Menu

Maniërisme en barok (16e-17e eeuw)

A. Terminologie, situering en periodisering

Terminologie

  • Maniërisme: grootse en pronkerige smaak (< Maniera Grande: stijl uit Rome: vb Sixtijnse kapel: overdreven, imiteren)
    Model is de pauselijke hofstijl de met overdrijving aan de Europese hoven wordt nagevolgd
  • Barok: < perla barroca (Portugees voor parel met onregelmatige vorm)
    Aanvankelijk depreciërende benaming voor overdadige en overdreven gekunstelde stijl van sommige 16e - 17e-eeuwse kunstvormen; wordt later vanuit classicistische hoek (Goethe) negatief geconnoteerd.

Periodisering

  • Ontstaan: gelijktijdig in de 16e eeuw (1520 → late renaissance)
  • Dominante stromingen in de 2e helft van de 16e eeuw (geleidelijk)
  • In de 17e eeuw verliest de maniëristische kunst (1520 - 1650) van de aristocratie haar dominante positie ten voordele van de barok (1520 - 1700): voornaamste vertegenwoordigers van barokke architectuur, schilderkunst in de eerste helft van de 17e eeuw; barokmuziek slechts in het begin van de 18e eeuw
  • In Frankrijk krijgt de barok veel concurrentie van het Classicisme (bouwt voort op maniërisme), vanaf 1660 begint het classicistische naar voor te komen in alle landen

Situering t.o.v. de Renaissance

  • Maniërisme: kan beschouwd worden als uitloper en variant van de Renaissance, of als hoogtepunt: de renaissancistische cultuuridealen van de kritische burger en de verfijnde aristocraat worden in het maniërisme (vooral de aristocraat) voortgezet.
    → Elitaire, aristocratisch-hoofse stijl
    Neemt van de barok vaal de religieuze inspiratie over, maar blijft trouwer aan het Renaissancistische vormideaal
  • Barok: wijkt op beslissende punten af van dat cultuurideaal. De kunstenaar zoekt contact met breder publiek, maar de burgerlijke smaakpatronen worden getemperd (burgerlijk zelfbewustzijn nam af door economische stagnatie). Barok is ook solidair met Kerk om succes van de Reformatie te breken => vrij profane Renaissancekunst aangevuld met religieuze attitude. Het is echter geen terugkeren naar de ME eenheidscultuur, ze is modern:
    • Sterk gericht op morele aspect van de religie: geïndividualiseerd geloof
    • Existentiëler: meer gericht op het geheel van de schepping: mens nog centraal, maar wel een radertje in een onmetelijke kosmos

B. Cultuurhistorische achtergronden

Culturele ontreddering

Definitieve einde ME eenheidscultuur: Renaissance-optimisme (ze kunnen opnieuw beginnen, met de klassieken als leidraad) is gedaan (vooral in Italië, en in het rijk van de Habsburgers)

Wereld ziet er niet meer zo mooi uit (constante oorlogen), Westen is zeker niet de beste wereld (zoals in ME)

Vb. Breughel: de Dulle Griet: dood wordt het thema (reeds rond 1520)

Reacties:

  • Maniërisme: zelfbewuste, aristocratische kunst
  • Barok: vertaalt onzekerheid in nieuwe levenshouding (meer religieus)

Historische verklaring cultuurpessimisme

  • Politiek: einde van de eenheid: vorstelijk absolutisme: sterk centraal gezag wijkt af van verlangen grote christelijke gemeenschap
    • Begrip 'staat': stelt zich in plaats van God → verdwijnen christelijke wereldbeeld
    • Paus geen bindmiddel meer: neemt deel aan politieke conflicten
    • 16e - 17e eeuw: godsdienstoorlogen
  • Intellectueel: eenheid is problematisch: einde synthese geloof-wetenschap-moraal
    • Nieuwe filosofische overtuigingen: nieuwe wetenschappelijke inzichten (heliocentrisme) → beïnvloedt wijze waarop mens zijn plaats in de kosmos inschat
    • Kosmisch bewustzijn: kosmos = groots, geordende machine met daarin de mens als nietig en klein (Pascal: mens is sprakeloos)
    • Metafysische huivering: mens is sprakeloos door grootsheid → angst
      Typisch kenmerk in barokkunstwerken: existentieel besef door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen
  • Economisch: nieuw stadium kapitalisme door overzeese kolonisatie
    • Wereldhandel: van mediterrane steden → noordelijke havens (culturele bloei)
    • Eerste systematische vormen van kapitalistische economie (geldhandel, beurs, …)
    • Kunstenaars profiteren: ze worden onafhankelijker
  • Sociale onrust: 'Oorlog en dood': vb. Breughel (de Dulle Griet), Dührer (de Dood)
    • Economische ontwikkeling rampzalig voor volksmassa (loondruk, overbevolking,…)
      → Sociale ontevredenheid, revoltes
    • Polariteit tussen verschillende groepen → boerenopstanden
    • Dictatoriale regimes: belangrijke sleutel in het begrijpen van de barokmentaliteit: Machiavellisme: doel heiligt de middelen

Rol van de katholieke Kerk

  • Politiek realisme (Machiavellisme): kenmerkend voor kerkelijke reactie op Reformatie (vanaf 1519): Concilie van Trente (1545-1563): Contrareformatie gebaseerd op nieuwe ascese en grote strijdbaarheid (inquisitie, censuur, …)
  • Barokkunst wordt ingezet als propagandistisch wapen van de Contrareformatie en als uitdrukkingsmiddel voor de macht van de Roomse Kerk: de brede bevolkingslagen d.m.v. gevoelsvolle kunst de grootsheid van het katholicisme tonen.

C. Kenmerken van Maniërisme en barok

Kunstsociologische situatie

  • Grotere onafhankelijkheid kunstenaar: blijft ook de 'geniale schepper' van de Renaissance
  • Dit komt door de groei van de kunstmarkt (vb. in Antwerpen 300 meesters in schilderkunst - 170 bakkers): vooral portretten (Holbein), en de invloed van de Kerk en aristocratie

Thematische kenmerken

  • Vaak religieus: religieus geïnspireerd individualisme (het nietige individu met grote spirituele behoeften in een grote wereld): religieuze invulling van het renaissancistische individualisme. Tendens van de Renaissance zet zich nu radicaler voort: verinnerlijking van de religie
    • Aandacht voor immanente sacraliteit: vervangt ME geloof in goddelijke transcendentie
      → zekerheden verdwijnen
      → vb. Vondel: Lucifer: strijd met kosmische krachten
      → vb. Milton: Paradise Lost: complexe, slechte wereld na verdrijving uit het Paradijs
    • Religieuze drukt zich uit in subjectivistische, existentiële thema's: mens is nietig in onmetelijke kosmos en wordt gedreven door domheid (vgl. antieke ideaal van schoonmenselijkheid)
    • Wordt door alle barokkunstenaars gebruikt, maar ook door maniëristen als John Donne en La Rochefoucault
  • Bloei pessimistische thema's: door de geestelijke ontreddering (vergankelijkheid van het Aardse) na val ME eenheidscultuur en nieuwe religieuze opvattingen. Door de religieuze en politieke ervaringen van de kunstenaar kan hij niet meer optimistisch zijn (↔ Dante: loutering en zege van de goddelijke orde)
    • IJdelheidmotief: benadrukking vergankelijkheid v.h. Aardse: al het aardse is ijdel (vanitas vanitatum)
    • Om dit te concretiseren, vaak thema's met antithese van realiteit en illusie: achter de schone schijn van de mens zit een sterfelijk, lachwekkend wezen verborgen. Liefde en schoonheid zijn illusoir en waardevol als ze vergankelijk en een afspiegeling van de eeuwige schoonheid zijn.
      Calderon: meester van het ijdelheidsmotief (La vida es sueño)
      Purcell: King Arhtur: Song of the cold: tegenstelling illusie - realiteit (Eros - geest), vlucht naar vitaliteit: men wil zich aan het leven vastklampen
    • Motieven die het vergankelheid- en ijdelheidmotief ondersteunen

- Rad van fortuin

- Theatrum mundi: wereld is een schouwtoneel, waarin ieder slechts zijn deel speelt (Vondel)

- Dood: veel doodskoppen

- Luchtbellen, sneeuwvlokken, dauwdruppels → vergankelijk

- Metamorfosen, spiegelbeelden (optisch bedrog), paradoxen

- Mythologische figuren: gekwelde personages (Tantalus, Prometheus)

- Toren van Babel: gebrek aan harmonie; hoogmoed, ijdelheid

  • Vitalistische motieven: door aandacht voor vergankelijkheid, geven sommige kunstenaars zich over aan Aardse genietingen: hedonistisch genieten van het beperkte leven (↔ Renaissance: materiële genietingen; hier geestelijke genietingen, verbeelding → fantasieverhalen)

- Vitalistische, sensualistische stijl en motieven: zintuiglijke ervaringen kleurrijk beschreven

- Grote rol verbeelding: fictionele werelden i.p.v. sobere realistische werelden vd. Renaissance: escapisme (duidt op de wil weg te vluchten uit het aardse tranendal en op het creëren van een kunstmatig paradijs)

→ Melancholie: kennis kan je niet redden (↔ kennende mens vd. Renaissance)

Stilistische kenmerken

  • Maniërisme en barok: Stilus ornatus: versieringszucht (overdreven: plechtig (religieus) en speels (vitaliteit)) staat vaak haaks op de pessimistische thematiek: vooral sociale redenen: ze willen een triomfantelijke kunst zijn die de macht van bepaalde groepen wil uitdrukken (adellijke cultuur: consolidering centrale gezag; Kerk: geslaagde Contrareformatie; burgerij: rijkdom)
  • Versieringszucht wijkt af van Renaissance: geen harmonie, regelmatigheid meer: onregelmatige vormgeving volgt slechts op het eerste gezicht de uiterlijke vorm van de klassieke kunst, enkel de algemene structuur van klassieke kunstwerken wordt behouden.
    Reden: nieuwe visie relatie tussen kunst - natuur (nieuwe imitatio-leer): men schept niet naar de natuur, maar zoals de natuur: regelloos, spontaan (vgl. Bruno)
  • Concreet inzetten retorische middelen: men wil duidelijke, vaak bombastische effecten bekomen (gebruik stijlfiguren: metafoor, oxymoron, antithese, …; nog complexer in maniërisme: anafoor, epifoor, hyperbool, hyperbaton,…)
  • Maniërisme voert overdrijving nog door vooral op het vlak van imitatie van de klassieke elementen
    • Gekunstelde en vaak duistere beeldspraak (metaforen, mythologische gegevens)
    • Gelatiniseerde woordenschat en geleerde allusies (ondersteunen inhoudelijke complexiteit)
  • Opstelling t.o.v klassieke harmonie en structuur
    • Barokkunst blijft dichter bij klassieke structuur van het kunstwerk (Milton, Vondel), hoewel ze zich meestal ongebonden opstelt ten aanzien van stijlcodes
    • Maniërisme verwijdert zich innerlijk van de klassieke kunst: vb. overspannen intellectualisme (werkelijkheid bewust vervormd en opgenomen in een zonderlinge en diepzinnige beeldspraak)
  • Reactie van barok en maniërisme op het voorkomen van zowel spiritualistische en sensualistische, religieuze en heidense tendensen in de Renaissance:
    • Maniërisme: verstrengelt beide als heterogene componenten
      Heterogeniteit wordt belangrijkste grondformule voor maniëristische kunst: spiritualisme en intellectualisme zijn met elkaar verstrengeld (mystieke ervaringen -pantheïstische visie op natuur, naturalistische visie op werkelijkheid)
      El Greco (spiritualisme), Breughel (sensualisme)
    • Barokkunst probeert de tegenstelling op te heffen in een hogere (religieuze) synthese

Lees meer...

Ontstaan moderne roman in de 16e-eeuwse Renaissance

A. Voorgeschiedenis van de roman

Periode 1300-1600: veel Neolatijnse literatuur: volgt klassieke literatuur na (imitatio), samen met elementen uit Humanisme en Renaissance; echte vernieuwing komt echter uit proza in de volkstaal

Lotgevallen van de novelle

  • Ontstond in 13e eeuw (Boccaccio), wordt in 15e, 16e eeuw een succesvol genre, niet enkel in stedelijke context ook bij aristocratie (sommige auteurs uit aristicratie: Margareta van Navarra (1492-1549): Heptaméron)

→ Genre wordt legitiem

  • Roman: naast novelle nog 3 voorouders: amadische, picareske en pastorale roman

Amadische roman

  • Renaissancevariant van het ridderverhaal
  • Genoemd naar het populaire werk van Garci de Montalvo (?-1505): Amadis de Gaula (1508)
    → bewerking vroegere versie (2e helft 14e eeuw), 16e eeuw: 25 Spaanse edities, succes vooral door Franse vertaling, later nog veel vertalingen en volksboekenversies
  • Thematische kenmerken:
    • Navolging Britse ridderroman: geen ridderidealen meer
    • Kern van de roman = liefde (verre liefde)
    • Held: buitengewone kracht, moed, volmaakte ridder met gegarandeerd succes
    • Ondanks relatief oppervlakkige thematiek, streeft held ook naar geestelijke volmaaktheid

→ Ideaalbeeld van de verfijnde hoveling

Pastorale roman (herdersroman)

  • Ontwikkeld in Spanje door Jorge de Montemayor (1520-1561; prototype: Diana), verspreidt zich snel in Europa
  • Pastorale traditie uit Oudheid verdergezet
  • Kenmerkend arcadisch-idyllische milieu (escapistische sfeer: idyllische valleien, …)
  • Kern van het verhaal: liefde(ssentimenten van herders)

Picareske roman (schelmenroman)

  • Typisch Spaans genre (picaro = schelm), ontstaan in 1550, bloeitijd in 1600-1620, dringt door in Europa in 2e helft 17e en vooral vroege 18e eeuw (Defoe: Moll Flanders)
  • Thematische kenmerken
    • Picaro: schelm, jeugdige kwajongen
    • Flat character
    • Beleeft belevenissen in verschillende maatschappelijke situaties
    • Enerzijds sociale verschoppeling, anderzijds sluwe volkse knaap, die op een levenslustige manier zijn hindernissen overwint en de gebeurtenissen naar zijn hand zet.
    • Meestal verweven met liefdesverhaal
    • Levert een model om de wereld te obeserveren
    • Nu: soort revival: vroege werken Lanoye, Brusselmans, Mendoza (Sp); ook films: Forrest Gump

→ Doel: wereld anders bekijken na hem gezien te hebben door de ogen van de schelm

  • Bekendste voorbeeld: La vida de Lazarillo de Tormes (1554, anoniem): verhaal van een knaap uit laagste sociale laag wordt toegewezen aan een bedelaar en wordt geconfronteerd met verschillend sociale types (lijdensweg: biedt overal zijn diensten aan: vertelt over hele maatschappij, toegenomen realisme), en huwt uiteindelijk met de meid van een hoge geestelijke.
    Uitgegeven in Antwerpen (tolerantie); drijft spot met Castilie en Aragon.
  • Renaissancistisch:
    • Individueel standpunt (antropocentrisch)
    • Perspectief van de picaro (kikkerperspectief)
    • Hedonisme van de held (goed en kwaad zonder morele beoordeling naast elkaar geplaatst: streken picaro niet veroordeeld, eerder stelling: maatschappij maakt de dief)
    • Realistische beschrijving van sociale achtergronden en types
    • Maatschappelijke satire: alle groepen worden bekeken vanuit kikkerperspectief
      → ironiserend
    • Respect voor lage stijl: humor (komt in de buurt van volkse verhalen als Tijl Uilenspiegel en de Reinaertverhalen)

B. Cervantes (1547-1616)

Biografisch

  • Komt uit bescheiden milieu: vader: arts (toen bescheiden: heelmeester) → onzeker bestaan, weinig inkomen
  • Latijnse school
  • Stond dicht bij populaire werken
  • Toch niet bekend

Don Quichote (1605,1615)

  • Wordt hierdoor min of meer bekend: verdient nu genoeg geld voor levensonderhoud
  • Deel 1: 1605 (El ingenioso Hidalgo Don Quichote de la Mancha), deel 2: 1615
  • Luidt begin moderne romantraditie in
  • Thematische kenmerken:
    • Wisselwerking amadische en picareske roman
    • Satirische roman: Don Quichote weet niet dat oude mentaliteit niet meer werkt in nieuwe tijd: probeert ME ridderideaal te realiseren, maar slaagt daar niet in wegens de veranderde sociale context: hij is een tragisch fantast, slachtoffer van zijn lectuur van hoofse ridderromans (amadische)
    • Tweede hoofdpersonage, Sancho Panza: belichaming volkse mentaliteit, hedonistisch figuur (vgl. picaro). Tegenstelling tussen mentaliteit van Panza en de aristocratische, ME mentaliteit van Don Quichote → belangrijk thema in de nieuwere literatuur: paradoxale eenheid van verfijnde beschaving en volks pragmatisme bij de moderne mens.
  • Formele kenmerken: vermenging hoge en lage stijlregisters

Renaissancistische kenmerken

  • Breuk met ME verhaalkunst: afrekening met elite, twijfel aan alles, wereld naar de hand proberen zetten (Panza)
  • Realisme
  • Individualisme en existentiële thematiek: onzekere onvolmaakte mens: Ridder van de Droefheid
  • Vermenging hoge en lage stijl
  • Dynamiek, evoluerende karakters: → moderne literatuur
    • Menselijke psyche wordt belangrijk
    • Nieuw mensbeeld: God schept een kiem mogelijkheden → zelfontplooiing

C. François Rabelais (1494 - 1553)

Biografisch

  • Priester: heeft wel een vrij statuut, reist veel
  • Humanistische ideeën
  • Neemt het niet nauw met het kloosterleven: reputatie van slecht gelovige (vgl. Erasmus)

Gargantua et Pantagruel (1532,1534, ev.)

  • Invloed op andere verhalen: reuzensprookjes
  • Populair volksboek
  • 5 delen
  • Deel 1:
    • Naar het model van een populair volksboek dat hij parodieerde en een vervolg van schreef
    • Gebeurtenissen die zich afspelen na 2e deel
    • Ontwikkelingsroman: dynamiek persoon centraal: psychologische ontwikkeling: held leert bij.
  • Deel 2: Gargantua (1534)
    • Leven van Gargantua, boek wordt als eerste voorgesteld, wel geschreven en gepubliceerd na deel 1
    • Bildungsroman: leven van een held in 3 hoofdepisodes: buitensporige kinderjaren, ernstige jeugd, en heldhaftige jaren van volwassenheid
    • Belangrijke filosofische boodschap: boek eindigt met beschrijving abdij van Thélème → niet zozeer de ideale gemeenschap, maar wel de plaats waar de jeugd gevormd moet worden, die deze gemeenschap zal helpen oprichten, gebaseerd op wijsheid (met mate genieten van aardse genoegens)

Renaissancistische kenmerken

  • Vermenging hoge en lage cultuur: staat dichtst bij boerden (vb. carnavalscultuur: levensvreugde: reuzen, …): epicuristische, vitalistische thematiek met groteske verhaalsvormen
  • Realisme
  • Invloed klassieke filosofie (scepticisme) en van het humanisme
  • Individualisme: plot gedragen door ontwikkelingsstadia
Lees meer...

William Shakespeare (1564-1616)

Biografisch

Uit stedelijke burgerij, vader was boerenzoon en wolhandelaar; Latijnse school van Stratford: leert er klassieke retorica

Artistieke ontwikkeling

  • 1e fase: 1588-1594
    • Epische gedichten; lyriek conform de smaakconventies van zijn aristocratische broodheren
    • Toneelwerken: naar klassieke voorbeelden (mythische figuren)
  • 2e fase: 1595-1600
    • eerste belangrijke sonnetten
    • succesvol theatermaker: The Globe, Chamberlain's Men
    • stukken worden individueler, meer invloed burgerlijke smaak: hangt niet meer zo af van de smaakconventies van de aristocratie
    • koningsdrama's: individualisme: aandacht persoonlijke problematiek heersers (angst en onzekerheid, probleem van orde en chaos)
    • Tragedie: Romeo en Julia
    • Lichtvoetige en optimistische blijspelen met sterke escapistische tendens (exotische kostuums, zuiderse decors)
  • 3e fase: 1600-1608
    • Pessimistischere werken: persoonlijks tegenslagen (vader sterft), politieke tegenslagen (beschermheren vallen in ongenade)
    • Tragedie
      • Thema: psychologische gegevens (geldingsdrang, machtshonger, jaloezie)
      • Tragische helden als hoofdfiguren (Caesar, Othello, Hamlet)
      • Toch nog humor en ironie (nar): restant volkse inspiratie van het Engelse drama
      • Confrontatie oude aristocratische gewoontes en nieuwe mentaliteit (twijfel, wereldse interesses)
    • Blijspelen: minder luchthartige ondertoon, wrange humor
  • Laatste fase: 1609-1616
    • Toppunt populariteit: meest gevraagde auteur, zijn gezelschap presenteert jaarlijks verschillende stukken
    • Tragikomedies:

- Vermenging ernst tragedie met humor komedie

- Noemt ze 'romances'

- Schijn van luchthartigheid en ontspannen toon

Renaissancistische kenmerken

  • Individualisme: round character: personage is verscheurd, complexe emoties
  • Aandacht voor waarde klassieke tragedies: eigenzinnig → complex
    • Classicisme: eind 17e - 18e eeuw: leeft klassieke regels niet meer na, wordt niet meer gespeeld
    • Romantisme: wordt volop gespeeld
  • Aandacht voor virtuositeit: basispatroon met veel nuances
    → Verschillende lagen:
    • Simpele spanningslijn
    • Persoonlijke laag: psychologische en existentiële problematiek (moeilijker niveau)
    • Details: komische elementen met sketches
  • Vermenging hoge en lage elementen: vb. komische elementen in tragedies
Lees meer...

Het Renaissancedrama (16e eeuw)

A. Cultuurhistorische achtergrond

  • Voedingsbodem: Engeland en Spanje (zeer rijke gebieden)
  • Wortels in de volkscultuur: vernieuwingen komen van onder, ontstaat uit populaire cultuur van de steden.
    • Populaire religieuze traditie uit de ME (mysterie- en mirakelspelen) verder uitgewerkt; Spanje: autos sacramentales (stukken die liturgie opluisterden; groot succes)
    • ME profane straattoneel → eind 16e eeuw: volwaardig literair genre
    • Lope de Vega (1562-1635):
      - belangrijkste Spaanse renaissancedramaturg
      - biografisch: Latijnse school, militair (val v Armada), opgegroeid in Madrid (bloeiend, permanente toneelgroepen)
      - goed vertrouwd met 'mantel en degenstuk' (wreken van de mannelijke eer)
      - invloed uit populair burgerlijk theater
      - vermenging hoge en lage stijlregisters
      - nieuw genre van Comedia: volks + invloed uit Antieke Oudheid

Comedia

  • Thema: zeden upper middle class
  • Plot: liefde, eer, trouw
  • Veel handelingen, complexe plotontwikkeling, misverstanden, …
  • Psychologische tekening personages tot eenvoudig schema herleid
  • Happy end
  • Tragische elementen (huwelijksbedrog) vermengd met komische
  • Gracioso: figuur uit volkstheater, dienstknecht die bijdraagt tot intrige, fungeert als spiegel voor affaires burgerlijke protagonisten
  • Rol stedelijke instellingen:
    • Groei aantal toneelgroepen en auteurs (krijgen vaste plaats in grote steden)
    • Verhoogde status acteur (nog niet gerespecteerd)
    • Mecenaat: ondersteuning theatergroepen
    • Uitbouw (Londen: voor het eerst in stenen gebouw)
Lees meer...

Kenmerken van de Renaissanceliteratuur

A. Kunstsociologische kenmerken

Statuut van de kunstenaar

Verspreidingsvorm verschilt met ME cultuuroverdracht: mondeling => schriftelijk

Literatoren zien zichzelf als kritische geleerden en een onafhankelijke groep van intellectuelen (niet in praktijk: door opkomst stedelijke elite: afhankelijk van hen om geld)

Antropocentrisme

Kunstenaar ziet zichzelf als autonoom wezen, basis van zijn kunst wordt eigen problematiek.

→ P. de la Mirandolla: "in de mens werd door God het zaad en de kiem neergelegd van alle mogelijkheden tot ontwikkeling"

Nadruk op esthetische vermogens kunstenaar

Sir P. Sidney: dichter acht zich superieur aan de rest.

B. Thematische kenmerken

Subjectivisme: zintuiglijkheid en affect

Basis thematiek: verfijnde gevoelscultuur, bovennatuurlijke symboliek van de ME => zintuiglijk waarneembare wereld

  • Herbevestigen mentaliteit KO: bewust vestigen op aardse wereldse genoegens (in de poëzie: persoonlijke expressie)
  • Individualisme: best tot uiting in de lyriek; aandacht liefdesmotief

F. Petrarca (1304-1374):

  • Mengeling ME - Renaissance
  • Il Canzoniere: vrouwen in liefdespoëzie: concrete gestalte; ook gelegenheidsgedichten;

Toont Renaissancistische strekking: cultus van de fysieke schoonheid

La Pléiade/P. de Ronsard (1524-1584):

  • Volgen voorbeeld Petrarca's liefdeslyriek
  • Les amours de Cassandre, Les amours de Marie, Sonnets pour Hélène

Gebruik thema's uit de Oudheid

Thematische constante: navolging van de klassieke thema's (stijlschoonheid)

Vb. Petrarca en de Ronsard

Existentiële thematiek

Typisch Ronsard: dualiteit van passie en melancholie

  • Invloed epicurisme (ook bij Petrarca): verheerlijken aardse schoonheid, carpe diem
  • Gedachte aan vergankelijkheid, dood en verval (ook bij Petrarca)
  • Troost in dichtkunst: door lyriek verwerft dichter eeuwigheidswaarde

Typisch sonnetten Shakespeare (1564-1616): existentiële thematiek a.d.h.v. het alledaagse leven; personages zijn getormenteerd, voelen hun noodlottige bestemming: heldhaftige falen van grootse personages is de basis in vele werken

C. Stilistische kenmerken

Schoonheidscultus

Aandacht schoonheid van de vorm (↔ ME: vorm ondergeschikt aan ideële component)

Centraal: vormbeheersing: streven naar virtuositeit en harmonieuze vormen (sonnet)

Sonnet:

  • Petrarca lag er aan de basis van (2 kwatrijnen, 2 terzines)
  • Elizabethaanse sonnet: door Sidney en Shakespeare (3 kwatrijnen, 1 couplet)
    → persoonlijk, elegant: virtuoze vormbeheersing overheerst
  • Pléiade-dichters: klassieke versificatie
  • Voorkeur voor harmonieuze vormgeving => formalisme (viruositeit zonder inhoud) en slaafse navolging: vb. Petrarkisme

Realisme

Realistische beschrijvingstechniek: burgerlijke prozavormen uit de ME i.p.v. allegorische en symbolische stijl uit aristocratische ME literatuur

Grote aandacht sociale en intellectuele milieu van de personages.

Respect volkstaal

Bloei volkstaal: wordt enige expressiemiddel.

  • Petrarca: hoewel groot Latinist, schreef in Toscaans
  • La Pléiade: veredelde de Franse taal en propageerde er een nieuwe visie op (du Bellay, Ronsard)
Lees meer...

Renaissance (14e - 16e eeuw) ontstaan en betekenis

A. Periodisering

  • Continuïteit: kenmerken van late ME en Renaissance
  • Nieuw cultuurtype: religieuze wereldbeeld en ME habitus verliezen algemene geldigheid (1300-1500)

- Heropflakkering antieke cultuurideaal

- Opkomst nieuwe cultuurdragers met nieuwe waardepatronen: stedelijke aristocratie en handelsburgerij zorgen voor nieuwe culturele gewoontes en smaakpatronen

B. Cultuurhistorische context

Historische veranderingen vanaf de 13e eeuw

  • Politiek: groei macht steden, politieke verdeeldheid, Duitse Rijk valt uiteen, conflict steden ↔ centraal gezag
  • Religieus: godsdienstige hervormingsbewegingen, crisis in Kerk van Rome, betwijfelen van scholastieke theologie en wijsbegeerte (opkomst nominalisme en mysticisme)
  • Sociaal: conflicten stedelijke elites ↔ traditionele gezagdragers, verzet plattelandsbevolking en stedelijke arbeidsgroepen tegen aristocratie en clerus (Brugse Metten, Guldensporenslag)
  • Economisch: groeiende macht stedelijke burgerij: steden en burgerij zijn bakermat geldeconomie, Noorditaliaanse steden nemen het voortouw dankzij hun specifieke samenlevingsstructuur.

Ontstaan nieuwe culturele habitus

- Cultuurideaal van de stedelijke elites

  • Ontstaan uit 2 vormen uit de ME cultuur:

- Burgerlijke cultuur: individueel, aards, rationeel, kritisch (no nonsense)

- Aristocratische cultuur: idealistisch, verheven, verfijnd (civilitas: zedenkundige boekjes, ook voor burgers)

→ situeert zich op het spanningsvlak van aristocratisch en burgerlijk ideaalbeeld

  • Castiglione: Il Cortegiano (1528):

- deugden van de volmaakte hoveling (hoveling vindt van zichzelf dat hij voornaam moet zijn, denken: komt van binnenuit i.p.v. buitenaf

- aristocratisch ideaal wijkt af van het ME beeld van de ridder (veel aandacht aan materiële voorkomen en sociale omgangsvormen, cf. Norbert Elias)

→ aristocratisch ideaalbeeld

  • Ook een wereldse houding:

- resultaat van een radicale profanisering van de voorstellingswereld

- Pietro Aretino: losbandigheid, vulgariteit en obsceniteit

→ aandacht voor het lichaam (eten, drinken, seks, … ↔ Boccaccio)

→ burgerlijk ideaalbeeld

- Herwaardering van de mentaliteit van de klassieken

  • Hernieuwde aandacht voor klassieke Oudheid => heidense filosofieën; sterke invloed hedonistische leer (Epikuros: in Divina Commedia: ketter) op Renaissance
  • Opnieuw aandacht voor materiele wereld: vb empiristische ingesteldheid van Aristoteles (belangrijk voor Aquino: wel herinterpretatie); Nominalisme (Umberto Eco)
  • Platoonse filosofie: losmaken van het christelijke (Petrarca)

- Burgerlijke vormen van religiositeit

  • Sterke individualisering bij godsdienstbeleving: mystieke literatuur
  • Mensen zijn op een andere manier gelovig: kritisch, individueel, proberen hun plaats in de wereld te begrijpen vanuit hun eigen vragen.

C. Het Humanisme

Rol van het humanisme in de Renaissance

- Voorbereiding

Petrarca:

  • Droom van hergeboorte rijke cultuur Oudheid
  • Beschouwde zijn Italiaanse literatuur als verspreide gedichten (rime sparsi)
  • Literatuur uit Oudheid weer gewaardeerd door haar esthetische waarde
  • Antieke wijsheid dient nu een eigen waarde (i.p.v. christelijke waarden): men moet zelf teksten begrijpen: respect voor heidense waarden (epicurisme)

- Kenmerken van het Renaissance-humanisme

Bloeitijd in de 15e - 16e eeuw (quattrocento en cinquecento)

  • Humanisten stellen zich bewust op als een onafhankelijke groep: geboorte van de 'moderne intellectueel' (in praktijk nog steeds afhankelijk)
  • Ontstond in het kader van de burgerlijke stadscultuur, met als publiek de stedelijke elite
  • Ze kwamen uit alle lagen van de bevolking,

- Montaigne: aristocraat

- Petrarca: notariszoon

- Erasmus: zoon priester en artsendochter

Maar ze hoorden allen thuis in de nieuwe stadscultuur

  • Toegenomen scholingsgraad (in stedelijke milieus): Latijnse scholen
  • Uitvinding boekdrukkunst

Humanistische idealen

- Filologie

  • Ideaal = homo trilinguis (Hebreeuws, Latijn, Grieks); Umanista betekent in eerste instantie leraar in de klassieke talen (privé of in Latijnse scholen)
  • Edities van de klassieke teksten: oude bronnen

- Taalzorg

  • Bestrijding vulgarisering Latijn door studie zuivere klassieke taal (willen Cicero evenaren)

→ zorgden daarmee wel ongewild voor het verdwijnen van Latijn en Grieks als omgangstaal

  • Uitzuiveren volkstaal en gemodelleerd naar het Latijn

- Interdisciplinariteit

  • Pedagogisch ideaal = homo universalis: ontwikkeling geest en lichaam (model: Michelangelo en da Vinci)
  • Individuele mens centraal (zelfontplooiing) ↔ ME collectivisme (goddelijke voorbestemdheid)

- Empirie

  • Wetenschappelijk vlak: scheiding filosofie, wetenschap en religie en verdere specialisatie voor elk

- Cosmopolitisme

  • Vormen een universele groep zonder landelijke grenzen op basis van antieke cultuurideaal en de Latijnse universele taal
  • Vooral in Italië: ook nationalistische strekking: willen terug naar de Romeinse culturele macht

Voorbeelden

- Desiderius Erasmus (1469?-1536)

  • Lof der zotheid (1511)

- Formele structuur: redevoering uit 3 delen

- Thematiek van de delen:

1. oorspong en rol van de zotheid in het leven

2. manifestaties van de zotheid

3. pleidooi voor het evangelische geloof

  • Evaluatie

- vrouwelijk woord zotheid gepersonifieerd door vrouw in narrenpak

- klassieke structuur

- luchtig anti-intellectualisme (Carpe Diem)

- maatschappijkritisch (misbruik in de kerk, …)

- pleidooi voor authentieke religieuze beleving (kwam in N-Nederlanden in contact met hervormende beweging, nog geen lutheranisme)

- zotheid = irrationeel: zowel het positieve (relativeren alledaagse leven) als het negatieve (satirisch bekeken) komen voor

- onderscheid actief - passief uitgedrukt in relatie man - vrouw: de vrouw is emotioneel en irrationeel, maar wel charmant

- Thomas More (1478-1535)

  • Biografisch

- kwam uit burgerlijke elite

- wou zijn onafhankelijkheid bewaren

  • Utopia (1516)

- Kaderverhaal: met Portugees zeeman (ontdekkingsreizen), in Antwerpen (broedplaats van nieuwe ideeën, tolerantie)

- Ingebed verhaal: beschrijving van Utopia: vb arbeid om te overleven: goed verdelen => minder werk ↔ levenslange boeren

  • Evaluatie:

- Fantastisch verhaal met onderhuidse kritiek (intellectuelen genieten in Utopia)

- Utopie: kent wijde verspreiding

- Licht epicuristisch

- Michel de Montaigne (1533-1592)

  • Essais (1850 ev.):

- opmerkingen, voetnoten bij Klassieke lectuur, probeerde persoonlijke levenservaringen weer te geven

- volkstaal

- formeel: * structuur: open, 'work in progress', nooit definitief

* taalgebruik: soepel, helder: wil begrepen worden (bron voor latere Franse literatuur)

  • Evaluatie

- sterke invloed klassieken

- onafhankelijke, individualistische ingesteldheid

- anticipeert 18e-eeuwse Verlichting

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen