Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Lakatos

·Lakatos gaf toe dat uitspraken altijd door een theoretische context bepaald werden, maar deed een poging om Poppers logica van falsificatie en de idee van lineaire groei van wetenschap te redden:

1. Wetenschappers werken in het kader van onderzoeksprogramma’s, ketens van samenhangende theorieën. Een onderzoeksprogramma bestaat uit een aantal uitspraken die niet gefalsifieerd mogen worden (harde kern – opgebouwd met behulp van de negatieve heuristiek) en een aantal uitspraken die wel gefalsifieerd mogen worden (beschermende gordel – opgebouwd met behulp van de positieve heuristiek). Hij creëerde zo een kader waarbinnen theorieën wél aan afzonderlijke uitspraken getoetst konden worden, met andere woorden, waarbinnen de logica van falsificatie wél dwingend was.

2. Hij ontwikkelde een criterium om tussen twee onderzoeksprogramma’s te kiezen. Zijn criterium is de productie van nieuwe informatie. Een programma is theoretisch progressief als elke nieuwe theorie voortgebracht door het onderzoeksprogramma meer voorspellingen doet dan haar voorgangers; een programma is empirisch progressief als voorspellingen door steeds nieuwe waarnemingen worden bevestigd. Een degenererend programma stuit op steeds meer theoretische en empirische problemen en moet op een gegeven moment opzij gezet worden.

Lees meer...

Kuhn

·Kuhn werkte uit wat de ideeën van Duhem en Quine – er is geen eenduidige verificatie of falsificatie van uitspraken; uitspraken ontlenen hun betekenis niet aan de ‘harde feiten’, maar aan het geheel van de theorie – in de geschiedenis en de wetenschappelijke praktijk betekenen.

1. Dat er geen verificatie of falsificatie van uitspraken mogelijk is, betekent dat lineaire, progressieve groei van kennis (presentisme of Whig history) onmogelijk is. Volgens Kuhn wordt de geschiedenis van de wetenschap gekenmerkt door perioden van normale wetenschap gescheiden door revoluties. In een periode van normale wetenschap heerst een paradigma (tekstboekvoorbeeld van wetenschap; breder: een conceptueel kader). Normale wetenschap kenmerkt zich niet door pogingen om enig theorie te weerleggen, maar juist door pogingen om problemen (anomalieën, puzzels) op te lossen. Als de anomalieën langdurig onoplosbaar blijven, ontstaat er een gevoel van crisis. Er is iets mis met het oude paradigma. Er volgt een wetenschappelijke revolutie. Veel van wat voorheen als ‘wetenschap’ werd beschouwd, wordt afgeschaft. Een nieuw paradigma krijgt gestalte: formulering van nieuwe standaarden, normen en begrippen.

2. Dat uitspraken hun betekenis niet aan ‘de’ werkelijkheid ontlenen, maar aan het geheel van de theorie, betekent dat paradigma’s incommensurabel zijn. Er bestaat geen neutrale, objectieve manier om van twee paradigma’s de ‘beste’ te kiezen. Standaarden voor wat goede wetenschap is, wat legitieme kennis vormt en zelfs wat termen betekenen kunnen nooit onafhankelijk van de één of andere theorie (c.q. paradigma) toegepast worden. Voorbeeld 1: in het paradigma waarin Ptolemaeus werkte, gold de overeenstemming van de theorie met de waarneming als maatstaf van goede wetenschap; in het paradigma waarin Copernicus werkte, gold eenvoud van de theorie als maatstaf van goede wetenschap. Voorbeeld 2: in het paradigma van Ptolemaeus heeft de term ‘planeet’ (hemellichaam dat om de aarde draait, dus ook de zon) een andere betekenis dan in het paradigma van Copernicus (hemellichaam dat om de zon draait, dus ook de aarde).

·Gevolgen voor Kuhns onderzoeksprogramma

1. Hij onderzoekt de ‘context of discovery’ (volgens hem is kennis van de werkelijkheid immers veranderlijk), noch de ‘context of justification’ (volgens hem is er immers geen neutraal demarcatiecriterium tussen goede en slechte wetenschap). Hij onderzoekt geen kant en klare wetenschap, maar wetenschap in actie, de antropologie van wetenschap: hoe een gemeenschap van wetenschappers feitelijk leeft en werkt. Er vindt een verschuiving plaats van een internalistische verklaring voor wetenschappelijke ontwikkeling: een verklaring vanuit de manier waarop ideeën in elkaar grijpen en uit elkaar volgen; naar een externalistische verklaring voor wetenschappelijke ontwikkeling: een verklaring vanuit de manier waarop andere (sociale, economische, politieke, culturele) factoren wetenschappelijke ideeën beïnvloeden. Voorbeeld: sociale factoren: emancipatie van handwerkers en kunstenaars: verzwakt het vooroordeel tegen handwerk – er komt in de wetenschap meer ruimte voor het experiment; grotere bereidheid om in groepen samen te werken. Elke wetenschappelijke benadering is eigen aan en gevormd door het tijdperk waarin het voorkomt.

2. De sociale wetenschappen en de geesteswetenschappen hebben geen paradigma’s in de zin van een consensus over methoden, standaarden enzovoorts. Zij verkeren nog in een preparadigmatisch stadium.

·Bezwaren tegen de wetenschapsfilosofie van Kuhn

1. Het is elitair: een paradigma wordt bepaald door de wetenschappelijke elite. Maar Kuhn zegt een paradigma is niet een bewuste creatie van een groep wetenschappers, maar een structureel gegeven.

2. Het is irrationeel: de keuze tussen twee paradigma’s hangt af van irrationele factoren zoals overredingskracht en groepsdwang in plaats van redelijke argumenten. Maar Kuhn zegt alleen dat er geen logisch dwingende redenen voor de keuze tussen paradigma’s zijn, niet dat er geen heel goede redenen zijn, bijvoorbeeld: nauwkeurigheid, interne consistentie, breedheid, helderheid en duidelijkheid.

3. Het is relativistisch: waarheid is niet objectief, onafhankelijk van een paradigma, vast te stellen. Maar volgens Kuhn bestaat er wel een objectieve werkelijkheid, we kunnen er alleen geen uniek correcte beschrijving van geven.

4. Het is pessimistisch: het geeft de idee van wetenschappelijke vooruitgang op. Maar volgens Kuhn is er binnen een paradigma wel vooruitgang mogelijk, namelijk het steeds beter oplossen van puzzels. Hij sluit niet uit dat een paradigma heel lang kan bestaan.

Lees meer...

Duhem, Quine

·Popper heeft op grond van de inzichten van Hume en Kant aangetoond dat de logica van empirische verificatie niet dwingend is; Duhem en Quine hebben aangetoond dat de logica van falsificatie niet dwingend is.

·Duhem toonde aan dat een één op één relatie tussen een waarneming en een theorie niet mogelijk was. Een schijnbare tegenstrijdigheid tussen een waarneming en een theorie kan behalve aan een foute theorie, ook liggen aan een fout in de instrumenten of aan de verwerking van de informatie. Dit betekent dat de logica van verificatie, noch van falsificatie dwingend is. We kunnen volgens Duhem alleen afspreken waar we de fout zullen lokaliseren. Als de rol van conventies toeneemt, dan dreigt wetenschappelijke kennis haar anker in de feiten volledig te verliezen en te verworden tot niet meer dan een complex geheel van afspraken.

·Quine gaf een filosofische argumentatie voor de bevindingen van Duhem.

1. Het is niet mogelijk om synthetische uitspraken restloos van analytische te onderscheiden met het doel om ze te testen. Er zijn enerzijds geen zuiver analytische uitspraken. Een uitspraak (hoe analytisch ook, bijvoorbeeld een lexicografische definitie) hangt altijd samen met een waarneming of ervaring van de buitenwereld (synthetische uitspraak). Voorbeeld: de analytische uitspraak ‘alle ongetrouwden zijn vrijgezel’ is in onze ervaring dubieus. Er zijn anderzijds geen zuiver synthetische uitspraken. Een uitspraak (hoe synthetisch ook, bijvoorbeeld over een zintuiglijke waarneming) hangt altijd samen met een theoretische veronderstelling (analytische uitspraak). Voorbeeld: in het Engels is de uitspraak ‘Jim is a bachelor’ afhankelijk van de analytische uitleg van ‘bachelor’. Analytische en synthetische uitspraken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

2. Dit betekende volgens Quine dat uitspraken (hoe synthetisch ook) hun betekenis niet ontlenen aan correspondentie met de ‘harde’ werkelijkheid (een theorie is onderbepaald door de empirische waarneming), maar aan het geheel van de theorie (er is sprake van betekenisholisme). Er is dus geen sprake meer van theorieonafhankelijke feiten (in geval van verificatie) of uitspraken (in geval van falsificatie) waar een theorie restloos aan kan worden getoetst. Een theorie creëert in belangrijke mate de werkelijkheid (ontologie) die zij beschrijft. ·Consequenties: Enerzijds kan dezelfde waarneming tegenstrijdige theorieën empirisch bevestigen. Voorbeeld: de waarneming ‘zij gaat met een ander’ kan de uitspraak ‘zij houdt niet van hem’ bevestigen binnen het theoretische kader van een monogame cultuur; de waarneming ‘zij gaat met een ander’ kan de uitspraak ‘zij houdt van hem’ bevestigen binnen het theoretische kader van een polygame cultuur. Anderzijds kan een theorie altijd worden aangepast om twee schijnbaar tegenstrijdige waarnemingen te verklaren. Voorbeeld: in het licht van de schijnbaar tegenstrijdige waarnemingen (1) ‘ze gaat met hem’ en (2) ‘ze gaat met een ander’ kan de theorie ‘zij houdt van hem’ staande worden gehouden binnen het theoretische kader van een polygame cultuur.

Lees meer...

Karl Popper

·Ook Popper zocht niet naar een verklaring voor de mogelijkheid van objectieve kennis, maar naar een verklaring voor de verandering en verbetering van kennis. Ook hij keek naar de uitspraken van wetenschappers. In tegenstelling tot de leden van de Wiener Kreis, wordt het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke uitspraken volgens hem niet bepaald door het zoeken naar de empirische fundering van uitspraken (= het verificatie- of confirmatiecriterium).

·Hij voerde twee argumenten aan tegen het verificatie- of confirmatiecriterium:

–Inductie is niet logisch dwingend. Een universele uitspraak kan nooit door empirische waarneming dwingend bevestigd worden, omdat die uitspraak altijd door een volgende waarneming weerlegd kan worden. De uitspraak ‘alle raven zijn zwart’ kan na jaren ineens weerlegd worden door de waarneming van één witte raaf. Popper noemde dit Humes inzicht, want Hume begreep dat inductie onmogelijk was.

–Er is geen reden om metafysische uitspraken af te wijzen als niet-wetenschappelijk. Ook niet-verifieerbare uitspraken kunnen dienen om wetenschappelijke kennis te vergroten. Alle kennis is in principe theoretisch (analytisch). Popper noemde dit Kants inzicht1, want Kant begreep dat kennis door de geest geconstrueerd wordt.

·Poppers conclusie luidde dat wetenschappelijke kennis zich onderscheidt door falsifieerbaarheid. Echte wetenschap zoekt haar uitspraken zo te formuleren, dat zij gefalsifieerd kunnen worden. Daarentegen zijn pseudo-wetenschappelijke uitspraken zo geformuleerd dat zij niet weerlegd kunnen worden: heel algemeen of juist heel specifiek.

·Proces van falsificatie:

–Een wetenschapper doet een uitspraak, een hypothese

–Deze hypothese (bijvoorbeeld ‘Alle zwanen zijn wit’) wordt niet getoetst aan de observatie, maar aan theoretische uitspraken (basiszinnen); voorbeelden van basiszinnen: ‘er bestaat een witte zwaan’, ‘er bestaat een bruine zwaan’. Een basiszin die in logische tegenspraak met een theorie is (‘Er bestaat minstens één zwaan die niet wit is’), heet een potentiële falsificator.

–Wetenschappers moeten aangeven welke basiszinnen zij als potentiële falsificatoren aanvaarden, dat wil zeggen onder welke omstandigheden zij bereid zijn om hun theorie op te geven. Alleen dan is de uitspraak van de wetenschapper wetenschappelijk te noemen.

–Uitvoeren van een cruciale test: systematisch uitvoeren van een observatie of experiment om de geldigheid van de potentiële falsificator te testen.

–Indien de potentiële falsificator aanvaard wordt, is de theorie gefalsifieerd; indien niet, is de theorie gecorroboreerd.

–Indien de theorie gefalsifieerd wordt, kan die vervangen worden door een betere: falsificatie verklaart de verandering en verbetering van kennis. ·Opmerkingen:

1. Corroboratie is niet gelijk aan (empirische) confirmatie of verificatie. Ook een theorie met een hoge mate van corroboratie kan in de eerst volgende toetsing weerlegd worden. Corroboratie zegt niets over het toekomstige succes van de theorie. Popper toont zich zo een fallibilist. Hij gaat uit van de fundamentele feilbaarheid van kennis – ook van de schijnbaar meest zekere kennis.

2. Falsificatie is deductief. De weerlegging wordt niet afgeleid uit een waarneming (= inductief), maar volgt logisch dwingend (= deductief) uit het aanvaarden van de basiszin.

3. Het opstellen van een basiszin is een kwestie van een beslissing. We spreken af dat die en die gebeurtenissen een theorie zullen weerleggen.

4. Zo’n conventionalistische positie dreigt elke theorie immuun te maken tegen falsificatie. Popper geeft dit toe, maar stelt dat wetenschappers bij het aangeven van basiszinnen integer moeten zijn en conventionalistische trucs moeten vermijden: basiszinnen moeten zo algemeen mogelijk zijn (‘er bestaat een gekleurde zwaan’ niet ‘er bestaat een lila zwaan’); basiszinnen mogen niet achteraf geherinterpreteerd worden.

5. Strikt genomen is het volgens Popper niet mogelijk om uit een aantal theorieën de beste te kiezen. Toch gaf hij twee aanwijzingen om een bepaalde theorie de voorkeur te geven boven een andere:

–De theorie met een hogere corroboratiegraad verdient de voorkeur boven een theorie met een lagere.

–De theorie met een grotere empirische inhoud verdient de voorkeur boven een theorie met een kleinere. De empirische inhoud van een theorie is groter naarmate de klasse van potentiële falsificatoren groter is. Van de twee theorieën ‘alle zwanen zijn wit’ en ‘alle zwanen hebben een lichte kleur’ heeft de eerste theorie een grotere empirische inhoud omdat die allerlei potentiële falsificatoren heeft zoals ‘er bestaat een gele zwaan’, ‘er bestaat een beige zwaan’, ‘er bestaat een oranje zwaan’, ‘er bestaat een licht blauwe zwaan’, die de andere theorie niet heeft.

6) Let op het verschil in houding ten opzichte van wetenschap tussen de logisch-empiristen en Popper. Volgens de logisch-empiristen was wetenschap het zoeken naar empirische bevestiging van bestaande kennis met het doel universele of objectieve waarheid te ontdekken. Volgens Popper leidde verificatie slechts tot bevestiging van bestaande kennis; de logisch-empiristen vergaten dat kennis ergens moet beginnen met een gedurfde, nieuwe hypothese die niet op empirische waarneming steunt. Volgens hem was wetenschap een methode om zulke hypothesen te formuleren en te testen.

Lees meer...

Wiener Kreis

·Voor de leden van de Wiener Kreis was een uitspraak gerechtvaardigd (dat wil zeggen: ‘wetenschappelijk’) als die in de werkelijkheid bruikbaar was.

·Zij werden geïnspireerd door inzichten uit de logica. De logica leerde dat er een verschil kan zijn tussen uitspraken met een schijnbaar identieke grammaticale structuur: bijvoorbeeld tussen de zinnen: ‘het Niets bestaat’ en ‘het collegedictaat bestaat’. Het verschil is dat de eerste uitspraak niet en de tweede wel betekenisvol is omdat de eerste niet en de tweede wel empirisch (dat wil zeggen door waarneming) verifieerbaar is.

·Op grond van inzichten uit de logica kwamen zij tot de conclusie dat de toets voor de bruikbaarheid van een uitspraak de empirische verificatie ervan was. Empirische verificatie is de reductie van een uitspraak tot een uitspraak over de waarneming (reductionisme). Uitspraken die niet tot een waarneming te reduceren zijn, zijn betekenisloos, pseudouitspraken, metafysische uitspraken, niet-wetenschappelijke uitspraken. Dit is het verificatiecriterium van betekenis.

·Het verificatiecriterium van betekenis bleek al snel te streng. De uitspraak ‘alle eenden hebben een snavel’ kan nooit geverifieerd worden. In plaats van het verificatiecriterium van betekenis kwam het zwakkere criterium van confirmatie. Dat is: de mate waarin een theorie door empirische waarnemingen ondersteund wordt. Een bruikbare theorie wordt niet door alle, maar wel door heel veel waarnemingen ondersteund.

·Belangrijke implicaties van het verificatiecriterium van betekenis:

–Er zijn geen synthetisch a priori uitspraken. Er zijn geen uitspraken over de buitenwereld (synthetische uitspraken) die onafhankelijk van de waarneming waar zijn. Elke uitspraak over de buitenwereld moet empirisch geverifieerd worden. Alle uitspraken over de buitenwereld die gedaan worden vóór toetsing met het verificatiecriterium van betekenis zijn analytisch, dat wil zeggen ‘verzinsels’ (= strikt onderscheid tussen analytische en synthetische uitspraken).

–Wetenschappelijke kennisgroei kan het gevolg zijn van: sterkere confirmatie van een theorie; of de keuze van nieuwe analytische uitspraken die bruikbaarder zijn dan andere.

–Elke betekenisvolle uitspraak moet gereduceerd kunnen worden tot een uitspraak over de directe waarneming (= reductionisme).

–Realisme is betekenisloos: de uitspraak dat een theorie die met onze waarnemingen in overeenstemming is ook de wereld achter de waarnemingen beschrijft zoals die is, kan niet met weer andere empirische waarnemingen worden geverifieerd.

·Gevolgen van het verificatiecriterium van betekenis voor het onderzoeksprogramma van de Wiener Kreis:

1. Het streven om uitspraken over waarneming in een universele, theorie-onafhankelijke taal uit te drukken. Als basis voor zo’n taal die alleen het gegevene uitdrukt, kunnen feiten of ervaringen dienen.

-- reductie van uitspraken tot uitspraken over zuivere feiten (= fysicalisme); probleem: er bestond tussen de verschillende takken van wetenschap geen overeenstemming over het karakter van een feit: een natuurkundig feit verschilde van een scheikundig feit en een biologisch feit.

-- reductie van uitspraken tot uitspraken over zuivere ervaringen (= fenomenalisme); probleem: ervaring is persoonlijk.

2. Het streven naar een eenheidswetenschap. Uit alle takken van wetenschap de harde kern van uitspraken over de waarneming destilleren en zuiveren van alle metafysische uitspraken. De leden van de Wiener Kreis zagen dit streven als onderdeel van hun project om het gewone volk te bevrijden uit de ban van theologische, nationalistische en kentheoretische drogredeneringen.

Lees meer...

Ontwikkelingen na Kant

·Kant ging er van uit dat er in de geest een stelsel van onbetwijfelbare, a priori geldige uitspraken over de buitenwereld bestond dat voor altijd vast lag. Verandering in wetenschappelijke kennis was niet mogelijk. Aan het begin van de 20e eeuw bleek dat Kants synthetisch a priori uitspraken niet onbetwijfelbaar waren. Einsteins relativiteitstheorie, de kwantummechanica en grote sociale en culturele revoluties trokken de veronderstelling dat kennis voor eeuwig vast staat in twijfel.

·Het probleem is nu niet langer een verklaring te zoeken voor de mogelijkheid van objectieve kennis, maar voor de verandering en verbetering van kennis. Dit probleem spitst zich toe op de vraag hoe wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken onderscheiden moeten worden, of hoe verouderde, slechte kennis van nieuwe, betere kennis onderscheiden moet worden, de vraag naar het demarcatiecriterium.

·Hiermee verschuift de vraag van het proces van wetenschappelijke kennisverwerving zelf (= context of discovery), naar de vraag of en hoe een uitspraak (idee, uitspraak, hypothese, theorie) gerechtvaardigd is (= context of justification). Deze filosofische omwenteling wordt de linguistic turn genoemd: de aandacht is vooral gericht op het onderzoek van theoretische uitspraken over de werkelijkheid. Niet, maar.

·Voorbeeld: Friedrich Kekulé kwam door een droom (twee slangen die elkaar in de staart beten) tot een wetenschappelijk gerechtvaardigde oplossing voor de structuur van het benzeenmolecuul; na de linguistic turn besteden we geen aandacht aan hoe de droom in Kekule’s hoofd kwam, we onderzoeken alleen of zijn uitspraken daarna wetenschappelijk relevant (gerechtvaardigd) zijn.

Lees meer...

Immanuel Kant

·Kant ging er net als Hume van uit dat zintuiglijke waarneming niet door het experiment gezuiverd kan worden, maar hij wilde Humes conclusie dat zekere kennis over de werkelijkheid daardoor onmogelijk is niet accepteren. Volgens hem was zekere kennis over de werkelijkheid wel mogelijk en hij onderzocht hoe zulke kennis mogelijk was. Hij deed dit door aan te tonen dat synthetisch a priori uitspraken (zekere uitspraken over de werkelijkheid voorafgaand aan de waarneming) mogelijk waren.

·Zekere kennis over de werkelijkheid is mogelijk door de structuur van de menselijke geest. Onze kennis is zoals die is omdat die vormgegeven wordt door aanschouwingsvormen en categorieën die in de geest zelf aanwezig zijn. Kant noemde ons aangeboren besef van ruimte, tijd, kwantiteit, kwaliteit, relatie (oorzakelijkheid) en modaliteit (mogelijkheid, zijn, noodzaak). De geest registreert niet passief indrukken uit de buitenwereld, maar is zelf actief in het construeren van kennis. Dit wordt genoemd de copernicaanse wending van Kant: zoals Copernicus aantoonde dat de zon niet om de aarde, maar de aarde om de zon draait, toonde Kant aan dat menselijke kennis niet voortvloeit uit het ding, maar uit de geest. Ons kenvermogen speelt een actieve rol in de constructie van onze kennis van de werkelijkheid; kennis is niet een passieve registratie van ervaring. Eigenlijk zegt Kant dat onze geest een gereedschapskistje heeft waarmee kennis van de werkelijkheid in ons hoofd komt: niet maar. Het betekent dat de geest niet de wereld van de dingen zelf (Dinge an sich) kent.

·De vormen en categorieën van de menselijke geest zijn niet empirisch vast te stellen. Zij zijn transcendentaal. Het zijn geen dingen maar voorwaarden zonder welke kennis niet mogelijk is. Tezamen heten die vormen en categorieën het transcendentaal subject.

·Menselijke kennis was volgens Kant niet subjectief, niet volkomen afhankelijk van de individuele geest. De vormen en categorieën waarmee de geest kennis construeerde, waren kenmerken van de menselijke geest als zodanig. Ieder mens beschikt over die vormen en categorieën. Het transcendentaal subject was universeel.

·Volgens Kant waren synthetische a priori uitspraken (zekere kennis voorafgaand aan de waarneming) mogelijk op grond van het transcendentaal subject.

·Ook in de ethiek: naar analogie van de copernicaanse wending: de menselijke geest heeft transcendentale, ethische regels die zijn gevoel in toom houden. Bijvoorbeeld: de gulden regel: behandel een ander zoals je zelf behandeld zou willen worden.

·Kants vertrouwen in de rede (zowel in de filosofie als de ethiek) maakt hem een belangrijke vertegenwoordiger van de Verlichting.

Lees meer...

David Hume

·David Hume trok de uiterste consequentie uit de kloof tussen geest en materie. Voor zijn analyse onderscheidde Hume twee soorten uitspraken:

–analytische uitspraken die alleen ‘in de geest’ ontstaan en waar zijn op grond van definities; op grond van de betekenis van de woorden die er in voorkomen; A=A, vrijgezellen zijn getrouwd. Volgens Hume zijn analytische uitspraken noodzakelijk waar: ze drukken a priori kennis uit: kennis voorafgaand aan de waarneming.

–synthetische uitspraken over de ‘materie’ die waar zijn op grond van feiten: deze stoel is blauw. Synthetische uitspraken drukken volgens Hume a posteriori kennis uit: kennis na waarneming.

·Volgens Hume waren synthetische uitspraken per definitie onbetrouwbaar. Je kunt zintuiglijke ervaring niet door een systematische werkwijze (experimenten) zuiveren:

–inductieprobleem: je kunt niet uit eindige uitspraken tot een universele uitspraak komen; je kunt domweg niet een oneindig aantal waarnemingen doen.

–probleem van causaliteit: causaliteit veronderstelt een noodzakelijke relatie tussen gebeurtenissen A en B. Ook hier speelde het inductieprobleem: je kunt domweg niet vaststellen dat B altijd op A volgt. Noodzakelijkheid is niet logisch dwingend

–consistente waarnemingen zijn onmogelijk; we ontvangen elk moment talloze zintuiglijke prikkels die veranderlijk zijn; als onze kennis op die prikkels gebaseerd zou zijn, dan zouden we aan de waarneming van chaos bezwijken.

·Hume’s conclusies waren zeer bedreigend voor de wetenschap. Zonder inductie, zonder causaliteit en zonder consistente waarneming werd het traditionele beeld van de natuurwetenschap ondermijnd. Hume’s oplossing: zekere kennis over de werkelijkheid is een psychologische illusie; we doen alleen alsof we constante objecten en oorzaak en gevolg waarnemen; voorbeeld van kentheoretisch scepticisme.

Lees meer...

Wetenschappelijke revolutie (klassiek empirisme)

·De voortrekkers van de wetenschappelijke revolutie in de 17de eeuw maakten een scherp onderscheid tussen de materiële wereld en de geestelijke wereld. Dit betekende:

–de materie is op geen enkele manier met de geest verweven. Een ding wordt uitsluitend gekarakteriseerd door kwantitatieve eigenschappen zoals omvang, gewicht, plaats en beweging (primaire kwaliteiten). Als verschijnselen met uitsluitend kwantificeerbare eigenschappen, kunnen dingen met behulp van wiskundige formules beschreven worden (Galilei: het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde). Dingen kunnen niet meer verklaard worden door middel van hun kwalitatieve vorm, oorsprong en doel (secundaire kwaliteiten). Dit leidt tot mathematisch-mechanistische in plaats van teleologische verklaringen van de werkelijkheid.

–de geest is op geen enkele manier verbonden met de materie. De wereld van de geest sluit zich af van de werkelijkheid. De alledaagse waarnemingen en het gezond verstand worden onbetrouwbaar. De vraag hoe komt kennis van de buitenwereld in het hoofd van de mens werd problematisch. Als kennis over de werkelijkheid niet rechtstreeks door zintuiglijke ervaring en gezond verstand kan worden bevestigd, waardoor dan wel? Antwoord van de empirische wetenschap: zintuiglijke ervaring is misleidend, maar door systematisch te werk te gaan, kan de ervaring gezuiverd en vermeerderd worden. Dit leidt tot de ontwikkeling van de experimentele-empiristische methode (Bacon: je moet een leeuw aan zijn staart trekken om zijn ware aard te ontdekken): informatie ontlenen aan een zuivere bron (zintuiglijke ervaring, experiment, maar ook de primaire bronnen); informatie verwerken met onberispelijke middelen (logica, wiskunde, statistiek) en op grond van waargenomen regelmatigheden wetten formuleren; theorieën onderwerpen aan collegiale inspectie en kritiek.

·Door het radicale onderscheid dat sinds de wetenschappelijke revolutie gemaakt wordt tussen materie en geest, komen het gekende object (de natuur) en het kennende subject (de mens) in filosofisch gescheiden kaders terecht: het subject-object schema.

·Het is belangrijk om op te merken dat de wetenschappelijke revolutie een scheiding in het domein van wetenschappelijk onderzoek voltrok. De ‘natuurwetenschappen’ gingen de natuur bestuderen. Het boek van de geest was niet in de taal van de wiskunde geschreven. Deze scheiding voltrok zich ook op institutioneel vlak. Academies stelden zich ten doel de verwerving van experimentele wetenschappelijke kennis. Universiteiten bleven het domein van de traditionele wetenschappen: filosofie, retorica. In toenemende mate legde de academies een claim op het predikaat ‘wetenschappelijk’. Pas in de 19e eeuw tonen de geesteswetenschappen zich bereid aan dit ideaal te voldoen, met name het empirisme.

·Aan het eind van de achttiende eeuw groeide het besef dat het standaardbeeld van de natuurwetenschap de toets van filosofische kritiek niet kon doorstaan.

Lees meer...

Over het onderscheid tussen materie en geest

·Voor ons is materie: gekenmerkt door omvang, (soortelijk)gewicht, plaats en hoeveelheid beweging. Geest, c.q. het onstoffelijke: bestaat uit ideeën; gevoel; het bovennatuurlijke; het verleden; de toekomst; voor ons bestaat het geestelijke in een andere sfeer dan het materiële. Wij zien een scheiding tussen materie en geest; we zouden verbaasd zijn als we God of een idee in de mensa tegenkwamen; vóór de 17de eeuw zag men geen scheiding; bijvoorbeeld de bijbel: God komt eten bij Abraham, Jacob worstelt met een engel. Er heeft sindsdien een gestalt-switch plaatsgevonden: men is met andere ogen gaan kijken naar de relatie tussen materie en geest.

·Geen scheiding tussen materie en geest houdt in: geestelijke indrukken maken deel uit van een gedeelde, publieke sfeer; er bestaat vanzelfsprekendheid over de aard van de geestelijke indrukken; discussie erover is onzinnig. Wel een scheiding tussen materie en geest houdt in: de geestelijke sfeer is privé, gesloten, maar subjectief; niet zeker of die geestelijke indrukken door anderen gedeeld worden. Geestelijke indrukken zijn niet vanzelfsprekend. Er is discussie nodig om de waarde van die indrukken te bepalen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen