Hoofdstuk 12 – STRIJD OM DE BELIJDENIS EN DE VRIJHEID VAN DE KERK
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Reageer als eerste!
§1. Adressen
Na de Afscheiding was de strijd om de handhaving van de belijdenis niet tot rust gekomen. De Synode kreeg veel adressen te verwerken (b.v. 1841 ds. B. Moorrees). De synode seponeerde sommigen, maar op de belangrijkste ging zij uitvoerig in.
Ze wees de beschuldiging af, als zou de huidige hervormde kerk een liberale kerk zijn, zonder vaste geloofsbelijdenis en zonder vaste beginselen. Zo'n beschuldiging was veel te ernstig. Ze ging niet positief in op de adressen. Terug naar Dordt kon niet meer. Het nieuwe formulier had de 3 formulieren gesteld onder het gezag van de onfeilbare openbaring. Formulierendwang was geen garantie tegen overdrijving en misbruik. Vooruitgang was het toch zeker wel dat de proponenten zich moesten verbinden tot een reine levenswandel.
Dit afwijzend antwoord lokte veel nieuwe adressen uit. B.v. de Zeven Haagsche Heeren o.l.v. Groen van Prinsterer, die handhaving van de 3 formulieren wilden en zich keerden tegen de Groningers. Andere adressen pleitten juist voor handhaving van de situatie en zo vo o r de Groningers. De synode handhaafde de besluiten van 1841 in 1842. De synode meende met de nieuwe formule van wezen en hoofdzaak dat de quia-quatenuskwestie van de baan was. Maar de nieuwe formule lokte eenzelfde strijd uit.
§2. De regering trekt zich terug uit kerkelijke zaken
Moorrees had zich ook gewend tot de koning. Maar de koning, Willem II, wenste, zich bewust van de liberale geest, z'n handen niet te steken in het kerkelijke wespennest. Hij beschouwde de situatie van na 1816 met strenge overheidsbemoeiing als een overgangssituatie, waar nu maar eens een eind aan moest komen. Het was uit met de koninklijke bemoeienis met de kerk. 1843: de synode wijzigt artikel 15 van het Algemeen Reglement met koninklijke goedkeuring. Een streven naar vermindering in regeringsbemoeienis was al geuit in 1842 toen de synode vroeg of zij ook rechtstreeks werkzaam mocht zijn bij de benoeming van theologische hoogleraren.De synode was meester in eigen huis.
§3. Herziening van het Algemeen Reglement
Koning Willem II die liberaal was zorgde met Thorbecke voor een nieuwe grondwet in 1848. Voor de kerk: vrijheid en gelijkberechtiging en behartigen van eigen zaken. Willem III wilde de banden tussen kerk en staat met voorzichtig beleid losweken. 1852: herziening van het Algemeen Reglement. Met voortdurend overleg met de regering trad het nieuwe reglement in werking.
Karakter van het herziene Algemeen Reglement: De handhaving harer leer bleef net zo vaag, evenals de procedure. Doel bleef: bewaring van orde en eendracht en aankweking van liefde tot vorst en vaderland. Wel verandering in kerkbegrip. O.i.v. democratie kwam er meer aandacht voor plaatselijke gemeente en christendom werd de `Christelijke Kerk'.
1. Eerst bestond de kerk uit individuele leden, nu uit gemeenten.
2. Opsomming bestuursinstanties begon bij kerkenraden. Dus soort democratische vertegenwoordiging naar boven met enig presbyteriaal besef.
3. De gemeenten kregen het recht om ouderlingen en predikanten te benoemen. Praktijk hiervan kwam pas veel later tot stand.
De vernieuwing was niet radicaal. Het besturenstelsel bleef gehandhaafd, zij het dan met enige democratische openingen. Bij de koninklijke bekrachtiging in 1852 werden 11 reserves gemaakt. Een blijvend probleem was dat van beheer. Eerst was de koning opperkerkvoogd, daarna kwam er in principe voor drie jaar een Algemeen College van toezicht. Maar zij vroegen de gemeenten zich vrijwillig onder hen te blijven scharen, wat 2/3 deed. Gevolg: er ontstond veelal scheiding tussen bestuur en beheer.
§4. Herstel van de bisschoppelijke hiërarchie
In deze tijd vond het herstel van de Rooms-Katholieke bisschoppelijke hie rarchie plaats. Was in principe al mogelijk geworden in 1795: scheiding van kerk en staat. Het zou de positie van de Oud-katholieken, die wel een kerkinrichting met bisschoppen had, moeilijker maken. Willem I sloot na enige conflicten een concordaat met Rome (1827), na 1830 toenemende concessies. Omstreeks 1840 kwam weer de mogelijkheid van een concordaat, waarover de hervormde synode zich ongerust uitliet. In 1848 ondernamen de katholieken opnieuw pogingen. Een probleem was dat ze van Utrecht een aartsbisdom wilden maken, een stad die nu overwegend protestants was. Thorbecke voorzag moeilijkheden.
Toch kreeg Rome wat het wilde. Een RK-hie rarchie met een aartsbisdom in Utrecht en bisdommen in Breda, Den Bosch, Haarlem en Roermond: pauselijke breve `ex qua' in 1853. De manier waarop de paus over de Hervorming sprak schoot bij velen in het verkeerde keelgat.
Een enorme hoeveelheid aan adressen (aprilbeweging) kon niet verhinderen dat de bisschoppen hun plaats kregen. Groen b.v. vond het raar dat de RK wel vrijheid om eigen zaken te regelen had, maar dat de hervormde kerk nog steeds onder toezicht van de regering stond. Onaangenaam en ontijdig. Het vuur werd gestookt. Willem III was niet ongevoelig en maakte zijn mening bekend. Thorbecke trad toen af.
De Algemene Synodale Commissie maande de aprilbeweging tot kalmte: Rome heeft geen weet van wat er zich heeft afgespeeld vanaf de middeleeuwen. Godsdienst en geloof moeten vrij zijn. De klank van het woord bisschop mag geen angst veroorzaken. Naast al het goede dat de hervormde kerk heeft is er ook veel slechts, b.v. liefdeloosheid in het bestrijden van denkbeelden in eigen kring. Met nadruk pleit de ASC voor verdraagzaamheid t.o.v. Rome en andere christenen.
Even later wordt opgericht de `Evangelische Maatschappij tot bevordering van waarheid en godzaligheid onder Roomsch-Katholieken'. Opleiden tot een evangelische gezindheid, o.a. Hofstede de Groot. Voor de RK betekende dit dat ze zich bewust werden van hun eigen identiteit. Identiteit werd isolement. De leek bleef onmondig onder het episcopaat en stond vreemd tegenover de moderne cultuur. Liberalistisch in de politiek vanwege Thorbecke. Toenadering met AR-beweging in de schoolstrijd.
§5. Nieuwe wet op de kerkgenootschappen
Willem III drong aan op een nieuwe wet (1853). Godsdienstige verdraagzaamheid. Alle kerkgenootschappen kregen gelijke bescherming en vrijheid.
§6. Voortgaande strijd om de belijdenis
Na de invoering van het nieuwe Algemeen Reglement laaide de strijd om de geldigheid van de belijdenis opnieuw op.
B.v. in Amsterdam: naast de populaire ds. J.P. Hasebroek, een geestverwant van Da Costa beriep de kerkenraad dr. L.S.P. Meyboom, een overtuigd aanhanger van de Groninger theologie. Een stroom van bezwaarschriften kwam binnen. Ze werden afgewezen op de `wezen-en-hoofdzaakformule' van
1841: er was geen voldoende objectieve maatstaf om iemands meningen omtrent de leer te veroordelen, daar deze beoordeling grotendeels zou rusten op subjectieve gronden.
In Den Haag was er net zoiets met dr. J.C. Zaalberg, een modern theoloog. Maar hun intrede ging wel door (beiden preekten over 1Cor 2,2). Groen bemoeide zich er ook mee, toen Zaalberg steeds radicaler werd. De onrust die beide predikanten bij hun komst teweegbrachten werkte door in het hele land. B.v. Doedes: Confessie wordt confusie. De synode betreurde het dat er misbruik werd gemaakt van de `gezegende vrijheid in de kerk'. Er ontstonden georganiseerde verbanden van tegenstanders: b.v. de `Evangelisch-Confessioneele Predikantenvereeniging' die zich tegen het modernisme kantte, maar was geen eenheid.
Het confessionele standpunt werd sterker geaccentueerd door een vereniging `tot hulp en leiding van gemeenten en persoonen in de NHK die om des geloofs wil in nood verkeeren'. Leden kwamen uit zowel confessionele als ethisch-irenische richting: o.m. Heldring, Van Toorenenbergen en Gunning. Toch organiseerden de confessionelen zich tegelijkertijd ook ze lf, door de oprichting van de `Confessionele Vereniging'. Hiertoe behoorden o.m. Heldring, Groen en Van Toorenenbergen. Ze wilden onbekrompen maar ondubbelzinnig vasthouden aan de belijdenis (hetgeen parallel loopt aan `wezen en hoofdzaak'). Ze hoopten dat er slechts twee partijen zouden zijn in de kerk. Strijd tegen de modernen, die uitgedreven moesten worden. Over de strijdmethode bleef verschil van mening bestaan. Binnen de regels blijven of er buiten gaan, maar de kerk mocht niet uit elkaar vallen. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal
§7. Zorgen van de synode
Het modernisme voelde zich wetenschappelijk steeds zekerder. Zo groeide het verzet en kwamen de partijen scherper tegenover elkaar te staan. De synode probeerde deze tegenstellingen te overbruggen. `Het vrije onderzoek van bijbel en christendom mocht niet belemmerd worden.' Maar in 1860 kwam op de synode een vraag van J. Witkop van Zutphen: Is de ontkenning van de opstanding van Christus als historisch feit niet in strijd met de proponentsbelofte? Grote discussie over en weer. De synode vond ontkennen onverenigbaar met de onderschrijving bij toelating tot predikdienst, maar wilde niet ingrijpen. Dat was het werk van de Provinciale Synoden.
Volgende kwestie was die van de visitatievragen. Meerdere kerkenraden weigerden de vraag te beantwoorden over de onberispelijkheid van de kerkenraadsleden in belijdenis en wandel. De zaak werd op de spits gedreven door Utrecht o.l.v. A. Kuyper. Die weigerde schriftelijke vragen te beantwoorden voor een synode die gedreven wordt door mensen met wie zij geen geloofsgemeenschap hadden. De synode besloot toen de vragen naar belijdenis en wandel alleen te stellen bij persoonlijke visitatie. Veel voorstellen kwamen ook over de handhaving van de leer. Moest geschrapt worden, om rechtmatige, echt protestantse vrijheid in bescherming te nemen tegen haar bestrijders. De synode verklaarde alleen dat de zin over handhaving van de leer geen kerkrechtelijke strekking heeft.
De confessionele vereniging diende een bezwaarschrift in tegen de afwijking van de trinitarische formule die veel predikanten bezigden bij de doop. De synode deed geen uitspraak over de geldigheid van een `afwijkende' doop, maar keurde deze afwijkingen wel af. Een praktische overweging, niet theologisch. Verklaring die tot niets verplichtte. Onderwerping hing af van de willekeur van predikant of gemeente. De synode deed toen een beroep op de goede gezindheid en de conscie ntie van de medebroeders. §8. Benoeming en beroeping aan de gemeenteleden toevertrouwd
De praktijk van het herziene Reglement inzake beroeping en benoeming werd pas veel later gerealiseerd. De invoering leidde ertoe, dat vooral in de gemeenten waar de kerkenraad modern was, de rechtzinnigen probeerden hun vertegenwoordigers in kiescollege en kerkenraad te krijgen, wat vaak lukte. De ASC betreurde dat de liberaliteit verdwenen was. Onverdraagzaamheid. De niet-orthodoxen (Groningen en Leiden) waren niet erg vitaal in deze kwestie. Dit tot groot plezier van de rechtzinnigen.
§9. Zorg van de synode voor het geestelijk leven in de kerk
Toch had de synode energie om maatregelen te nemen om het geestelijk leven te bevorderen in de kerk.
Bijbelvertaling:
De ASC werd in 1850 gemachtigd om een nieuwe bijbelvertaling van de grond te helpen. Bezwaren waren er zeker, m.n. van Utrecht.
NT-vertalers in 1853 benoemd. Vertaling was gereed in 1865. Die werd uitgegeven zonder OT. De synode stelde zich niet aansprakelijk voor de vertaling.
De vertaling is er nooit ingekomen. Niet zozeer om de tekstkritiek, als wel om de theologische gedachtengang. Men wantrouwde de inbreng van Leiden en
Groningen.
De vertaling van het OT is nooit gereed gekomen. Teveel meningsverschillen, ontbonden in 1872.
I. Hooykaas (remonstrant) ondernam een nieuwe poging met o.m. Kuenen. OT werd vertaald en uitgegeven in twee delen: 1899 en 1901. Oort werkte alleen door en zorgde voor de vertaling van het NT. Deze Leidse vertaling kwam in 1912 uit. Vervolgbundel:
Positiever gewaardeerd werd de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen. Gepaste gezangen werden gemist. De zaak kwam goed op gang toen B. ter Haar en N. Beets in de commissie kwamen. In 1862 een ontwerp. Bezwaren van Oort: somber en niet die van een blijmoedig christen. Bloed en wonden.
Klassieke liederen moeten in een aanhangsel.
Er kwam een nieuw ontwerp (met klassiekers in aanhangsel) dat werd aanvaard in 1866. De Vervolgbundel had het karakter van een compromis, maar bijbelser dan de Evangelische Gezangen. Late vrucht van het Re veil met aansluiting aan de Schrift, Reformatie en de geest van het Duitse Pie tisme. J.G. Bastiaans (een organist) componeerde er de melodiee n bij. De confessionelen erkenden de bevoegdheid van de synode niet en verzetten zich sterk.