Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Experimentele psychologie in Duitsland

In de tweede helft van de negentiende eeuw nam Duitsland politiek, economisch en wetenschappelijk een grote vlucht. Het land werd tot eenheid gebracht en groeide in rap tempo. Tijdens de Tweede Industriele Revolutie bleek Duislands superioriteit. Een van de oorzaken van dit succes was het goede onderwijssysteem. Al in de 18e eeuw bestond er in de Duitse staten een leerplicht voor bijna alle kinderen. De primaire taak van de universiteit was het bevorderen van wetenschap. ‘Bildung’, vorming van individuen, was hierbij erg belangrijk.

Aan het einde van de 19e eeuw ontstond de psychologie als zelfstandige academische wetenschap. Het natuurwetenschappelijke model –observatie, atomisering, mathematisering en experimentele toetsing- was hierbij het lichtende voorbeeld.

De psychofysica van Fechner vormde de eerste aanzet tot de experimentele psychologie. Zjin psychofysica was een methode om zo exact mogelijk de verhouding tussen lichaam en ziel te bepalen, dwz in een mathematische formule te gieten. Dit was echter nog niet mogelijk, dus moesten we volgens Fechner bescheiden beginnen met uitwendige psychofysica: de gewaarwordingen (zintuiglijke indrukken).

Weber hield zich bezig met deze zintuiglijke indrukken. Hij wilde weten tot hoever je een klein verschil in gewicht nog kunt voelen, wanneer je steeds een ander gewicht in je hand houdt. Hij concludeerde dat de verhouding tussen de twee gewichten bepalend is voor de gewaarwording, niet het verschil in gewicht zelf. Fechner breidde deze verhoudingen uit tot een wet. Hij stelde wast dat de relatie logaritmisch was.

Een andere grondlegger van de experimentele psychologie was Helmholtz. Hij was de eerste die de snelheid van de zenuwimpuls heeft gemeten. Dit had veel effect op de psychologie: het leidde tot een vloedgolf van reactietijdexperimenten. Ook zijn perceptietheorie is bekend: bij waarneming van de dingen om ons heen zijn we afhankelijk van wat de zintuigen doorgeven. De waarneming van een voorwerp is het resultaat van een associatieproces dat zich buiten ons bewustzijn afspeelt. Helmholtz noemde dit unbewusster Schluss. Wat hij hiermee bedoelde, was dat voorstellingen gebaseerd zijn op een onbewuste aaneenschakeling van ervaringen.

Hemlholtz was tegenstander van het vitalisme. Het vitalisme gaat ervanuit dat er in elk levend organisme een soort levenskracht bestaat. Dez elevenskracht is niet materialistisch. Helmholtz verwierp dit aan de hand van de wet van behoud van energie. Bewustzijn kan niet meer leveren dan met het stoffelijke lichaam gemoeid is. Bewustzijn kan dus gereduceerd worden tot materiele lichamelijkheid.

Wundt wordt gezien als grondlegger van de wetenschappelijke psychologie. Hij opende het eerste psychologische labaratorium in Leibzig. Wundt heeft steeds aan 2 fronten tegelijkertijd strijd moeten leveren. Toen hij van de psychologie een experimentele wetenschap wilde maken, haalde hij zich de kritiek van de idealistische en romantische filosofen op de hals. En toen hij te verstaan gaf dat psychische ervaringen meer zijn dan het simpelweg aaneenrijgen van associaties, kreeg hij het met het empririsch-experimentele kamp aan de stok.

De experimentele kant van Wundt wordt Wundt1 genoemd. De enige manier om het (passieve) bewustzijn te bestuderen was introspectie. Wundt maakte hier een objectieve labaratoriummethode van. Proefpersonen konden niet zomaar van straat worden geplukt, ze moesten eerst getraind worden om zo objectief aan intriospectie te kunnen doen. De gegevens die via deze weg naar boven kwamen waren vooral kwantitatief. Toch zag Wundt in dat het bewustzijn, zeker in zijn ‘hogere’functies, veel gecompliceerder was. Wundt2 maakte onderscheid tussen:

- lagere functies van het bewustzijn (elementaire waarneming) -> vatbaar voor experimentele psychologie

- hogere functies van het bewustzijn (denken, taal, geheugen) -> niet vatbaar voor experimentele psychologie

Hoe komen complexe bewustzijnstoestanden tot stand? Wundt wees hiervoor naar apperceptie. Dit is een soort van actieve vorm van associeren -> selectieve aandacht.

Apperceptie maakte deel uit van Wundt’s theorie van psychische causaliteit. Een psychische gebeurtenis is niet slechts een gevolg van fysische prikkels. Waarneming of psychische ervaring is niet alleen te begrijpen als een optelsom van gewaarwordingen. Het (actieve) bewustzijn werkt synthetiserend: een psychische ervaring is een geheel, meer van de optelsom van de opgepikte delen. Wundt gaf dit principe de naam: creatieve synthese, de geest gaat in een samenhangend geheel boven de directe gegevens uit (holisme). Deze theorie lijkt dualistisch, maar Wundt verwerpt dit zelf. Hij noemt het psychofysisch parallellisme.

Volgens Wundt komen de hogere mentale processen (taal, geheugen, denken) in een sociaal verband tot ontwikkeling. Je kunt ze daarom niet vanuit het standpunt van 1 individu bestuderen, maar alleen aan de hand van de voortbrengselen van culturen, zoals recht, taal, religie, mythen en geschiedenis. Dit idee van Wundt noemde hij de Volkerpsychologie.

Lees meer...

Fysiologie

De stap naar experimentele psychologie werd gezet via de fysiologie. Voorloper hiervan was de frenologie.

Het werk van Franz Joseph Gall was immens populair onder wetenschappers, maar ook onder het gewone volk. Zijn theorie, de frenologie, bevatte elementen die zich erg goed leenden voor praktische toepassing. Het uitgangspunt van Gall was dat er tussen mensen individuele verschillen bestaan, en dat er een nauwe samenhang valt aan te tonen tussen iemands karakter en zijn anatomische en fysiologische bouw en gesteldheid.

Gall zei dat psychologische trekken waren terug te voeren tot functies en organen van de hersenen. Tot dan toe gold de opvatting dat de hersenen als één geheel functioneerden, maar Gall zei juist dat de hersenen bestonden uit verschillende delen.

Galls methode was dat hij de maten van schedels van uitzonderlijke personen opnam. Hij ging ervan uit dat hun schedels en de daaronder gelegen hersendelen het meest afweken ten opzichte van de gemiddelde mens. Op deze manier dat hij de psychische eigenschappen het nauwkeurigst te kunnen lokaliseren. Uitgangspunt van de frenologie was dat er, hoewel veel individuele verschillen aangeboren zijn, voldoende ruimte is voor ontplooiing van het individu. De vermogens zijn weliswaar van nature gegeven, maar door opvoeding kunnen ze worden bijgestuurd.

Latere generaties hebben de frenologie verbannen uit de wetenschap. Toch heeft de frenologie veel betekend voor de psychologie. Het heeft de weg geopend naar:

- differentiële (persoonlijkheids-) psychologie

- psychologische test

- praktische toepassing van psychologische kennis

- observatiemethode

- streven naar objectiviteit

Aan het einde van de 18e eeuw werd duidelijk dat verschillende waarnemers niet altijd hetzelfde zien. Astronoom Bessel concludeerde dat de reactietiijden per individu verschilden. In verband met dit probleem zochten fysiologen naar ondersteunende gegevens. Charles Bell ontdekte dat niet alle zenuwen dezelfde functie hebben; ze hebben een sensorische of een motorische functie. Hij zette de eerste stap in de specificaties van de zenuwfuncties.

Johannes Muller borduurde hier op voort door de zenuwfuncties in tien wetten uiteen te zetten. Grondbeginsel hierbij is dat wat we waarnemen afhankelijk is van onze zintuigzenuwen. Dezelfde stimulus kan verschillende gewaarwordingen veroorzaken en deelfde gewaarwordingen kan door verschillende stimuli veroorzaakt zijn. De zenuwen bemiddelen dus tussen bewustzijn en de wereld. Deze wereld wordt gekleurd door zintuig-zenuw(en). Zodoende is er een verschil tussen hoe de wereld is en hoe we de wereld ervaren.

Flourens was een tegenstander van Gall. Hij voerde experimenten uit bij dieren waarbij hij bepaalde hersendelen weghaalde. Hij concludeerde dat de grote hersenen de hogere bewustzijnsfuncties uitvoeren: willlen, oordelen, herinneren, waarnemen. De grote hersenen zijn ondeelbaar. Elk stukje cortex is verantwoordelijk voor alle in de cortex thuishorende functies. Zijn theorie stond in lijn met het cartesiaanse dualisme.

Broca stond aan de kant van Gall. Hij zei dat hij het spraakcentrum in de grote hersenen had gelokaliseerd. Dit deed hij door de hersenen te onderzoeken van een patient die zijn spraakvermogen had verloren. Ook zei Broca dat de linkerhersenhelft dominant is wat taal betreft. Dit idee werd door andere neurologien ondersteund: de twee hersenhelften zijn duidelijk functioneel verschillend.

Lees meer...

Positivisme

Er zijn veel verschillende vormen van positivisme te noemen. Toch hadden de meeste vormen gemeen dat ze ervan uitgingen dat wetenschap enige geldige kennis verschafte, indien deze kennis dmv observaties gecreeerd was. Het positivisme had dus bovenal een empirisch karakter.

Volgens Comte bestaat de geschiedenis uit drie stadio:

- theologisch: om het raadselachtige natuurgebeuren te verklaren, zocht de vroege mens zijn toevlucht tot bovennatuurlijke wezens en krachten

- metafysisch: in plaats van hogere machten worden nu abstracte entiteiten ter verklaring aangevoerd, zoals de ziel, materie en het leven

- positief: mensen gaan nuchter en wetenschappenlijk af op waar te nemen feiten en trachten hierin wetmatige samenhang te ontdekken

Comte wijst de metafysica af; alleen echte kennis (observaties) kun je gebruiken. In Comte’s ideale maatschappij moeten de wetenschappers en technici de touwtjes in handen nemen.

Het begrip positivisme verenigt volgens Comte de volgende 5 betekenissen:

- realistisch, itt hersenschimmig

- bruikbaar, itt nutteloos

- zeker, itt onbeslist

- precies, itt vaag

- constructief, itt afbrekend

Ernest Mach was naast fysicus ook filosoof. Hij baseerde zijn positivistische ideeen op Hume: het enige waarvan de wetenschap mag uitgaan zijn zintuiglijke ervaringen (door Mach ook wel fenomenen genoemd). Daarom wees Mach in de natuurkunde het bestaan van atomen af: deze waren immers (nog) niet waarneembaar.

Het positivisme had veel invloed op de psychologie. Onderzoekers wilden dat psychologie een wetenschap werd, en gingen daarom zoeken naar wat meetbaar en objectief was aan psychische verschijnselen. Zo onstond de experimentele psychologie.

Lees meer...

Immanuel Kant

Kant stoorde zich aan de metafysica. Hij vond dat je geen metafysica kon beoefenen, want dit bestaat alleen door rationalisme (er komen geen zintuigen aan te pas). Hij vroeg zich af wat nu eigenlijk de mogelijkheden zijn van de zuivere rede om tot kennis te komen. Kant probeert empirisme-rationalisme en realisme-idealisme in één systeem te verenigen.

Kant gaf toe dat er een wereld buiten ons bestaat (realisme), en dat die wereld ons zintuiglijke indrukken geeft. Maar, toch weten we weinig van deze wereld. Hij noemde de dingen om hem heen ‘ding an sich’.

Toch was Kant geen empirist. Hij was namelijk van mening dat het verstand wel iets doet met de indrukken die je binnenkrijgt. Gewaarwordingen worden door ons in een perspectief van tijd een ruimte gezet. Tijd en ruimte bestaan niet buiten ons, het zijn ook geen eigenschappen van de dingen zelf, maar ze worden door onszelf aangevoerd.

De in ruimte en tijd gestructureerde gegevens worden vervolgens verder tot begrippen geordend in een denkproces. Ze worden gerangschikt onder twaalf categorieen, zoals substantie, oorzaak, en geheel. Ook deze categorieen zijn niet aan de buitenwereld ontleend, ze komen uit onszelf.

Er zijn dus twee soorten werkelijkheid: de werkelijkheid buiten ons; het ding an sich, en de werkelijkheid zoals die in ons verstand ontstaat; het ding fur mich. Van echte kennis kan dus alleen maar worden gesproken als beide ingredienten, zintuiglijke indrukken en de verstandelijke strcutuur, aanwezig zijn. De ontvangen zintuiglijke gegevens worden met a posteriori (achteraf, op basis van ervaring) aangeduid, en de 12 categorieen + ruimte en tijd met a priori (vooraf, bestaat al voor de waarneming).

Metafysica gaat de empirie te boven, en is dus geen kennis. Metafysische dingen als ziel, wereld en God zijn niet te bewijzen, omdat empirische evidentie ontbreekt, maar je moet ze wel aannemen om het leven in te richten. Volgens Kant is psychologie geen wetenschap, omdat psychische processen geen ruimte innemen. Angst bijvoorbeeld neemt helemaal geen ruimte in, en daarom kun je het ook niet mathematiseren, zo vond Kant. Ook vond hij introspecite onbetrouwbaar, omdat je zo ervaringen vervormt. Ook zei hij dat experimenten niet mogelijk waren, omdat psychische toestanden niet gecontroleerd op te roepen zijn.

Lees meer...

Associatiepsychologie. De uitwerking

Hartley probeerde de associatiepsychologie uit te werken door er fysiologische processen aan te koppelen. Hierbij richtte hij zich, geinspireerd door Newton, op vibraties. Wanneer een voorwerp de zintuigzenuwen prikkelt. Wordt het zenuwmerg in trilling gebracht: dit is de gewaarwording. De vibratie zet door tot in de hersenen.

De associatiewetten van Locke zijn kwalitatief, ze zeggen niets over hoe sterk de associaties zijn. Daarom bedacht Brown nieuwe associatiewetten:

- recentheid

- frequentie

- intensiteit

Volgens James Mill koppel je door associatie verschillende delen aan elkaar. De gehelen zijn niets meer of minder dan de som van de samenstellende delen. Zijn zoon, John Stuart Mill, was het hier niet helemaal mee eens. Volgens hem creeer je door associatie iets dat meer is dan de delen los van elkaar (H2O is iets anders dan waterstof en zuurstof los van elkaar).

Door de associatiepsychologie ontstond het liberalistisch mensbeeld: iedereen is gelijk want er zijn geen aangeboren ideeen of eigenschappen. Adam Smith richtte zich op de maatschappij, die een marktmaatschappij was geworden.

Hij was erg onder de indruk van arbeidsdeling: het maken van een product wordt in kleine deelhandelingen opgesplitst. Dit zorgde voor meer efficientie, handigheid en besparing van tijd. De economische groei was hier voor een groot deel aan te danken, maar het grootste aandeel lag in handen van de ‘homo economicus’:de mens weegt al rekenend af waar hij het meeste belang bij heeft.

Dit streven draagt bij aan algehele welvaart. Het is een natuurlijk mechanisme, en er moet daarom niet ingegrepen worden door de politiek (liberalisme!) Het eigenbelang van de mens uit zich in de pleasure-pain-psychologie. Dit houdt in dat mensen pleasure zoeken en pain vermijden. Deze psychologie is een vast onderdeel gaan uitmaken van de associatiepsychologie.

Jeremy Bentham was een utilist. Bij alles wat je doet, moet je denken: hoeveel nut heeft dit? Hij bedacht de hedonistische calculus, een rekensysteem waarmee je geluk kunt meten en kwantificeren. Daarmee kon je de hoeveelheid pleasure en pain per handeling berekenen. Een handeling is goed, wanneer het het meeste geluk voor de meest inviduen oplevert.

Lees meer...

psychologie tussen verlichting en romantiek

Spinoza kwam met een oplossing voor Descartes’ lichaam-geest probleem. Volgens Spinoza zijn er niet twee substanties, maar is er maar één. Er bestaat maar één substantie die zich in verschillende bestaansvormen laat zien: wat mensen betreft in lichaam en geest. Deze substantie beweegt uit zichzelf en heeft geen God nodig die de wereld in beweging zet. Sterker nog, die ene substantie is God en de Natuur tegelijk; God en de wereld vallen samen. Hij zei dat God alles is, en dat alles in God is. Spinoza dacht dat God de wereld niet had geschapen om er buiten te staan. God is de wereld. Mensen hebben gewoon een plaats ergens in het midden van de God-Natuur, ze maken deel uit van die alomvallende activiteit.

Spinoza maakt geen scheiding tussen denken en emoties (zoals bij Descartes). Lichaam en geest vormen een eenheid en zijn “van nature” actief. Dus: emoties (en lichaam) worden onderdeel van psychologie.

Leibniz nam afstand van het materialisme. De wereld kon volgens hem niet bestaat uit dode, passieve atomen van matarie, daar is de wereld veel te rijk en te ingewikkeld voor. Daarom zijn de basiseenheden van de wereld geen atomen maar monaden: deze zijn niet materieel, maar geestelijk van aard. Alle monaden verschillen van elkaar; er is er niet één hetzelfde. Monaden krijgen geen informatie van buitenaf, alles komt volledig van binnenuit. In tegenstelling toch wat de empiristen beweerden, zei Leibniz dat het bewustzijn actief is.

Ook de vermogenspsychologie gaat ervan uit dat het bewustzijn actief is. Vermogens (willen, denken, voelen, geheugen etc) werden onderdeel van de psychologie. Het woord ‘vermogen’geeft aan dat er een eigen acitiviteit is.

Thomas Reid was aanhanger van de vermogenspsychologie.. Opvallend is dat Reids psychologie veel ruimer is dat de bewustzijnspsychologie, want zijn studie omvat instincten, gedrag en motivatie (motives to action).

Lees meer...

Verlichting en romantiek

Tijdens de verlichting voerde het rationalisme de boventoon. Het gaat hierbij om rationalisme in de brede zin (en dus niet de definitie van Descartes), waarbij wordt vertrouwd op het intellectuele vermogen van mensen en wetenschap.

God werd in feite verdreven uit de maatschappij (secularisering). Het idee was dat God een voor zichzelf zorgende wereld had geschapen en dat hij zich daarna rustig had teruggetrokken. In plaats daarvan moest de wetenschap het onmiddelijke nut van mens en maatschappij dienen.

Bloeiende natuurwetenschappen en technische vernieuwingen verdrongen de magie en hekserij. Op de gezondheidszorg was het effect hiervan aanzienlijk. Symptomen, eens toegeschreven aan hekserij en bezetenheid, werden nu beschouwd als vormen van geestesziekten.

Het meest typerende product van de verlichting was de Encyclopedie. Er stonden artikelen in van Voltaire, Rousseau, Montesquieu en anderen. In 17 delen werd gehoord gegeven aan het kenmerkende ideaal van die tijd: een volledige beschrijving van de wetenschappelijke kennis, techniek en ambachten.

In de tweede helft van de 18e eeuw ontstond er kritiek op het verlichtingsdenken. De romantiek ontstond vanuit de kunst, maar werd later ook van invloed op andere gebieden; zoals wetenschap en psychologie.

De romanticus richt zich niet op het verstand, maar op de verbeeldingskracht, gevoel en emoties. Dit zou een veel dieper en hoger inzicht bieden. We hebben geen passieve relatie met de buitenwereld, maar een actieve, creatieve en gevoelsmatige. Het romanticisme gaat dus uit van het idealisme en niet van het realisme. Bij idealisme kun je spreken van subjectieve beeldvorming: wat er is, wordt door onze geest bepaald, de wereld bestaat dankzij onze ideeen.

De natuur moet niet gezien worden als een mechanisme, maar als een organisme met leven en ziel. Je moet de natuur niet opdelen in stukjes (atomen etc), maar het als 1 geheel zien. Het geheel is meer dan de losse stukjes bij elkaar. De losse onderdelen en functies van organen zijn onderling op elkaar afgestemd. Dit wordt organisatie genoemd.

Ieder organisme leeft. Leven (‘vita’) kun je niet tot materie rekenen, dus moet er naast materie een levenskracht werkzaam zijn. Deze visie noem je vitalisme, en gaf aanleiding tot duistere speculaties en aandacht voor het onbewuste. Ahistorische visie: je kunt op een objectieve manier een standpunt innemen over geschiedenis. Hierbij wordt verondersteld dat mensen uit het verleden hetzelfde denkkader zouden hebben als mensen in het heden. Volgens de romantiscisten, en in het bijzonder Vico, was dit onmodelijk, omdat je met de waarden en normen uit je eigen tijd naar het verleden kijkt. Maar volgens Vico kun je de geschiedenis wel bestuderen. Veel beter dan de natuur zelfs, want de natuur is door God gecreeerd en de geschiedenis door onszelf.

Lees meer...

Associatiepsychologie

Associatiepsychologen zochten naar mechanismen in de geest om kennis van psychische verschijnselen op te nemen in de natuurwetenschap, Ze wilden vooral begrijpen hoe ons denken en onze kennis van de wereld tot stand komt, en hoe betrouwbaar die kennis is. Zij waren empiristen en vonden dat de oorsprong van kennis in de objectieve wereld moest worden gezocht.

Associationisten spreken over gewaarwordingen. Dit zijn de zintuiglijke gegevens die wij tot ideeen vormen. Gewaarwoorden zelf zijn nooit fout, de vergissingen ontstaan tijdens het bouwproces.

Als gewaarwordingen worden ontvangen, worden ze samengevoegd met eerdere zintuiglijke ervaringen. Zo worden ideeen gecreerd. Zo kun je bijvoorbeeld bang zijn voor vogels omdat je daar ooit een enge film over hebt gezien. John Locke vond het principe van aangeboren ideeen maar raar. Het is niet aan te duiden welke ideeen aangeboren zijn, en er zijn geen universeel aanvaarde ethische ideeen.

Hij bedacht een andere theorie. De geest is bij geboorte een tabula rasa, een onbeschreven blad, en wordt gevuld door ervaringen. Gewaarwordingen noemt hij enkelvoudige ideeen (bijvoorbeeld zwaar, ruw, oranje, rond). Deze komen los van elkaar onze geest binnen voor ze worden samengevoegd tot complexe ideeen. Hoe dit gebeurt, hoe iets materieels om wordt gezet in iets psychisch, blijft onduidelijk, net als bij Descartes. Bij dit proces is de geest vrij passief, we ontvangen de gegevens uit de buitenwereld alsof onze geest een spiegel is.

Locke zag ideeen als afbeeldingen in het bewustzijn van eigenschappen van voorwerpen daarbuiten (imagisme).

Volgens Locke zijn er twee soorten eigenschappen:

- primaire eigenschappen: behoren volledig tot de materiele aard der dingen zoals vastheid, vorm, beweging

- secundaire eigenschappen: zijn niet als zodanig in de dingen te vinden, maar ontstaan pas in onze zintuigen, bijv kleuren, geluiden en smaken

Het empirisme leidt tot problemen, waaronder het volgende: als je geen directe toegang hebt tot de buitenwerele, hoe kun je dan zeker weten of de mentale representatie die je hebt (bijvoorbeeld van een tafel) wel min of meer op het origineel lijkt?

Berkeley had hier de oplossing voor. Volgens hem is het helemaal niet zo zeker dat er stoffelijke dingen zijn. Het is niet nodig om aan te nemen dat er buiten ons bewustzijn een meteriele wereld bestaat. Hij is een idealist: de werkelijkheid bestaat in ons eigen denken. We ontvangen wel ideeen, maar deze zijn niet afkomstig van stoffelijke voorwerpen, maar van God.

Berkeley bedoelde niet dat de dingen om hem heen niet bestonden, maar hij wilde aantonen dat er achter de waargenomen eigenschappen niet nog een ‘drager’zit. Een ding is niet meer dan een bundel van eigenschappen. Het hele idee creeer je vervolgens zelf.

Berkeley merkt op dat ruimte opzich niet waar te nemen is, maar dat we wel voorwerpen in de ruimte kunnen zien. Dit komt door associatie: je koppelt kinetische gewaarwordingen (je ogen die langs het voorwerp heen en weer glijden) aan andere zintuigen; vooral tast en gehoor. Berkeley was een radicalere empirist dan Locke. Hij zei dat mererie an sich niet waargenomen kan worden en daarom dus ook niet bestaat.

Hume was nog radicaler: het begrip geest of bewustzijn valt niet waar te nemen en bestaat dus niet. Het bewustzijn is niet meer dan een bundel voorstellingen (van eigenschappen van voorwerpen). Hetzelfde geldt voor de ziel, de identiteit, het zelf, het ik. Als we ons iets voorstellen wat niet op zintuiglijke gegevens is terug te voeren, dan is dat waarschijnlijk een illusie. Identiteit kun je niet waarnemen, dus het bestaat niet.

Het empirisme zorgt voor een probleem. Volgens het empirisme kun je geen gortere zekerheid bereiken dan door inductie (algemene uitspraken op basis van observaties). Maar, het aantal observaties is altijd te beperkt om een algemene wet te aanvaarden. Je kunt niet zeggen dat alle zwanen wit zijn, misschien kom je morgen wel een paarse tegen.

Volgens Hume bestaat oorzakelijkheid niet: oorzaakgevolg-relaties zijn in feite associaties uit gewoonte (door eerdere ervaringen). Ons hele wereldbeeld hangt van gewenning aan elkaar.

Drie associatiewetten:

- continguiteit in tijd en plaats: iets dat op dezelfde tijd/plaats voorkomt (conditionering)

- contrast

- gelijkenis

Lees meer...

Hobbes. Mens is machine

Hobbes was materialist: er bestaat geen geest, alles is stoffelijk van aard. Hij zocht naar een bruikbare politieke theorie, waarin redelijke, wetenschappelijke argumenten de weg zouden wijzen naar een orgelijke maatschappij.

Ook Hobbes was gefascineerd door Euklides. Hij hoefde alleen nog maar de juiste axioma’s (premissen) te vinden. Na een ontmoeting met Galilei, kwam hij tot het volgende uitgangspunt: alles bestaat uit materie in beweging. Bovendien had hij van Galilei de verdeel-en-heers-aanpak geleerd: wil je weten hoe iets functioneert, dan moet je het in zijn onderdelen uiteinragelen om het daarna weer in elkaar te zetten.

Hobbes vond dat mensen geen vrije wil hebben. Menselijk gedrag is namelijk niets anders dan de beweging van materie. Gedrag is beweging van iets stoffelijks, veroorzaakt door iets dat ook stoffelijk is.

Hiermee bedoelt Hobbes niet dat de mens niet vrij is. Vrijheid is volgens hem dat een bewegende mens (of voorwerp) niet wordt belemmerd door een ander voorwerp. Door het begrip vrijheid te wijzingen zouden zowel deterministen (Hobbes) als anti-deterministen (descartes) het in politiek-economisch opzicht met elkaar eens zijn.

Hobbes zag de mens als een machine. Gevoelens en ervaringen komen op strikt mechanische wijze tot stond. Het hart is de pomp van het lichaam: stroomt het bloed sneller, dan geeft dit een aangenaam gevoel en vice versa. Het (on) aangename gevoel dat een persoon ervaart, bepaalt voor hem/haar wat goed en kwaad is.

De mens is een homo economicus die nauwkeurig winst en verlies berekent. Volgens Hobbes is de mens in natuurlijke toestand altijd op zoek naar macht. Hierdoor zijn mensen als wolven voor elkaar. Een leefbare maatschappij ontstaat pas als mensen tot de rationele oplossing komen een sociaal contract te sluiten. Een soeverein/alleenheerser kan ervoor zorgen dat dit contract goed uitgevoerd wordt (=absolutisme).

Het beeld dat Hobbes schetst over de machtzucht van de mens en hun sociale verhoudingen komt voor uit de maatschappij waarin hij zelf leefde (marktmaatschappij). Hierin heerste het ‘bezitterig’ individualisme: de egoistische zucht naar macht.

Hoewel de basis van Hobbes’ politieke filosofie het fundament vromde voor het latere liberalisme, was zijn absolutistische conclusie alleminst liberaal. Liberalisten stellen alle vertrouwen in het zelfreguleringsmechanisme van de marktmaatschappij.

Voor de gescheidenis van de psychologie is vooral Hobbes’ materialistisch mensbeeld belangrijk. Hierdoor verdwenen de bovennatuurlijke verklaringen voor bepaalde psychologische processen, en werd een materiele en biologische uitleg aannemelijker.

Lees meer...

Rene Descartes

Descartes was het oneens met de secptici, die geen enkele kennis vertrouwen. Hij ging op zoek naar ware kennis. Hij werd hierbij geinspireerd door Euklides, die uit een aantal ware stellingen een hele hoop andere stellingen afleidde. Descartes wilde zo’n stelling vinden waar iedereen volledig op kon vertrouwen. Hieruit ontstond zijn twijfel-experiment. Aan alle kennis om hem heen begon hij te twijfelen. Toen kwam hij tot de conclusie dat hij 1 ding wel zeker wist: dat je aan alles twijfelt (behalve aan deze uitspraak dus!). Men twijfelt, dus ben bestaat -> ik denk dus ik ben. Descartes had een regel voor fundamentele waarheden: die dingen zijn waar, die ons helder en duidelijk voorkomen. Dit zijn aangeboren ideeen die a priori zijn (ze komen uit het verstand voort en niet uit externe oorzaken). Descartes is duidelijk een dualist: de mens bestaat uit een lichaam en een geest (bewustzijn). De geest is superieur aan het lichaam. Deze 2 ‘substanties’zijn van elkaar gescheiden. Descartes zag het lichaam als een machine. Hierin werd hij geinspireerd door bijvoorbeeld William Harvey die demonstreerde dat het hart op een pomp lijkt. Descartes beschreef hoe reflexen werkten. Op deze manier werkt het lichaam automatisch -> mens = machine. Maar, zei Descartes, je hebt ook een vrije wil: je kunt ook zelf bepalen of je je beweegt. Hierbij onstond een probleem: hoe kan het bewustzijn (de ziel) het lichaam in werking brengen? Deze twee substanties waren toch gescheiden van elkaar?

Descartes speculeerde dat de ziel huist in de pijnappelklier (in het middel van de hersenen) en vanuit daar de zenuwen en dus het lichaam bestuurt. Toch bleef het een mysterie hoe iets stoffelijks en iets niet-stoffelijks met elkaar konden interacteren.

Doel van het leven: de menselijke rede moet controle krijgen over het lichaam, om zo rust, deugdzaamheid en geluk te bereiken. Ziel en lichaam zijn voor dit doel aan elkaar geklonken.

Descartes had veel invloed op de geschiedenis van de psychologie. Vooral de rationele, weldenkende kant van de mensen weds alt het psychologisch fenomeen bij uitstek gezien. Ook het lichaam-geest probleem bleef lange tijd een punt van discussie binnen de psychologie.

Oplossingen voor het lichaam-geest probleem:

- occasionalisme: God is de verbinding tussen lichaam en geest

- filosofisch parallelisme (Leibniz): lichaam en geest zijn 2 klokken die vollegedig parallel lopen

- psychologisch parallelisme: 2 klassen van gebeurtenissen die naast elkaar optreden -> psychische en lichamelijke

- monisme: de mens is niets anders dan zijn lichaam

Pas toen het materialisme vanuit een ander perspectief werd beschouwd (geestelijke aspecten zijn eigenschappen van materie), verdween het lichaamgeest probleem.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen