Menu

Plato’s ideeënleer

De mens moet zich richten naar een maat, die hij krachtens zijn natuur moet nastreven

 hij moet deze maat ontdekken

 De cultuur is het domein waarin de mens realiseert wat in zijn natuur ligt

Cultuur = streven naar vervolmaking, naar de hoogste waarden.

Vorming = kennis nemen van de juiste vormen

Cultuur = geheel van voorafgegeven onaantastbare en eeuwige vormen of ideeën waarnaar de mens onophoudelijk op zoek is (cutuur wordt dus vorming, het kennis nemen van de “juiste” vormen).

Paideia als de gerichtheid naar de ideeënwereld

Bv. De idee van schoonheid = oertype

Waarnemen = herinneren, cultuur = conservatief: teruggrijpen naar wat je al weet = anamnese

Lees meer...

Physis en nomos

- physis = wereld van de onwrikbare en ongenaakbare natuur (eigen wetmatigheid)

- nomos = wereld van de menselijke conventies, zeden, gewoonten (gebruiken, godsdienst, ...)

 mythische opvatting: hechte band tussen deze twee

 doorknippen van de band: twee gevolgen

1 Sofisten emancipeerden de menselijke activiteiten

 mensen konden vrij hun leven organiseren

 leermeesters, ze onderwezen kennis en vaardigheden als instrumenten die erg nuttig zijn als burger in een stadsstaat

2 Nihilisme en relativisme

 voorlopige, op ieder moment, voor herziening vatbare, orde

Protagoras: “de mens is de maat van alle dingen”, er zijn dus geen absolute maatstaven

Sofisten weten dat wat in A werkt, niet noodzakelijk in B werkt.

Lees meer...

Griekse notie van “paideia” (vorming)

- kind: opvoeding/vorming (Bildung)

wat ongevormd is, vormen

- dagelijks taalgebruik, beleidsmakers, cultuurcritici  “verheven leven”

cultuur = allerbeste en meest verfijnde dat de mens ooit heeft voortgebracht

- oorsprong van deze connotatie

1. onderscheid tussen physis (natuur) en nomos (wet, instelling, zeden)

2. Platoonse ideeënleer

Ontwikkeld in Griekse stadsstaten: bestuur en sociale organisatie volgens rationele en democratische beginselen  vorming wordt belangrijk

Lees meer...

Aspecten van cultuur

Cfr. Parsons

1 cognitief aspect = mate waarin een cultureel element “kennis” bevat

wetenschap, wereldbeelden (vnl. maar niet uitsluitend)

2. expressief aspect = mate waarin een cultureel element emoties of gevoelens uitdrukt

bv. kunst (maar ook vaak cognitief  Renaissance)

3. normatief aspect = mate waarin een cultureel element een bepaalde handelswijze voorschrijft

Elk cultureel element is normatief, maar niet in dezelfde mate, want cultuur is het opleggen van een ordening.

bv. reinheid is kwestie van alles op de juiste plaats

4. constitutief aspect = in het leven roepen, tot stand brengen

bv. taal is de grondslag van de culturele orde, ze constitueert het betekenisveld waarbinnen alle culturele elementen werkzaam kunnen zijn (wereld krijgt meer schakeringen)

5. evaluatief aspect = mate waarin een cultureel aspect een waardering inhoudt

bv. Waarden, moraal

Ieder cultureel element kan getypeerd worden volgens zijn cognitief, expressief, evaluatief en normatief gehalte. Het is een manier om orde te scheppen in de veelheid van culturele elementen.

Tradities en mythen zijn moeilijk in dit schema onder te brengen; ze zijn multi-aspectueel omdat ze in grote mate ongedifferentieerd zijn.

Lees meer...

Cultuuranalyse: zin, tekens, praktijken

Doel cultuuranalyse = het cultureel proces van ordening en zingeving aan het licht brengen

Benaderingswijzen

1. Zin staat centraal

hermeneutische en ‘verstehende’ traditie van het neokantianisme (bv. Max Weber)

2. Middelen waarmee de zingeving mogelijk is centraal = tekens

tekens = alle mogelijke dragers van betekenis binnen de cultuursociologie

Eco: cultuursociologie = semiotiek (levert niets op, onwenselijke reductie, er zijn ook niet-semiotische aspecten)

3. Ordeningsfunctie in de praktijk centraal, dus: culturele praktijken

Lees meer...

Cultuur als tweede natuur (Arnold Gehlen)

Instituties zijn voor de mens wat instincten voor het dier zijn.

- Cultuur is biologisch noodzakelijk voor de mens.

Geïnspireerd op Portman: “de menselijke vroeggeboorte”: de mens moet een groot deel van zijn biologische ontwikkeling doormaken na de geboorte

 mens wordt gevoeliger voor invloeden vanuit zijn omgeving

- Instinctarmoede: de mens leeft in een “open” wereld wat tot instabiliteit en onzekerheid leidt (dit is psychisch en biologisch echter moeilijk te verdragen)

à de mens wordt gedwongen stabiliteit in zijn leven te brengen door eigen activiteit, door cultuur en meer in het bijzonder door sociale instituties

Sociale instituties zijn de cultureel geproduceerde gedragspatronen die aan het menselijke leven een stabiliteit geven die zijn biologische constitutie hem niet kon geven.

bv. gezin, de markt

- Achtergrondfunctie: ze ontlasten de mens van het moeizaam en onophoudelijk maken van keuzes  lossen handelingsproblemen op nog voor ze zich stellen & leggen een bepaald gedrag op

- Historische oorsprong is moeilijk te achterhalen

- Het zijn dus levensbelangrijke instinctvervangende gedragspatronen  in de sociologie worden ze soms in de triviale zin van gewoontevorming gebruikt

Desinstitutionalisering

Archaïsche maatschappij: stabiele en ontastbare instituties  voor moderne individuen zijn instituties niet meer vanzelfsprekend, zij leggen zich niet gedachteloos neer bij wat de institutie voorschrijft  reflectieve houding

 Mens in Spätkultur en Urmensch lijken dus in zekere zin op elkaar (onrust en onzekerheid)

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen