Jan De Vries is een van de autoriteiten op het vlak van economische geschiedenis. De conclusies die we uit bovenstaande tabel over de bevolkingsevolutie in de Europese landen kunnen trekken: in Noord- en West-Europa is er meer dan een verdubbeling en een groei sinds 1500. In Centraal-Europa is er een minder sterke stijging. In het Middellandse Zeegebied is er een duidelijke stijging. In Oost-Europa is er een verdubbeling. Maar: er zijn verschillen qua tijdsfasen. In de lange 16de eeuw is er dus een groei van de bevolking, en daarmee samengaand een groei van de economie. In het Middellandse Zeegebied zijn er een 18-22 miljoen mensen, daarna een daling. In de tweede helft van de 17de eeuw is er een lichte daling. Bekijken we de evolutie per land, dan merken we volgende zaken op: Frankrijk is steeds het land met het meest aantal inwoners. Dit heeft gevolgen op politiek vlak. De Zuidelijke Nederlanden telt in 1500 1,25 miljoen inwoners, en in 1800 3 miljoen. Er zijn echter grote verschillen per regio. Er zijn bovendien duidelijke verschillen tussen Noord- en West-Europa enerzijds en het Mediterrane gebied anderzijds: het Mediterrane gebied was minder belangrijk.
In de 18de eeuw is er een daling van de aantrekkingskracht van de steden. Er zijn ongeveer 350 steden (geïdentificeerd) met meer dan 10000 inwoners (dit is ongeveer 10% van de Europese bevolking). Er is een onderscheid tussen regio’s en aparte landen (de meest verstedelijkte zijn de Zuidelijke Nederlanden, Noordelijke Nederlanden en Noord-Duitsland): bv. in de Noordelijke Nederlanden van 15% tot 33% en dan een daling van de verstedelijking. Dit hangt samen met de ontwikkeling en bloei van de proto-industrie op dat moment (plattelandsnijverheid die thuis wordt bedreven maar wel bedoeld is voor export), waardoor er voldoende arbeidersmogelijkheden (linnen, huisnijverheid) waren op het platteland. Er is geen nood om naar de steden te trekken voor werk. Hierdoor was er minder aantrekkingskracht van de steden in de 18de eeuw. Het overwicht van verstedelijking ligt in Noord-West-Europa.
Conclusie: een verdubbeling van het bevolkingscijfer. Dit gaat gepaard met een verschuiving van het zwaartepunt van het Middellandse Zeegebied naar Noord-West-Europa, en met urbanisatie (uitzondering: 18de eeuw). De bevolkingsevolutie is de resultante van de ontwikkeling.
35
Migratie: er is een onderscheid tussen (inter)regionale migratie en internationale migratie:
o (Inter)regionale migratie: migratie tussen stad en platteland enerzijds (arbeidsperspectieven, armenzorg, etc.) In de 18de eeuw trekt men uit de steden naar het platteland door het ontwikkelen van proto-industrie. Anderzijds seizoensmigratie (arbeidsgebonden). Dit zorgt voor een gewijzigde bevolkingsconcentratie.
o Internationale migratie: enerzijds door politieke strubbelingen: bv. eind 16de eeuw van de Zuidelijke Nederlanden naar de Noordelijke Nederlanden. Dit had economische gevolgen! Anderzijds overzeese migratie. Deze migratiegolf was niet zo groot: van de Noordelijke Nederlanden naar Azië, van Frankrijk naar Canada, van het Mediterrane gebied naar Latijns-Amerika, van de Moren naar Frankrijk. Meestal lagen economische motieven aan de basis van deze migraties. Na het Edict van Nantes volgde een van de grootste migratiegolven door de Hugenoten en dergelijke.
Vruchtbaarheid: de vruchtbaarheid in de vroegmoderne tijd voldeed aan de volgende drie kenmerken:
o Hoge vruchtbaarheid: het Bruto Geboorte Cijfer (aantal geboortes/dopen per jaar/bevolkingscijfer, aan de hand van parochieregisters of volkstellingen) lag tijdens het Ancien Regime tussen de 30-50 ‰ per gemeente, dit wil zeggen 30 à 50 geboortes in een dorp met 1000 inwoners. Nu ligt dit cijfer op ongeveer 10‰. Het Totaal Vruchtbaarheidscijfer (gemiddeld aantal kinderen per vrouw) lag op 5 à 6 kinderen in het Ancien Regime, maar slechts de helft van de zuigelingen bereikte de volwassen leeftijd. Kinderen waren echter wel een vorm van sociale zekerheid en een economisch voordeel in de landbouw: ze dragen bij tot de gezinseconomie.
o Natuurlijke vruchtbaarheid: er waren nog geen anticonceptiemiddelen. De indicator voor de natuurlijke vruchtbaarheid is de Ig-index (afkomstig van de Hutterieten: een Amerikaanse sekte waar men op zeer jonge leeftijd, 14 à 15 jaar, trouwt en ongeveer 10 à 12 kinderen krijgt). Tijdens het Ancien Regime zien we een beperking van de natuurlijke vruchtbaarheid door een hoge huwelijksleeftijd. Men trouwt op de leeftijd van ongeveer 26 à 28 jaar voor de vrouwen, en bijna 30 voor de mannen. Hierdoor wordt de periode om kinderen te krijgen kleiner (5 à 6 kinderen). Ter vergelijking: nu trouwen vrouwen gemiddeld op hun 27 jaar, mannen 29 jaar. Dit is niet zo’n sterk verschil met het Ancien Regime. Ook borstvoeding was een vorm van geboortebeperking: het vormde een periode van tijdelijke steriliteit na de bevalling. Borstvoeding werd een half tot een jaar gegeven, dus om de 1,5 à 2 jaar een kind (tot ongeveer 40 jaar). Tijdens het Ancien Regime had men geen grote gezinnen. Het kerngezin stond centraal.
o Beperkte onwettigheid: 2 à 3% van de kinderen zijn onwettige kinderen: dat is dus zeer beperkt, maar er is wel een zeer hoge prenuptialiteit: kinderen die voor het huwelijk werden verwekt, maar binnen de 9 maanden na de huwelijksdag zijn geboren: 20 tot 30%!
Nutialiteit: er wordt enerzijds laat getrouwd (indicatoren: de huwelijksleeftijd, 26 tot 28 jaar voor de vrouwen, 28 tot 30 jaar voor de mannen) en anderzijds is er een groot procent aan vrijgezellen (die nooit trouwen): 10 tot 15%. Dit werd door Hajnal het West-European Marriage Pattern genoemd (een lijn die hij van St. Petersburg door West-Europa tot Triëste laat doorlopen op een kaart). In
West-Europa wordt er laat getrouwd en is er een hoog percentage aan celibaat. In Oost-Europa is er een lage huwelijksleeftijd. Wat is daarvoor de verklaring? Verschillen in erfenisrechten? Neo-lokaliteit (men gaat weg uit het gezin, in dienst bij een andere familie, daarna pas trouwt men, na ongeveer 10 jaar. Volgens Malthus een preventive check)? Onvoldoende economische mogelijkheden/spaargeld, waardoor men gedwongen is later te huwen?
Bovenstaande grafiek wijst op de samenhang van de reële lonen en het huwelijkscijfer: wanneer de economie daalt, zien we ook het huwelijkscijfer dalen, mits enige vertraging, en vice versa. Dit duidt een rem op de bevolking aan door economische omstandigheden.
Mortaliteit: wordt gekenmerkt door enerzijds een hoge sterfte en anderzijds sterftecrisissen. De indicatoren voor mortaliteit zijn het Bruto Sterfte Cijfer (25-40‰, iets lager dan het Bruto Geboorte Cijfer), de levensverwachting (het Ecijfer: levensverwachting op een bepaalde leeftijd, die lag tussen 30 en 35 jaar), en kindersterfte en zuigelingensterfte (sterfte in het eerste levensjaar): 50% bereikt de communicantenleeftijd. Het cijfer lag hoger in de polder dan in proto-industriële gebieden aangezien vrouwen daar langer thuis waren en langer borstvoeding konden geven. Wat waren de oorzaken van de sterftepieken? Er waren schommelingen, fluctuaties van jaar tot jaar. Waarom? Misoogsten, gevolgd door hongersnood? 1709 was een groot hongerjaar (door een strenge winter). In Frankrijk Dit heeft stijgt het sterftecijfer mee met de graanprijzen. In Groot-Brittannië echter blijft het cijfer stabiel. Er is dus niet noodzakelijk een verband tussen graanprijzen en bevolkingssterfte. Het kan, maar het gaat niet altijd op. Oorlog, militaire sterfte? Het rechtstreekse aandeel daarvan is bijna verwaarloosbaar in het Ancien Regime. Maar: onrechtstreeks via plunderingen, oogsten, het verspreiden van ziektes, etc. in oorlogstijd. Epidemieën? (zie nieuwste tijden)