waarin voorkomt in een programma

Ook: anomie-index, mean World index, perception of danger index

Onderzoek: aantonen dat sterke blootstelling aan tv-wereld: cultiveren overdriven percepties over aantal mensen betrokken bij geweld.

  • Cultivatie-theorie: niet beperkt tot vergelijking tussen tv-feiten met echte
  • Feiten tv-wereld basis worden voor breder, algemener wereldbeeld (tv wordt subtiele maar belangrijke bron van algemene waarden, ideologieën, opvattingen, perspectieven

Figuur 71

Kritiek op de cultivatietheorie

Kritieken:

  • Operationalisering van de variabelen/ vergelijkbaarheid van de resultaten
    • Variabele ‘kijkgedrag’: mediaan van antwoorden op ‘hoeveel uur per dag naar tv kijken’

Boven mediaan: zware kijkers

Onder mediaan: lichte kijkers

  • Nog driedeling: lichte, medium en zware kijkers
  • Gehanteerde criteria voor bepaling ‘soort kijker’ verschillend per steekproef = andere en niet vergelijkbare resultaten
    • Hirsch: invoeren nieuwe begrippen

Niet – kijker

Extreem zware kijken

  • Indeling hirsch: niet kijker, lichte kijker, gemiddelde kijker, zware kijker, extreem zware kijker
    • Niet-kijker geeft eerder televisie-antwoord dan 4 anderen

Niet-kijker: angstiger, meer gealiëneerd, meer anomisch

  • Extreem zware kijkers: gerbners voorspellingen gaan niet op
  • Meting van de afhankelijk variabele op basis van 1 item – voldoende?
  • Kleine, beperkte effecten (r= 0.10 – 0.20)
    • Gevonden effecten zijn klein, en worden kleiner na controle voor aantal relevante demografische variabelen
    • Hirsch
    • Gerbner
    • Causaliteitsvraagstuk
      • Cultivatie-onderzoek gebaseerd op cross-sectional, survey-onderzoek en op basis van kleine correlaties uitspraken doen over ‘effecten’
        • Vastellen correlatie geen bewijs voor causaal verband

Mogelijk 3de variabele

Mogelijk effect in omgekeerde richting

  • Effecten vaststelling: experimenteel onderzoeksdesign
    • Moeilijk te realiseren ( van effecten van langdurige blootstelling)
    • Veronderstelling van de homogene blootstelling en het niet-selectieve publiek
      • Gerbners uitspraken veelvuldig onderuitgehaald
      • Pingree & Hawkins: pleiten voor meer gedetailleerde meting kijkgedrag met nagaan blootstelling aan verschillende soorten programmatypes of genres
        • Sterkere correlaties opleveren
        • Louter kwantitatieve analyse van TV-inhoud
          • Gerbner: tellen aspecten centraal
            • Kwantitatieve analyse: wel toelaten echte voorspellingen te doen

Ervan uitgaan dat betekenis duidelijk in programma vervat zit

  • Kwalitatieve aanhangers: onderstrepen rol context en ontvanger

Mediatheorie (channel theory, media formalism)

McLuhan (1964) – nadruk op kenemerken van het medium zelf – technologie heeft positiece invloed op individuen en samenleving

  • Gefascineerd door rol media in samenleving
  • Harold Innis
  • Ideeën tijdlang populair – later hard bekritiseerd
  • Optimistisch over diepgaande, maar positieve veranderingen die nieuwe technologieën mogelijk zouden maken
  • Boek ‘understanding media’ – stellen het lineaire, op taal gebaseerde denken ruimt plaats voor non-lineaire en eclectische vorm van denken

“the medium is the message”

  • Nieuwe mediavormen transformeren ervaringen van onszelf en samenleving

Deze invloeden veel machtiger dan inhouden die via bepaalde boodschappen

“global village”

  • Nieuwe vorm van sociale organisatie die volgens McLuhan onvermijdelijk zouden onstaant wanneer elektronische media hele wereld geleidelijk in 1 sociaal systeem samenbrengen
  • Geen macroscopische vragen over mogelijke controle door elites – mogelijke uitbuiting
  • Begaan met microscopische aspecten: impact media op onze zintuigen
  • Beschouwen media als verlengstukken mens – breiden zintuigelijke ervaring uit in tijd en ruimte
  • Overal tegelijk en nergens zijn

“Hot vs cool media”

  • ’60 overgang hot (gedrukt (veronderstellen weinig activiteit van lezer)) – cool (tv (want vage beelden met eigen invulling van kijker))
  • Hot out en cool populair

Vandaag onhoudbaar

’60 arbitraire en theoretisch inconsistende theoretische uitwerking

  • Ideeën als rationalisaties voor snelle uitbreiding elektronische media-industrie (zonder aandacht voor negatieve gevolgen)
  • Mogelijke negatieve gevolgen weggewuifd (tv is beter dan oude literaire medium dat het vervangt)
  • Overheidsregulering overbodig want technologische vooruitgang lost eigen problemen op

“the content f a new medium is an old medium”

  • Ieder nieuw medium werd eerst gebruikt als oude medium
    • Nieuwe mogelijkheden niet meteen zien en benutten

Kritiek:

  • Literatuurwetenschappers: ideeën uiteenlopend en inconsistent
  • Empirische media-onderzoekers: grand theorist met overdreven speculatieve en empirisch onverifieerbare ideeën
  • Neomarxisten: vonden dat werk geweld deed aan ideeën van Innis
    • McLuhan: technologisch determinist
    • Self-fulfilling prophecy: genereren ontwikkeling van mogelijk schadelijke vormen van mediagebruik – leiden tot nachtmerrie achtige global village

Kritische cultural studies en de media

Neomarxisten:

  • Groep Europese sociale theoretici
  • Tengen naoorlogse Amerikaanse empirische wetenschappers

Geloofden dat media er vooral voor zorgen dat dominante sociale elites hun macht kunnen behouden

  • Media bieden elites effectief middel

Massamedia = publieke arena waar culturele oorlogen worden uitgevochten en dominante/hegemonische cultuur word gecreëerd

’60: school van sociale theorie (britsh cultural studies)

  • Onderzoeken hoe leden subgroepen media gebruikten
  • Aantonen hoe dot ertoe leidde dat groepen ideeën ontwikkelden die dominante elites ondersteunden
  • Verbaasd: groepen bieden vaak weerstand een dominante gezichtspunten en alternatieve interpretaties van sociale wereld
Lees meer...

Beperkte effecten-paradigma

Uitgangspunten

Tweede periode (’40 – ’60): twijfelen aan “almacht van de media”-paradigma

  • Wat in experimenten gevonden, niet altijd in realiteit
  • Individu = ingebed in de gemeenschap

Onderzoek presidentsverkiezingen Amerika naar effecten van strategische communicatie (invloed media op stemgedrag)

  • Weinigen wijzigden stem in 6 maanden
  • Belang van andere mensen bij nemen besluit (opinieleiders)
  • Studie was aanleiding voor two-step-flow-hypothese (media kunnen directe en indirecte effecten hebben)

Belangrijke studies

The People’s Choice

Het onderzoek: onverwachte resultaten

Lazarsfeld, Berelson, Gaudet: The People’s Choice:

  • Dachten empirisch bewijsmateriaal te vinden voor invloed mediaboodschappen op kiesintenties
  • Paneldesign (ieder 4de huis bezocht door interviewer)

-Variabelen: leeftijd, geslacht, residentie, opleiding, oorsprong, bezit auto,… (3000 pers – hieruit 4 apart gestratificeerde steekproeven vna 600)

-4 steekproeven = panels (want gebruikt om innovatief design op te zetten

-Doel: effectieve controles voorzien om effecten van herhaaldelijk interviewen te -controleren

  • Doel studie: vorming van kiesbeslissingen over tijd heen bestuderen

Figuur 61

Studie: aantonen relatie tussen socio-demografische kenmerken en kiesintenties

  • Interesse verkiezingen

-Stijgen met leeftijd en opleidingsniveau

-Effect op moment van definitieve beslissing

Op basis moment beslissing: typologie van kiezers:

  • Early deciders: keuze in begin en niet meer veranderen
  • Crystallizers: geen keuze in begin, maar wel tegen einde van de campagne
  • Waverers: keuze in begin, onderweg veranderen/ onbeslist, uiteindelijk 1ste keuze
  • Converts: keuze voor kandidaat, uiteindelijk opponent

Invloed massamedia op beslissingproces:

  • Aandacht voor politieke campagne beperkt
  • Effecten mediacampagnes:
    • Activatie: politieke campagne selectedert latente predisposities door effectieve argumenten te presenteren aan mensen die die selectief opnemen omdat ze consistent zijn met hun predisposities

-= propaganda wekt interesse op, leidt tot selectievere blootstelling, -stemkeuze wordt manifest

-Proces is inconsistent met concept van de rationele kiezer

-Slechts bij beperkte groep mensen

  • Bevestiging: camapgnes bevestigen hun keuze

-Bij meer dan helft kiezers

  • Conversie: campagnes overtuigen mensen voor andere kandidaat te kiezen

-Slechts uitzonderlijk

Beïnvloedingsbronnen waar weinig aandacht:

  • Mensen haalden informatie vaak rechtstreeks van anderen in de buurt (face-to-face discussies belangrijk)
  • Onderzoek had sterke methodologische punten, maar beperkingen

-Zelfraportering

-Weinig aandacht specifieke media-inhoud zelf

-Klemtoon op klassieke sociodemografische variabelen

Aanvulling 1: de two-step-flow en Multi-step-flow-hypothese

Lazarsfeld: studie “Personal influence”:

  • Two-step-flwo hypothese: opinion leaders bestaan op alle niveaus van de samenleving en richting van invloed eerder horizontaal dan verticaal
    • Opinion leaders:

-andere persoonlijkheidskenmerken dan opinion followers

-meer sociaal actief en meer mediagericht (hoewel zelfde sociale status)

-meer kennis op specifiek terrein

-positie die men inneemt in bepaald sociaal netwerk

  • two-step-flow-theorie: belangrijke schakel tussen het massamedianetwerk en de sociale netwerken, in vorm van de opninieleider

Figuur 62

Onderzoeken gebaseerd op two-step-flow:

  • is vereenvoudiging van complexe werkelijkheid

latere Multi-step-flow: onderscheid

  • informatiestromen
  • invloedstromen

+ stromen uitbreiden met horizontale stromen tussen opinieleiders/ volgers onderling

Directe stroom van de media naar de volgers en met terugkoppeling van volgers naar leiders

Figuur 63

Aanvulling 2: wie zijn de opinieleiders?

In navolging Lazarsfeld: onderzoeken over profiel opinieleiders

Opinieleiders:

  • geen aparte elite: soort informele leiders op basis van kennis, technische bekwaamheid,…
  • gelijken op diegenen die ze beïnvloeden qua sociale positie, beroep, inkomen, interesse; maar bezitten meer expertise op bepaald domein
  • zijn verschillend naargelang thema
  • actief in het zoeken en geven van informatie en het beïnvloeden van anderen (4-5)
  • meer op vernieuwing gericht (dan followers)
  • binnen netwerk detecteren:

-zelfidentificatiemethoden

-identificatie sleutelformanten

-aan de hand van sociometrische technieken

Aanvulling 3: Kennisklooftheorie

The people’s choice – studie: uit blijken dat positieve significante relatie tussen het opleidingsniveau van de respondenten, hun interesse in verkiezingen en hun aandacht over mediabijdragen over de verkiezingen.

Tichenor, Donohue, Olien (1970): kennisklooftheorie

  • in verlengde the people’s choice (bevindingen)
  • = stellen dat mensen met een hogere status (opleidingsniveau) sneller informatie opnemen, waardoor kenniskloof tussen mensen met hoge en lage socio-economische status (SES) nog groter wordt.
  • Nog steeds actueel

Figuur 64

Iowa-studie

Ryan en Gross (1943): “the Iowa study of hybrid seed corn: the adoption of innovation”

  • Over adoptie hybride granen door boeren in Iowa

Hybride granen

-Landbouwtechnologie: planten die beter bestand tegen technologieën

-Nadeel: planten konden zich zelf niet voortplanten

  • Kijken naar verschillende invloeden:

-In welke mate speelden economische vooruitzichten rol

-Rol van print media, radio, persoonlijke contacten

-Patroon verspreiding innovatie

  • Resultaten

-Innovatie onder aandacht via verkopers van de zaadfabrikanten, via buren (belangrijkst) , radio, boerenblad

-Grote tijdsspanne tussen: iets over innovatie horen en er werkelijk mee werken

-Complexe relatie tussen tijdstip waarop men technologie adopteerde en -interpersoonlijke- en mediabronnen waarop men steunde

-Techonolie snel adopteren: verkopers belangrijkst

-Inter-persoonlijke contacten: buren belangrijk

  • Informatiebron in de beginjaren
  • Beïnvloedingsbron tijdens het adoptieproces
  • Verband tussen “awereness” omtrent nieuw product en “actie” (adoptie)

Aanvulling 1: Innovatietheorie, diffusietheorie of “flow studies”

Rogers (1962): innovatie- of diffusietheorie

  • Innovatie = een idee, praktijk of object dat als nieuw wordt gepercipieerd door individu of andere adoptie-eenheid
  • Diffusie = het proces waarbij over innovatie wordt gecommuniceerd via verschillende kanalen over de tijd heen bij leden van een sociaal systeem.
  • Adoptieproces heeft 5 fasen:
    • Awareness: Mensen moeten op de hoogte zijn van een innovatie

Massamedia zijn belangrijk

  • Interest: interesse of belangstelling moet gewekt zijn
  • Evaluation: wat zijn de gepercipieerde voor- en nadelen?
  • Trial: innovatie uitproberen
  • Adoption : overgaan tot aanschaf en min of meer permanent gebruik
  • Diffusiecurve: S-vormig
  • 5 typen mensen onderscheiden
    • Innovators: adopteren innovatie als eerste

Gedreven om het nieuwste te hebben; kosmopolitisch

  • Early adopters: innoveren als nog vrij onbekend en duur

Vaak opinieleiders binnen sociaal netwerk

  • Early majority: eerste grote groep die innovatie adopteerd

In deze categorie: meestal sterke sociale contacten; maar geen leiders

Late majority: aanvaarden innovatie als al verspreid en als het het sociale leven heeft veranderd

Merkt innovatie te laat op; staat er pessimistisch tegenover

Aanvaarden uit economische noodzaak; onder sociale druk

Laggards: achterblijvers die vernieuwing weigeren te aanvaarden

Sterk geïsoleerde mensen

Figuur 65

Conform two-step-flow-theorie kent diffusietheorie slechts beperkte rol toe aan de media

  • Creëren vooral het bewustzijn van nieuwe innovaties
    • Enkel early-adopters worden op directe manier beïnvloed door media-inhoud
    • Anderen pas adopteren na beïnvloeding door anderen

Diffusietheorie toegepast op nieuws: nagaan op welke manier het nieuws over bepaalde gebeurtenissen zich verspreid (eerst massamedia- dan mond-tot-mond)

  • Bevindingen
    • Veranderende technologieën hebben invloed op nieuwsdiffusie

-Vroeger eerst via media (tv en radio)

-Later kranten belangrijker (gedetailleerde informatie)

-Soms ook inter-persoonlijke communicatie

  • Nieuws met emotionele waarde voor het grote publiek doet snel zijn ronde
  • Bij echt belangrijke gebeurtenissen kan worth-of-mouth belangrijkste bron

-Niet two-step-flow; maar buren, vrienden, collega’s

  • Moment waarop het nieuws vrijkomt is belangrijk voor spreiding ervan

-Dagelijkse ritmes van mensen en media belangrijk

“Experiments with film” en “communication en persuasion”

Onder “beperte effecten”-paradigma ook:

  • Carl Hovland:

-“experiments with film”

-“communication and persuasion: the search for the magic keys”

Experiments with films:

  • Nagaan effecten ‘why we fight’ films (WOII)

= documentaireachtige film om amerikaanse soldaten op hoogte te brengen van aanleiding oorlog

  • Ervan uitgaan dat films effectief waren voor vergroten kennis (onderzoek nodig om dit te checken)
  • Gebruik van experimentele groep en controlegroep (film niet zien)

Beiden op 2 tijdstippen ondervraagd (voor en na film)

Vragenlijst met feitelijke en opinievragen

  • Films hadden duidelijk effect gehad op kennis soldaten; maar niet op algemene houding tegenover de oorlog

Ook niet in staat moraal soldaten op te krikken

  • Attitude en motivatie werden niet door films beïnvloed

Communication and persuasion: the search for the magic keys

  • Nagaan effect van boodschapformulering bij overredende communicatie

Effecten van bepaalde zender-, inhouds-, vorm- en ontvangerskenmerken op ‘effectiviteit’ van communicatie

  • Invloed zenderkenmerk als ‘geloofwaardig’

Studenten en artikels – geloofwaardigheid

  • Experimentele groep meer dan controlegroep beïnvloed in richting van de argumentatie van de bron

Grote persuasieve effect niet meer werken na een tijdje

Sleeper-effect: mensen herinneren zich de bron niet meer

Figuur 66

Inhoudskenmerken van de boodschap:

  • Effect gebruik van fear-appeal (nadruk op negatieve gevolgen van het niet-accepteren van een conclusie)
  • Nagaan:
    • Of gebruikte appeals inderdaad angst opriepen
    • Of dit de overtuigingskracht van een boodschap beïnvloedde
    • Ervan uitgaan dat mensen die angstig waren, vanuit die angst ook gemotiveerd zouden worden voor een bepaald soort gedrag

Werken met experimenteel design: 4 groepen studenten onderscheiden

  • 3 experimentele
  • 1 controle

Uiteenzetting tandhygiëne – oog

  • Verschillende sterkte van benadrukken van negatieve gevolgen in de 3 experimentele groepen
  • Na uiteenzetting graad van angst meten
  • Boodschappen riepen verschillende graad van angst op

Effecten van de boodschappen:

  • Boodschap kleinste fear appeal: effectiefst

Figuur 67

Vormelijke aspecten van de boodschap:

  • Vragen: conclusie expliciet vermelden?...

Bevindingen: conclusie van betoog expliciet vermelden = veel meer attitudeveranderingen in de gewenste richting

  • Eenzijdige argumentatie even goed als tweezijdige om attitude te veranderen
    • Contrapropaganda: tweezijdige is beter

Ontvangerskenmerken: ook invloed op effectiviteit van persuasieve communicatie (bv: groeplidmaatschap)

  • Mensen die sterk betrokken bij groep: moeilijker te overtuigen

10.3.2.4 Klapper

Joseph Klapper (1960): “effects of Mass Communication” (compilatie belangrijke media-effecten resultaten tot helft ’50)

  • “phenomenistic theory”: media genereren zelfden directe effecten en zijn relatief machteloos in vgl met andere sociale en psychologische factoren (vbn)
  • Zijn boek beschouwd als definitieve formulering van de beperkte- effecten- theorie

Klapper’s theorie = “reinforcement-theory”

  • Doel: voornaamste invloed van de media bestaat erin om reeds aanwezige gedragingen en attitudes te versterken (ondersteuners status quo)
    • Te veel barrières voor ingrijpende media-invloeden (slechts onder zeer extreme omstandigheden, verandering gedrag door media)

Onderscheiden 6 filters/ mediating factors die door medierende rol mogelijke effecten van massamedia beperken:

  • Selectieve blootstelling: mensen stellen zich open voor beperkt aantal media (kunnen niet voor alles openstellen)
  • Selectief waarnemen en onthouden: klein gedeelte waarnemen van wat wordt aangeboden, daarvan klein deel onthouden
  • Groepen en groepsnormen: boodschap wordt vergeleken met alle heersende normen en waarden in een maatschappij
  • Selectieve verspreiding: boodschap wordt ingekleurd tijdens proces inter-persoonlijke uitwisseling
  • Selectie door opinieleiders: zij geven geselecteerde boodschappen door aan anderen
  • Selectie door commercie: zenders concentreren zich op behoefte van de markt (willen producten verkopen)
    • Publiek blijft invloed uitoefenen op massamedia

Voor- en nadelen beperkte-effecten-paradigma:

Nadelen:

  • (exclusieve) terugval op kwantitatieve methoden
    • Kwalitatieve methoden worden geweerd
    • Dingen worden over hoofd gezien
    • Theorie is beperkt, niet verder dan geabstraheerd empiricisme

Voordelen:

  • Deed overdreven angst voor massamedia-effecten afnemen
  • Deed niet aan overdreven speculatieve theorievorming
  • Benutte kracht kwanitatieve technieken maximaal
  • Voornaamste effect: slides!!!
Lees meer...

Almacht van de mediaparadigma

Uitgangspunten

Eerste periode (eind 19de eeuw – ’30): “almacht van de media”-paradigma:

  • geloof in de sterke effecten van massamedia

-is in staat om grote groep mensen op directe en uniforme wijze te beïnvloeden dmv strategische boodschappen.

  • Publiek = massa, weerloos tegen deze krachten
  • Theorieën gebaseerd op geloofsovertuigingen

-Nadien empirische steun in studies

Figuur 60

Belangrijke studies

Onderzoek naar propaganda

Periode wereldoorlogen: onderzoek naar gebruik propaganda

  • = communicatie strategisch inzetten door strijdende mogenheden om de publieke opinie in welbepaalde richting te beïnvloeden

Laswell (1927): “propaganda technique during World war”

1937: institute for propaganda analysis (olv Alfred McClung Lee)

  • Propagandaonderzoek: nagaan welke technieken gebruiken om volk te beïnvloeden

IPA: 7 onderscheiden

-Name-calling (zwart maken)

  • Negatieve labels gebruiken voor diegenen die ze willen veroordelen

-Glittering generality (mooi maken)

  • Eigen centrale waarden/ ideeën omschrijven met positieve, intense en emotionele termen

-Transfer (prestige verlenen)

  • Propagandisten dragen autoriteit en prestige van iets waar we respect voor hebben over op iets dat ze willen dat we accepteren

= positieve associatie (symbolengebruik)

-Testimonial (getuigenis)

  • Gebruik van bekend persoon die zijn steun geeft aan bepaalde persoon/ideeën

Zekere overdracht

-Plain folks

  • Vetrouwen winnen door aan te tonen dat ze gewone mensen zijn

-Card Stacking

  • Over- en onderbenadruking van aspecten

-Band Wagon

  • Het ‘iedereen-doet-het’-argument
  • Deze 7 zijn synoniem voor de praktijk en de analyse van propaganda

Payne fund studies

= grootshalig onderzoeksprogramma (13 studies) naar effecten van films op kinderen.

  • 1929 – 1932 in VS; gefinancierd door payne fund
  • Onderzoeken hoe films: attitudes kunnen veraderen, emoties kunnen stimuleren, morele standaarden kunnen beïnvloeden, kennis kunnen overbrengen, gedrag kunnen uitlokken, gezondheid kunnen schaden en aanleiding kunnen geven tot delinquentie,..

-Effecten, publiek en inhouden onderzoeken

  • 13 studies

-Verschillende onderzoekers

-Verschillende methoden (psychologische verldexperimenten (peterson & -thurstone) – kwalitatieve interviews)

  • 1 film weinig effect op houdingen kinderen; blootstelling aan 2 of 3 films wel significante veranderingen (bleven op langere periode bestaan)
  • Blumer:

-Gebruiken biografische technieken voor invloed films op dagelijks gedrag kinderen

-Kwalitatieve methoden (kwam niet wetenschappelijk over)

Decenium erna: payne Fund studies in ongenade (tekorten)

- War of the Worlds (1938)

30 oktober 1938

  • P 211 – invasie buitenaardse wizens

-Mensen geloofden het, raakten in paniek, vluchten, politie bellen

  • Bewijs: geldigheid van de mass society theory

Hazek Gaudet, Herta Herzog: studie van paniekgedrag

-Antwoorden vinden op:

  • Omvang van de paniek?
  • Waarom deed deze uitzending mensen panikeren?
  • Waarom sommigen zo angstig en anderen niet?

-Verschillende methodes

  • Diepte-interviews
  • Surveys
  • Analyse krantenartikels, luisteraarsbrieven

-Cijfers verschilden van studie tot studie

-5 elementen die mensen hadden doen panikeren:

  • Dramatische excellentie
  • Geloofwaardigheid van het programma
  • Geloofwaardigheid van het medium radio in die tijd
  • Gebruik ‘experten’ tijdens het luisterspel
  • Gebruik echte plaatsen
  • Feit dat veel mensen aankondiging over fictief hoorspel gemist hadden

-Om verschillende gedragspatronen begrijpen: luisteraars in 4 categorieën:

  • Diegenen die uitzending kritisch onderzochten op waarheidsgehalte

Bleven niet bang gedurende hele uitzending

  • Mensen die externe check deden

Vonden het nieuws verdacht

  • Mensen die externe check deden maar bleven geloven dat het waar was
  • Mensen die op geen enkele manier iets hadden gecheckct
    • Heel bang
    • Enkel personen met bepaald psychologisch profiel bleken erg kwetsbaar voor media-invloeden

Cantril et al.: verschuiving van het machtige media-paradigma naar nieuwe soort; waarbij media niet meer instrument van politieke verdrukking en manipulatie maar als institutie naast zovele anderen.

  • Directe macht media zo gering dat overheidsinmenging niet nodig was
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen