Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Wat is geesteswetenschap?

·De geesteswetenschappen hebben geen gemeenschappelijk onderwerp. Cultuur? Er is verschil tussen hoge en lage cultuur. Het is niet precies duidelijk wat het begrip cultuur inhoudt: letterlijke betekenis in de landbouw; bij Plato/Cicero overdrachtelijk gebruikt: een proces van geestelijke verfijning; sinds de Verlichting: een naam voor het geheel van gewoonten van een bepaalde groep mensen; tegenwoordig kan het bijna alles betekenen.

·De geesteswetenschappen hebben geen gemeenschappelijke methode. Taalkundigen werken op een heel andere manier dan historici.

·Gemeenschappelijk is het begrip ‘geest’, ofwel ‘mens’.

·Lange tijd waren er geen wetenschappen die de ‘geest’ of de ‘mens’ apart bestudeerden

–Aristoteles maakte een onderscheid tussen: theoretische kennis: kennis van onveranderlijke

verschijnselen (metafysica, wiskunde); praktische kennis: kennis van het moreel verantwoord handelen (ethiek en politiek) en poëtische kennis: kennis van hoe je dingen moet maken van ambachtelijke kennis tot kunst. Daarnaast een aantal organon- of hulpvakken zoals logica, retorica. Wat wij als geesteswetenschappen opvatten zijn in alle drie categorieën te vinden: filosofie en theologie behoren tot de theoretische, ethiek en rechten tot de praktische en literatuur, muziek tot de poëtische wetenschappen.

–In de middeleeuwen: de ‘artes liberales’: het ‘trivium’: grammatica, dialectica en retorica; en het ‘quadrivium’: muziek, wiskunde, meetkunde en astronomie. Ook hier geen afgebakende categorie ‘geesteswetenschap’.

·Rond 1800: een geesteswetenschappelijke revolutie: ontdekking van de ‘menselijke geest’. Dat wil zeggen er werd voor het eerst een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de mens en de natuur en tussen de mens en het bovennatuurlijke. De aanloop tot en de verdere verloop van die revolutie is het onderwerp van deze collegereeks.

Lees meer...

Traditioneel beeld van de wetenschap

Wetenschap verkrijgt ware uitspraken door informatie te ontlenen aan een zuivere bron (controleerbare en reproduceerbare zintuiglijke ervaring); die informatie te verwerken met onberispelijke middelen (logica, wiskunde, statistiek); die informatie te onderwerpen aan de toets van collegiale inspectie en kritiek; die informatie te verwerken tot algemene wetten.

Wetenschappelijke kennis is waardevrij: dat wil zeggen beperkt zich tot de feiten en doet geen morele uitspraken over de toepassing ervan

In veel opzichten is het werk van de geesteswetenschappen niet in overeenstemming met dit beeld. In het traditionele beeld van wetenschap gaat het erom welke benadering de werkelijkheid het dichtst benadert: de betere benadering wint. In de geesteswetenschappen gaat het niet om welke theorie de werkelijkheid het dichtst benadert. Verschillende interpretaties kunnen naast elkaar bestaan en het onderwerp vanuit verschillende perspectieven belichten. Het gaat om interpretaties, maar dat betekent niet dat de geesteswetenschappen er maar op los fantaseren. Ook ten opzichte van de geesteswetenschap heeft w.f. een normatieve en een beschrijvende taak.

Lees meer...

De taken van wetenschapsfilosofie

Wetenschapsfilosofie heeft twee taken:

  • een normatieve taak: vaststellen wat de maatstaven van goede wetenschap zijn (bijvoorbeeld objectiviteit, controleerbaarheid) w.f. moet filosofisch adequaat zijn.
  • een beschrijvende taak: beschrijft methoden of stijlen van redeneren die in de wetenschappelijke praktijk een rol spelen of hebben gespeeld; w.f. moet historisch adequaat zijn.


Tussen deze taken bestaat een spanning: enerzijds moet wetenschapsfilosofie aangeven wat goede wetenschappen is, maar zij moet anderzijds open staan voor verschillende opvattingen over wat wetenschap is.

Lees meer...

Cognitivisme

Het behaviorisme leverde een aantal problemen op. Er vond bijvoorbeeld ook leren plaats zonder beloning, en sommige dingen (bijvoorbeeld taal) waren te ingewikkeld om simpelweg met stimulus-respons te verklaren. Voor complex gedrag zoals taal, kan het organisme niet passief afwachten tot de omgeving prikkels aanbiedt, het zijn de centrale hersenprocessen die actief aan complex gedrag voorafgaan en het bepalen.

Tolman was de eerste die een dergelijke theorie presenteerde, die hij cognitive behaviorism noemde. Hij deed gedragsexperimenten met ratten in een doolhof. Hier leidde hij uit af dat de ratten een cognitive map (mental model) van de doolhof ontwikkelen.

In 1957 deed Skinner zijn best om taalgedrag in zijn theorie van operante conditionering te persen. Voor aanleren van taalgedrag wordt de bekrachtiging door de ouders geleverd door aan te wijzen, te benoemen en de woorden te herhalen.

Linguist Chomsky uitte veel kritiek op Skinner. De zinnetjes die een klein kind uit zijn omgeving hoort, zijn veel te gering om de snelle groei van taalvaardigheid te verklaren. Mensen hebben een aangeboren taalstructuur

In de eerste fase van de cognitieve psychologie, van 1960 tot 1985, dacht men dan cognitie in processen van informatieverwerking verloopt. Voor het begrijpen daarvan heb je mathematische modellen nodig, die te vergelijken zijn met wat er in computers gebeurt. Het functionalisme was hierbij het centrale uitgangspunt.

Deze theorie zorgde voor veel kritiek. De cognitieve psychologie had zich zo geconcentreerd op de informatieverwerking door een kil, intern mechanisme, dat er aan twee kanten verwaarlozing optradt:

  • gedrag van mensen in de gewone wereld: hoe zat het met de culturele omgeving, met de leefwereld?
  • Menselijk zenuwstelsel in evolutionair perspectief: geen aandacht voor de belangrijke rol van het lichaam in de waarneming. Ook de hersenen, de materiele dragers van cognitie waren verwaarloosd, en vooral ook de biologische voorwaarden zoals aanpassing en evolutie.


Hieruit ontstond de tweede fase van de cognitieve psychologie: het connectionisme: juist niet meer de computer maar de hersenen zelf moeten het model zijn van cognitie. Er werd gesproken over neurale netwerken: de overdracht van signalen tussen neuronen en hun verbindingen.

Lees meer...

Psychoanalyse

Freud is erg invloedrijk geweest in de psychologie, omdat hij het onbewuste naar voren bracht. In eerste instantie begint Freud met neurowetenschappen, maar hij stopt daarmee en gaat zich richten op psychoanalyse. Aanleiding hiervoor zijn hysterie en het gebruik van hypnose.

Hysterie was een van de meest omstreden stoornissen uit de geschiedenis van de geneeskunde en de psychiatrie. Het bestond uit tientallen symtomen, zoals verlamen, angstaanvallen en een sterke seksuele aandrang. Het kwam vooral voor bij vrouwen. De oorzaak hiervan was onduidelijk.

Freud ging hier onderzoek naar doen, en concludeerde dat het niet zomaar een ziekte was, maar dat het onbewuste een grote rol speelde. Herinnering aan traumatische gebeurtenissen zou uit het bewustzijn zijn gebannen. Maar toch leeft de herinnering op de achtergrond (in het onbewuste) nog voort en zorgt daarmee voor de ziekteverschijnselen.

Deze herinnering kan alleen naar boven gebracht worden door middel van hypnose. Hypnose leek dan ook de juiste therapie. Freud gaf hier zelf al kritiek op. Hij begon steeds minder gebruik te maken van hypnose, omdat hij erachter kwam dat te sterk aandringen storend werkte, en liet de patienten zelf meer hun gang gaan. Hij vermodee dat alles wat de patient spontaan vertelde betekenis had. Zo ontstond de methode van vrije associatie.

Later denkt Freud dat de droom de koninklijke weg (via regia) tot kennis van het onbewuste is.

Lees meer...

Behaviorisme

De invloed van de evolutieleer was niet alleen zichtbaar in het functionalisme, maar ook op een ander gebied van de psychologie. Uit het idee dat de mens uit de dier ontwikkeld zou zijn, ontstond de vergelijkende/dier-psychologie. Tegen het einde van de 19e eeuw begonnen honden, katten, kippen en ratten de psychologische labaratoria te bevolken. Thorndicke liet dieren los op een ‘puzzlebox’. Ze moesten aan een touwtje trekken om bij het voedsel te komen. Dieren bleken niet te denken en te redeneren, maar volgens trial-and-arror te leren. Dit proces verloopt automatisch.

Het idee over reflexen veranderd. Reflexen vinden plaats in een hoger niveau van de cortex dan gedacht werd, en kun je ook aanleren. Het idee is dat gedrag ontstaat op basis van reflexen, en dus ook aanleerbaar is.

Rond dezelfde tijd deed Pavlov onderzoek naar de speekselreflex bij honden. Hij kwam erachter dat de honden al begonnen te kwijlen (respons), als hij alleen maar aan kwam lopen met bakjes eten (stimulus). Hij bedacht dat hij de stimulus kon veranderen in allerlei andere stimuli, en dat dat nog steeds dezelfde respons zou opleveren. Dus, als hij altijd eerst een bel zou luiden, en direct daarna het voedsel gaf, zouden de honden op een gegeven moment alleen al bij het geluid van de bel beginnen te kwijlen. Dit noem je een geconditioneerde reflex.

Watson (beinvloedt door het positivisme) introduceerde het behaviorisme. De psychologie moest volgens hem bestuderen wat zichbaar is: het gedrag. De methode om dit te onderzoeken is observatie. De behaviorist ziet het bewustzijn als een black box: dit kan niet geobserveerd worden en is daarom geen object van studie.

Volgens Watson zijner drie oorspronkelijke emotionele reacties: woede, liefde en angst. Angst in bepaalde situaties komt door gewoontevorming, dit is aangeleerd, geconditioneerd gedrag. Watson demonstreerde dit door een experiment: Little Albert. Albert was 9 maanden oud, en aan hem werden een hond, een konijn, een aap en maskers getoond. Hij gaf hier geen reactie op. Wel schrok hij erg als er met een harde klap een hamer op een stuk ijzer werd geslagen. Door dit harde geluid te combineren met de voorwerpen, werd Albert hier uiteindelijk bang voor.

Lees meer...

Amerikaanse psychologie

In Amerika was het Duitse experimentalisme bekend onder de naam structuralisme. Titchener was een structuralist. Hij zocht met behulp van de Duitse methode (introspectie en psychofysische experimenten) naar de inhoud van het bewustzijn.

Titchener wilde de elementaire zintuiglijke gewaarwordingen catalogiseren. Hij gaf een lijst met aantallen van deze elementaire gewaarwordingen. Dit waren niet meer verder te analyseren elemeneten, die door hem en zijn medewerkers na zorgvuldige introspectie waren ontdekt.

Titcherner waarschuwde voor de ‘stimulus error’. Door associatie zou je dingen aan elkaar koppelen die niet perse bij elkaar horen. In zijn experiment gebruikte hij dan ook alleen maar mensen die zeer geoefend waren in introspectie, dit zorgde ervoor dat de stimulus error weggenomen werd. Nadelen introspectie:

- is eigenlijk retrospectie, omdat je terugkijkt naar wat je even terug hebt ervaren
- introspectie is niet hetzelfde als bewustzijn
- introspectie interfereert met bewustzijn

Titchener’s psychologie was niet erg geliefd in de VS. De Amerikanen zagen meer in een toepasbare psychologie, die oplossing bood voor maatschappelijke problemen als immigranten, stedelijke expansie, massaproductie etc.

Functionalisme was populairder. Het woord ‘functie’ werd op 2 manieren gebruikt:

- functie van bewustzijn: aanpassing (geinspireerd door de evolutietheorie)
- functie van psychologie als wetenschap: toepassing

James is de belangrijkste functionalist. Hij bouwt voort op Bain, die psychische verschijnselen classificeert in thoughts, feelings en volitation (wilsactiviteiten). James legt vooral de nadruk op volitation, de actieve kant van het bewustzijn. Waar Titchener en Wundt de nadruk legden op de inhoud van het bewustzijn, richt James zich op het gedrag en de functie van het bewustzijn.

James sprak over de stream of consciousness: elke gedachte van deze stroom maakt deel uit van een persoonlijk bewustzijn en verandert steeds en voelen we voortdurend. Een gedachte of een gevoel keert nooit op dezelfde manier terug.

Een ander kenmerk van het bewustzijn is het verschijnsel van selectieve aandacht: het richten van aandacht op bepaalde dingen in je omgeving. Het bewustzijn is een evolutionair aspect, het is erbij gekomen om te zorgen dat de mens beter kan overlegen. Het heeft dus een survival value.

James had ook een vernieuwde visie op emotie. De James-Lange theorie stelt dat emoties worden veroorzaakt door fysiologische veranderingen. Dus we rennen niet weg omdat we bang zijn, maar je rent weg en ervaart dan pas het angstige gevoel.

Steeds bleef reflexologie een belangrijk onderwerp in de psychologie. Er werd vanuit gegaan dat een bepaalde stimulus een bepaalde respons zou veroorzaken (S->R). De functionalist Dewey had hier kritiek op. Volgens hem kon je gedrag niet in S en R ontleden, maar is het een continu samenhangend thought en action proces. Er is hierbij sprake van een cyclus

3 kenmerken functionalisme:

  • bestudeert activiteiten van het bewustzijn in reele omstandigheden
  • is niet alleen geinteresseerd in psychische activiteiten opzich, maar meer als onderdeel van de evolutie (dingen die ontstaan uit evolutie hebben een functie)
  • geen voorkeur voor het psychische of fysische, wil de samenhang tussen deze twee juist bestuderen

Lees meer...

Evolutietheorieen en sociaal darwinisme

De evolutietheorie zorgde voor nieuwe opvattingen over de ontwikkeling van de mens en de maatschappij, en had dus ook invloed op de psychologie. De twee belangrijkste evolutietheorieen:

  • Lamarck: evolutie is doelgericht, er wordt geevolueerd naar soorten die steeds beter zijn. De mens is hierbij het meest perfecte wezen. Aangeleerde eigenschappen zijn overerfbaar
  • Darwin: evolutie is niet doelgericht, variaties zijn toevallig. Evolutie door natuurlijke selectie. De mens is uit de dier ontwikkeld (continuiteit)


De theorie van Darwin was het meest populair. Hieruit ontstond het sociaal darwinisme (onden invloed van Spencer). Dit was een maatschappijvisie die ervan uit gaat dat evolutie dankzij ‘surivival of the fittest’ de maatschappij versterkt. Overheidsbemoeienis moest dan ook beperkt worden, om het individu dan het beste zijn eigen vermogens kan ontwikkelen.

De evolutietheorie heeft veel invloed gehad op de Amerikaanse psychologie.

Lees meer...

Gestaltpsychologie

Vanuit de romantiek en het vitalisme ontstond een grote interesse voor begrippen als samenhang, gehelen, organisme en organisatie. Hieruit ontstond de Gestaltpsychologie. Het idee was dat de mens waarnam in gehelen (Gestalten). Dit geheel is meer dan de som der delen. Bij waarneming speelt de context een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is de Muller-Lyer-illusie. Als je alleen de lijnen ziet, lijken ze gewoon even lang, maar zodra de hoekjes aan het einde worden toegevoegd (context), lijkt de onderste lijn langer.

Ook het phi-fenomeen is typisch voor de Gestaltpsychologie. Hierbij worden twee strepen die van elkaar gescheiden zijn na elkaar op, en wekken zo de illusie van beweging in de richting van het tweede licht. De

Gestaltpsychologie zagen hierin een bevestiging van het principe van isomorfisme. Dit is het idee dat een patroon van prikkels dat wordt waargenomen in structureel opzicht correspondeert met een soortgelijke toestand of patroon in de hersenen.

Ook het figuur-achtergrond principe is bekend: denk maar aan de vaas met de twee gezichten. Een ander populair geworden term is Gestalt-switch, die wordt gebruikt wanneer je, van het ene moment op het anderen, in hetzelfde plaatje of in dezelfde situatie verschillende beelden of vormen (Gestalten) ziet.

Volgens de Gestaltpsychologen waren er vier organisatie principes van waarneming:

- proximity: nabijheid
- similarity: vergelijkenis
- closure: omsluiting
- pragnanz: je zoekt altijd ergens een vorm in, ookal is de stimuli zelf nogal rommelig

Lees meer...

Dilemma’s

Dankzij Wundt werden er naast waarneming en zintuiglijke functies ook andere (hogere) onderdelen van het bewustzijn onderzocht, zoals het geheugen. Ebbinghaus onderzocht hoe we leren. Hij maakte hierbij gebruik van betekenisloze worden, waardoor er geen associaties zouden ontstaan (dit vertroebelt het onderzoek). Hij ontdekte dat herhaling belangrijk is: intervalleren werkt beter dan aan 1 stuk door leren.

In diezelfde tijd ontwikkelde de Fransman Binet een standaardtest waarmee slechte leerlingen naar een speciale school konden worden doorverwezen. De wetenschap werd dus maatschappelijk gebruikt. In Duitsland verzette Wundt zich heftig tegen maatschappelijke toepassing van de psychologie, omdat praktische belangen volgens hem de wetenschap meer kwaad dan goed deden.

Verschillende wetenschappers die onderzoek deden naar denkprocessen voegden zich samen in de Wurzburger School. Zij vonden dan denken meer was dan een opstapeling van afbeeldingen in je hoofd, geprojecteerd door de buitenwereld. Mulbe zei dat je bij introspectie helemaal niet kon spreken van zoiets als ‘afbeeldingen’, want bewustzijnstoestanden zijn beeldloos. Denken vindt plaats in een sonstellatie van bewustzijnstoestanden, in een bewustzijnssituatie, vonden de Wurzburgers.

Henry Watt verzon de Aufgabe-experimenten, waarbij de proefleider een geheel noemde (bijvoorbeeld lichaam), en de proefpersoon daar dan een deel van moest noemen (bijvoorbeeld arm). Hierna moesten de proefpersonen verslag doen van hun denkproces. Empiristen/associationisten zouden zeggen dat de stimulusrespons fase het belangrijkst is. Maar, uit het onderzoek bleek dat de voorbereiding, waarbij de proefperoson uitleg krijgt, en zichzelf in de juiste denkhouding brengt, het belangrijkst was. Als de persoon dit goed deed, dan volgde de rest vanzelf.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen