Menu

Nederzettingen protohistorie

De huizen hebben meestal grote afmetingen (25-30 meter) en zijn woonstalhuizen. Zo is het Hilversumhuis drieschepig (vb. Emmerhout), in tegenstelling tot de Bandkeramische woningen, die nog vierschepig waren. Dit werd bekomen door het weghalen van de nokpalen en het verbinden door middenstutters. In de IJzertijd evolueerde dit tot tweeschepig om vanaf de Romeinse bezetting de huidige situatie te bekomen. De ingang bevond zich aan de langste zijde, en elke kamer had zijn eigen specifieke functie.

Het betreft veelal open nederzettingen, maar in de loop van de midden-Bronstijd ziet men versterkingen optreden. Er heerst een gemengde landbouw met kleine dorpjes van enkele eenheden. Een uitzondering hierop is de site van Hoogkarspel, een eiland waar men door de bevolkingsdruk een gestructureerd dorp vormde met tien tot vijftien huizen naast elkaar.

In Centraal-Europa en El Argar zijn grotere dorpen aanwezig, met een permanente bewoning. In de noordelijke en westelijke gebieden is er echter primitieve, extensieve landbouw op de slechte zandgrond (wat leidt tot uitputting door gebrek aan wisselslag en bemesting) en rotten de houten huizen vrij snel door het grondwater. Dit zorgt er voor dat in deze gebieden de mensen na een bepaalde tijd hun huis verlaten en een nieuw gehucht genereren per generatie. Dit fenomeen noemt men de zwervende erven.

Hieraan gekoppeld ziet men zwervende grafvelden met een 1/1 relatie tussen erf en grafveld in de nabijheid van het dorp. Deze volgen de locatie en functioneren eveneens een generatie lang. In de late Bronstijd wordt het zwervend erf behouden maar gaat men over tot urnenvelden, die vast en langer in gebruik blijven.

Een ander opmerkelijk fenomeen is de manifeste aanwezigheid van de dolk in de midden-Bronstijd. Het ideaal van de krijgsman zat duidelijk diep ingebakken in de martiale samenleving.
Toch blijven er veel vragen rond de vorm van de maatschappij. De rol van de vrouw is afhankelijk van complex tot complex en wisselend, en mede daardoor over het algemeen onbekend. De gelijktijdig geschreven Ilias duidt op de belangrijke rol van de godsdienst maar bij onderzoekers zijn geen of nauwelijks tempels bekend.

Lees meer...

Oost-Europees Complex

Reeds in het midden van het neolithicum vormde Oost-Europa een voortrekker op het gebied van mijntechnologie, denk maar aan de bloeiende silexmijnen. Vooral de ontginning van arsenicumhoudend metaal gebeurde in de kopermijnen, zoals die van Rudna Glava.

De twee toonaangevende culturen zijn die van

  • Tiszapolgar leunt sterk aan tegen het Anatolische voorbeeld.
  • Bodrogkereztur duidt op een autonome productie van metalen.
Lees meer...

Centraal-Europees Complex

Ontstaan vanuit de neolithische klokbekerculturen die de stap zetten naar de metallurgie, dit onder invloed vanuit Oost-Europa, iets wat duidelijk te zien is in de verschillende culturen.

De Unetice-cultuur is genoemd naar een grafveld van zo’n zestigtal graven in de buurt van Praag. In de omgeving ervan zijn sporen gevonden van een naderhand versterkte nederzetting waar men leefde van veeteelt en de landbouw. De vlakgraven, dus zonder bovengrondse monumentaliteit, duiden op een relatief zwakke sociale differentiatie. Het betreft inhumaties in foetale houding, waarbij de zij waarop men ligt afhankelijk is van het geslacht van de dode. Er rond vond men een klein aantal metalen en gendergerelateerde grafgiften, zoals spelden en kleine dolken. Een soortgelijke vindplaats is die van Resmeck.

De opvolger is de Hugelgräbercultuur, eveneens gekend door zijn grafheuvels, die een groter verspreidingsgebied kent. Aanvankelijk betreft het hier inhumaties hoewel er in latere generaties ook sprake is van crematies. Opmerkelijk is dat de doden nu meer onder een grafheuvel worden begraven. Ook gebeuren er begravingen in houten kisten, zoals de vondst in Thuringen, iets wat diende voor de goede bewaring, en met toevoeging van metalen (zoals spelden, banden en wapens) die getuigen van een grote bloei en vooral een eigen ontwikkeling in de metaalproductie.

Het zogenaamde ‘prinsengraf’ van Leubingen (een soortgelijk voorbeeld is te vinden in Helmsdorf) is een bekend voorbeeld van een monumentale grafheuvel, met afmetingen van dertig meter doorsnede en acht meter hoogte. Het betreft een houten grafkamer in tentvorm, afgedekt door een stenen kern en dan aarde. Binnenin bevindt zich het lijk van een grote, oudere man die op de rug ligt, met daarbij ook het skelet van een jongere persoon. Het is onduidelijk of het al dat niet gaat om gelijktijdige begraving, of het om een herbegraving gaat. Vorsers sluiten uit dat de jongeman een offer was, omdat dit ritueel slechts voorkwam bij de Scythen. Daarnaast is veel rijk materiaal gevonden, waaronder stenen artefacten (een hamerbijl, scepters als statussymbool, …) maar ook metalen bijlen, dolken en andere wapens. Bij een hellebaard is de Oost-Europese invloed duidelijk merkbaar, iets dat duidt op de sociale status die de dode had. In Helmsdorf wordt een gelijkaardig graf als Leubingen gevonden. Beiden zijn het graf van een personen uit de elite, een positie die mogelijks verkregen is door controle over de ertsbronnen.

We kunnen dus stellen dat op sociaal vlak, de Unetice-cultuur nog relatief zwakke sociale differentiatie vertoont, terwijl in de Hugelgräbercultuur dit veel sterker aanwezig is. Men gaat ervan uit dat de Hugelgräbercultuur een vrij complexe sociale structuur kende, met een grotere rol voor de groep. De aanwezigheid van enkele elitegraven zal zich doorheen de tijd uitbreiden tot meer graven, die duiden op een bredere basis. Ook wordt de rol van de vrouwen duidelijk door de rijke graven. Of zij stonden in hoog aanzien, of anders kon een hoge positie slechts bereikt worden door een bloedband via de vrouw.

De schijf van Nebra

In 1991 werd een merkwaardige ontdekking gedaan in de buurt van Halle in Duitsland. Er werd namelijk een depot gevonden uit de Unetice-cultuur ( 16e eeuw), die naast een hielbeitel, twee zwaarden en twee armbanden, een bijzonder object bevatte. Het ging om een bronzen schijf met een diameter van ca.30 cm die aan een zijde versierd was met ingelegde gouden motieven, waaronder bolletjes, een volle cirkel, een maan alsook twee boogvormige elementen. Dit voorwerp zou een hemelschijf moeten zijn. Het was duidelijk dat de hemelschijf in die tijd al aan een restauratie onderworpen geweest was, daar sommige delen ontbraken en andere overdekt waren met nieuwe elementen. De cirkel en de maanvorm beelden hoogstwaarschijnlijk de zon en de maan af. Daarnaast zouden de bolletjes sterren afbeelden, waaronder een ensemble van 7 sterren die waarschijnlijk verwijzen naar de Pleiade. De gebogen vorm zou dan weer een boot voorstellen, namelijk de boot die iedere dag de zon van zijn ondergang nar de zonsopgang voert. Het laatste boogvormig element, alsook een boogvormig element dat ontbreekt, zouden kunnen gediend hebben om de tijd en de seizoenen aan te duiden. Daarom wordt de schijf gezien als een soort kalender of hemelschijf. Kennis van de hemel en sterren vinden we dus niet alleen terug bij grote, machtige beschavingen als Egypte, maar ook hier in Scandinavië. Een ander voorbeeld van een voorwerp uit het noorden dat er op wijst dat men kennis had van tijd, seizoenen en de hemel, is Stonehenge.

Lees meer...

Scandinavisch Complex

Iets later dan de anderen, (in de loop van de 18e eeuw v. C.) ontstond deze erg rijke cultuur, ondanks de afwezigheid van metaalertsen. Deze rijkdom is te wijten aan de amberwinning, mogelijk aan de Baltische stranden, en het handelsnetwerk via de Noordzee en de rivieren. Amber is goudkleurig, brandbaar fossiel hars dat geliefd was omwille van de bewerkbaarheid voor sieraden zoals kraaltjes. De amberroutes liepen tot in het Middellandse Zeegebied.

Vooral in Jutland zijn enorm veel grafheuvels te vinden, die in de 19e eeuw massaal werden opgegraven door de bloei van de archeologie. Het betreft hier inhumaties in houten kisten of stenen grafkamers, en in een later stadium crematies. De eiken, onversierde sarcofagen waren uitgeholde boomstammen, die blijk geven van een goede conservering door de organische zuren. De heuvels zelf werden afgedekt met stenen of plaggen en vormen vaak een relatief klein grafveld, ingericht op de ruggen.

Via ondermeer de vrouw van Egtved is de kledij van deze cultuur bekend. Het is echter onbekend of deze trui, touwrok en kousen dagelijkse kledij waren. Velen menen van niet door de medeaanwezigheid van sieraden in brons, waarvan een schijf de opvallendste is, en berkenbasten doosjes, mogelijks met rituele functie. Andere vondsten zijn de vrouw van Skodstrup met een fijn wollen haarnetje en mannen, zoals die van Muldbjerg, met capes, hoed en een soort peplum met riem.

Talrijk zijn ook de sporen van de rijke en gevarieerde bronsproductie. Voorbeelden hiervan zijn een scheermes of statussymbolen zoals de schijven, bijlen en wapens.

Men bouwde drieschepige, houten gebouwen met een strodak die functioneerden als een woonstalhuis. Deze waren twee- of driedelig met ook een stal (een soort veeboxen) en vermoedelijk ook een opslaggedeelte. Deze wijzen op de gemengde landbouweconomie.

Per fase werden een paar boerderijtjes gevonden met enkele bijgebouwen. Een dergelijke kern had een dichte band met een funeraire plaats.

Ook voor Scandinavië moet maritiem transport erg belangrijk geweest zijn. De vele afbeeldingen van boten op rotsgraveringen en metalen objecten wijzen hierop. De schepen lijken echter complexer in elkaar te steken, dan de schepen die teruggevonden werden in Dover. Ze hebben namelijk een uitgesproken voor -en achterschip, en worden meestal bemand door roeiers. Soms is zelfs een zeil afgebeeld. Deze schepen zouden gebruikt geweest zijn voor enerzijds lokaal maritiem transport ( langs de kusten van de Baltische Zee), maar waarschijnlijk werden ook grotere afstanden over de zee afgelegd (misschien zelfs via de Baltische Zee naar de Noordzee). Het is tevens niet helemaal uitgesloten dat amber via rivieren als de Oder of de Weichsel werd ingebracht.

Een merkwaardig graf uit de vroege Scandinavische bronstijd, is het graf van Kivik (ca. 1700v.C-1500v.C.). Deze zou kunnen getuigen over de lange reisafstanden per boot. Onder een stenen grafheuvel werd namelijk een grote stenen grafkamer gevonden, die versierd was. Acht platte stenen waren versierd met afbeeldingen van paarden, tweewielige wagens, gespaakte wielen, boten, enz. Mogelijkerwijze zijn het afbeeldingen die de lange reizen van de overledene afbeelden. Inspiratie voor dergelijke afbeeldingen moeten we halen in Oost-Europa, of zelfs is de Aegeïsche wereld, en zouden kunnen wijzen op de prestige die men verwierf door het maken van dergelijke grote reizen.

Lees meer...

Atlantisch Complex

Reeds in de voorgaande periode was de Atlantische zone gekenmerkt door een groot netwerk. Ook heeft dit gebied een grote rijkdom aan grondstoffen, zoals koper, tin en zelfs goud.

Het Atlantisch Complex bestrijkt een enorm groot gebied, en wordt vaak opgedeeld in twee gebieden. Enerzijds zijn er de Britse Eilanden, Noord-Frankrijk en het huidige België, anderzijds is er westelijk Spanje, Portugal en Atlantisch Frankrijk. Wat opvalt bij deze indeling is dat het Kanaal geen grens vormt en dat er dus onderlinge communicatie moet zijn geweest. Dit valt af te leiden uit sporen van grondstofuitwisseling in onze streken met de Britten, maar ook met het noorden, door de aanwezigheid van amber. Daarnaast zijn ook enkele boten gevonden doorheen de Kanaalzone, zoals in Ferriby (een zeewaardige, genaaide boot van 10 à 15 meter lengte), Douvres (een boot gevormd door een uitgeholde stam) en Blight (resten van een vissersboot en netten.

Koper werd aangetroffen in o.a. Ierland, Wales en Zuid-Engeland. Tin kwam vooral veelvuldig voor op het Iberisch schiereiland, Bretagne en in Cornwall. Goud is vooral aangetroffen in Zuid-Oost Ierland (Wicklow bergen) waar een prachtige productie van gouden sieraden tot stand kwam. Gebieden die echter arm aan ertsen waren, zoals onze streken, slaagden er toch in om te participeren in deze netwerken.

Westelijk Europa biedt meer dan voldoende mogelijkheden om een stabiele landbouweconomie uit te bouwen, steunend op enerzijds landbouw (met een niet-kerende ploeg en nieuwe soorten die gedomesticeerd worden) en op veeteelt (vooral de drie traditionele soorten rund, schaap-geit en varken).

De nederzettingen zijn over het algemeen open van karakter, meestal in kleine eenheden van een paar huisjes met daarin weinig sociale differentiatie. Ook worden deze nederzettingen slechts voor een beperkte tijd bezet, zeker in de gebieden waar de gronden armer zijn voor landbouw en veeteelt als in het Hilversumcomplex. We kunnen dus spreken van een soort traag nomadisme.

De begrafenispraktijken kenmerken zich in grote mate door individuele begraving ( wat later crematie van de dode) onder ronde grafheuvels. Afhankelijk van de sociale positie zijn deze graven rijker of armer. Er is wel een duidelijke groei van sociale differentiatie merkbaar, wat af te leiden valt uit de aanwezigheid van enkele prinselijke graven tegenover een grote hoeveelheid sobere graven. Vervolgens zullen drie grote culturele tradities besproken worden, namelijk Wessex, Armorika en Hilversum. De continuïteit met de bekerculturen moet echter benadrukt worden.

Het Wessexcomplex

De Britse eilanden bevatten een enorme rijkdom aan grondstoffen. Het is dan ook niet verrassend dat in het gebied van de Wessex (bij Stonehenge), zich een nieuw machtscentrum ontplooit. Er moet echter wel opgemerkt worden dat sommige megalitische centra, zoals Stonehenge, ook gedurende deze periode blijven functioneren. Zo wordt in Stonehenge de cirkel met trilithons ( twee verticale stenen met een horizontale steen erop) opgetrokken. Stonehenge vormt een centrum van een ritueel landschap, waarin tientallen grafheuvels zijn opgetrokken.

Het Wessexcomplex omvat vele grafheuvels, vaak rond met een variërende vorm qua topjes, met grachten aan de voet als afscheiding tussen het rijk van de levenden en de dodenwereld. Naarmate de tijd vorderde evolueerde dit naar lineaire grafheuvels.

Uit dezelfde periode wanneer Stonehenge opgetrokken werd, dezelfde, worden er in dezelfde regio in Boscombe Down verschillende individuen in eenzelfde graf aangetroffen. Het gaat om drie volwassen mannen, een mannelijk adolescent en drie kinderen. Sommigen waren duidelijk met veel zorg gedeponeerd, anderen waren verstoord in het graf. Zo’n collectieve begraving is eerder typisch voor het Neolithicum, en vormt dus een uitzondering. Wat nog merkwaardiger is, is dat isotopenonderzoek van spoorelementen in het email van de tanden aantoonde, dat ze niet uit de streek kwamen. Ze kwamen uit Wales. Dit is dus weer een voorbeeld van de grote mobiliteit in de bronstijd.

Een voorbeeld is het bijzonder rijke inhumatiegraf van Bush Barrow. Onder de gevonden voorwerpen bevonden zich een bronzen bijl, lanspunten en dolken. Daarnaast was er ook een scepter aanwezig, die bezet was met ivoor en amber, iets wat wijst op de rijke handel. Tot slot vond men ook gouden sieraden, zoals een borstplaat en klinknageltjes op de greep van enkele van de wapens. Dit getuigt dus duidelijk van de groeiende sociale differentiatie in de loop van de bronstijd.

Op vindplaatsen van het Wessexcomplex zijn talrijke rillatonbekers gevonden. Deze gouden bekers met een geribbelde structuur vertonen grote gelijkenissen met Centraal-Europese vondsten.

Andere voorname sites zijn deze van Hove, met zijn amber bekertje, en Pitkennedy, waar een gitsieraden tumula (dit is een maanvormig borstsieraad) werd gevonden. Het principe van de tumula is wijdverspreid, en in verschillende materialen ontdekt. Dit vormt opnieuw een teken van de economische activiteit.

Op het gebied van de nederzettingen is er voor de eerste maal sprake van ronde huizen. Deze zijn gegroepeerd in enkele kleine gehuchten of dorpjes. Men ziet reeds een akkerlandschap ontstaan door menselijke ontbossing, iets wat leidt tot heideopeningen in het platteland.

Het Armoricacomplex

Het volgende complex is bijzonder gelijklopend met dat van Wessex. Het betreft de Armorikaanse cultuur uit Bretagne, een streek met een grote rijkdom aan tin. Ook hier is sprake van grafheuvels, die zich aanvankelijk concentreerden aan de kust van Bretagne (vb. St-Just, St-Fiacre), maar met verloop van tijd ook meer voorkomen in het binnenland. Zo zijn er langs de kust soms hele reeksen grafheuvels aan het licht gekomen, zoals in de Monts d’Arrée.

Het betreft hier vrij grote heuvels, waarbij de constructie een stenen afdekking kent, die voorbehouden waren voor de rijkere klasse. De dode werd begraven in een stenen grafkamer met vele grafgiften zoals bronzen scepters en wapens met gouden klinknageltjes, amber polsbeschermers en vele halssieraden. Ook waren er soms stenen pijlpuntjes aanwezig, die aantonen dat silextechnologie niet verdwijnt, maar hoogstaander wordt.

Een van de meest typische voorbeelden van een dergelijke grafheuvel is die van Kernonen en Plouvorn, een grafheuvel van 50m in doorsnede en 6m hoog. In een stenen grafkamer van 4.7m bij 1.3m werd een graf aangetroffen met rijke grafgiften. Er werden een drietal bronzen bijlen gevonden, een drietal bronzen dolken met gouden klingnageltjes op de greep, bronzen spelden, een polsbeschermer in amber en tenslotte een 40-tal mooi afgewerkte vuurstenen pijlpunten. Het gaat hier dus duidelijk om een elitegraf.

Een iets soberder graf is die van Saint-Just. Ook hier betreft het een elitegraf, met enkele rijke grafgiften zoals afgewerkte vuurstenen pijlpunten en een stenen scepter met gouden klinkgnageltjes.

Het Hilversumcomplex

Het derde en laatste complex kent zijn centrum in Zuid-Nederland en Vlaanderen. Daarnaast is er ook een duidelijke band met het Britse Kent, wat de intensiteit van het contact over het Kanaal bewijst. In onze streken waren er echter geen natuurlijke ertsen aanwezig, in tegenstelling tot de koper- en tinmijnen bij de vorige twee complexen. Dit leidde tot stevige import, zoals te zien is op de site van Exloermond. Hier vond men een kraalketting waarvan de technologie onder Egyptische invloed lijkt te staan en die het grote belang van amber en tin, en dus relaties, toont.

Funerair maakten de bewoners van deze streken gebruik van een oppervlakkig graf waar dan een heuvel bovenop kwam. Hierbij is er ook sprake van hergebruik, dat wil zeggen dat er meermaals secundaire begravingen voorkwamen in dezelfde heuvel, mogelijks een soort familiegraf. Rond 1850 v.C. is de overgang van inhumatie- naar crematiegraven voltooid.

Veel van deze heuvels zijn echter opgegeven voor Romeinse aedificieën, maar toch kan men uit de resterende sporen een grote typologie qua peristaltische structuren (zoals palen, wallen, grachten, …) onderscheiden. Ook luchtfotografie heeft er de laatste jaren toe bijgedragen dat vele nieuwe graven die zich onder de ploeglaag bevonden aan het licht kwamen. Deze luchtfoto’s toonden grote donkere cirkels in de bodem, waarna men deze ging onderzoeken en stootte op grafheuvels uit de bronstijd. Dergelijke ontdekkingen deden zich vooral voor in de provincies Oost- en West-Vlaanderen.

Deze graven, zoals dat in het Nederlandse Elk, zijn echter voorbestemd voor de elite. Wat er gebeurde met de andere negentig procent graven is onduidelijk. Onderzoekers houden rekening met zowel crematies als vlakgraven. De grafvelden waren meestal relatief klein (enkele eenheden, tot maximaal 10 of 20-tal graven), die veelal gedurende een korte periode in gebruik waren. Men schat de ‘levensduur’ van een dergelijk grafveld op één generatie, iets wat in verband gebracht kan worden met de nederzettingspatronen ( semi-nomadisch).

Een uitzonderlijke vondst is het graf van Wassenaar, waar men een massagraf (12 personen: twee kinderen, twee adolescenten en acht volwassenen) vond zonder grafgiften. Minstens één van de overledenen is in een gewapend conflict gestorven, gezien hij een silexpijlpunt tussen zijn ribben had. Of de anderen ook vermoord zijn, kan niet met zekerheid gezegd worden, al wordt het vermoed. Radio- koolstofdateringen plaatsen het graf rond 1700 v. C.

De nederzettingen in onze gewesten zijn goed gekend. Het zijn ook hier open nederzettingen (zonder versterkingen dus), waar één tot vier huizen samen voorkomen. Ook worden er enkele bijgebouwtjes aangetroffen, zoals vierpalige piekertjes of graanschuurtjes. De plattegrond van een woning bij de Hilversumcultuur is erg typerend: de woningen zijn langwerpig (ca. 25 m lang) met meestal korte afgeronde zijden. Ook is het huis drieschepig en toont verschillende onderdelen, waarbij elk deel een bepaalde functie heeft ( schuur, stal en woongedeelte). Men noemt deze typische woningen dan ook ‘woonstalhuizen’.

Transport over de Noordzee

De Noordzee fungeert, zoals eerder gezegd, helemaal niet als grens, maar eerder als verbindingselement tussen de bovengenoemde complexen. We treffen dan ook duidelijke aanwijzingen aan van maritiem transport. Zo zijn er een hele reeks boten gevonden in Engeland, zoals de Ferriby boten of de boot van Dover. Tevens zijn in de Noordzee restanten van wrakken gevonden, zoals langs de kusten van Dover

In Dover is een 11 meter lange boot teruggevonden die uit aan elkaar genaaide planken bestond. Bijenwas zorgde dat de boot zeebestendig was.

In Ferriby zijn verschillende boten teruggevonden, die eveneens sporen vertoonden van een verfijnde bouwtechniek. De best bewaarde boot was 13 m lang en bestond ook uit aan elkaar genaaide planken. Vermoedelijk werden deze boten met peddels gemanoeuvreerd.

Lees meer...

El Argar complex

Het westelijke gedeelte van de Middellandse Zee ontwikkelde zich grotendeels los van de ontwikkelingen in het oosten. Slechts enkele zeldzame Mykeense scherven werden gevonden op Sardinië, en twee scherven werden gevonden in de regio van de monding van de Guadalquivir (zuiden van Spanje).

De rijke aanwezigheid van ertsen in Spanje, koper en tin in het noordoosten en koper in het zuiden, zorgde ervoor dat in de buurt van Almeria een cultuur tot bloei kwam. Deze werd ontdekt door de gebroeders Siret, Belgische mijningenieurs, die in 1880 tijdens hun mijnwerkzaamheden in de regio opgravingen hebben verricht en zo deze cultuur aan het licht brachten. Het bergachtige gebied in de streek van Almeria biedt mogelijkheden tot landbouwgronden in de rivierdalen en graslanden voor het vee. Ook hier zien we het opkomen van elites, die hun positie in hun graven weten te tonen. De nederzettingen bevinden zich op strategisch gelegen hoogtes, zogenoemde acropolen. De versterkte dorpen bestaan uit een reeks smalle straten met kleine huisjes.

Een belangrijke vindplaats is die van El Oficio, een acropool die zich bevond op een natuurlijk beschermd plateau. Het versterkte dorpje, met een reeks kleine huisjes langs smalle straten, beschikte over waterreservoirs en had ook graven binnen de nederzetting (onder de huizen en straten).

De grafvelden, zoals die in El Argar, waarnaar de cultuur is vernoemd, zijn vrij groot, tot duizend graven. Hierbij gaat het zowel om inhumaties als crematies, hoewel dat laatste slechts later opduikt. Vaak gebeuren deze in cisten, dat zijn stenen grafkamers, of pithoi, grote aardewerken potten. Bij het lichaam bevonden zich vaak rijke grafgiften, afhankelijk van het geslacht: sierraden in allerlei materialen, zoals diademen voor de vrouwen tegenover wapens (waaronder ook een hellebaard) voor de mannen. Daarnaast is ook voor beide geslachten aardewerk gevonden, dat opvalt door zijn schoonheid, fijne bewerking en puntbodems.

Opvallend is het veelvuldig aantreffen van amber. Dit zou erop wijzen dat deze cultuur deel uitmaakt van de vroege handelsnetwerken.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen

Door het bezoeken van onze website gaat u ermee akkoord dat wij cookies gebruiken om ervoor te zorgen dat u de beste ervaring krijgt.
Ik begrijp het !