Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Friedrich Schleiermacher

·Volgens Schleiermacher wordt de werkelijkheid geproduceerd door een tijdgeest.

·Hij probeerde de werking van de tijdgeest te doorgronden, te ‘Verstehen’, met behulp van de hermeneutische cirkel: begrip van de afzonderlijke producten van de tijdgeest leidt tot begrip van de tijdgeest; dat begrip leidt op zijn beurt tot een beter begrip van zijn afzonderlijke producten; de interpretatie is nooit volledig: we worden heen en weer verwezen. Desondanks kunnen we in voortdurende wisselwerking de werking van de tijdgeest steeds beter doorgronden.

·Verstehen was volgens Schleiermacher niet in de eerste plaats intuïtief inleven in subjectieve bedoelingen van de individuele auteur, maar een objectief onderzoek dat zich richtte op de kenmerken van de tekst en zijn context om de werking van de tijdgeest te doorgronden.

·Verband met romantische notie van het genie. De individuele auteur is het instrument van zijn genie (genie is hier een ander woord voor tijdgeest). De interpreet herhaalt bewust het onbewuste scheppingsproces van het genie.

Lees meer...

Idealistische hermeneutiek

Volgens de idealisten is de werkelijkheid een product van de geest (de menselijke geest of een tijdgeest); de werkelijkheid kan niet met behulp van objectieve waarnemingen, maar alleen met behulp van intuïtie begrepen worden. Hermeneutiek is voor idealisten het proces van doordringen tot de geest.

Lees meer...

De hermeneutische traditie

Volgens de opvattingen van het zuivere empirisme was de geest een passieve ontvanger van data uit de werkelijkheid. Door de filosofische, cultuurhistorische en institutionele ontwikkelingen rond 1800 werd duidelijk dat de werkelijkheid zo complex was, dat op een of andere manier de vrije menselijke verbeeldingskracht een rol moest spelen bij de constructie, het begrijpelijk maken en het uitleggen van de werkelijkheid. Opkomst van verschillende vormen van hermeneutiek, het gebruik van verbeeldingskracht om de werkelijkheid uit te leggen, te interpreteren, of de studie van het proces van interpretatie. Lange tijd werd de hermeneutiek als kenmerkend voor de geesteswetenschappen opgevat.

Lees meer...

Einde van de geesteswetenschap

De nadruk op de eigenheid van het volk ontaardde in oorlogszuchtig en racistisch denken en maakte Duitsland vatbaar voor het nazisme. De geesteswetenschappen en de daarmee verbonden noties van Verstehen, Geist en cultuur zijn hierdoor in diskrediet gebracht. Opkomst van marxistische, psychoanalytische en structuralistische benaderingen.

Lees meer...

Opkomst van de sociologie

Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw namen de problemen van de snelle modernisering toe.

–In Duitsland ging men zich steeds feller afzetten tegen de universele idealen van de verlichting als oplossing voor die problemen. Duitse intellectuelen legden de nadruk op de waarde van de traditionele samenleving (Gemeinschaft) ten opzichte van de anonieme, bedreigende, moderne maatschappij (Gesellschaft); op Bildung ten opzichte van Aufklärung; en op Kultur – opgevat als authentiek, uniek, diep, typisch Duits – ten opzichte van Zivilisation – opgevat als hypocritisch, universeel, oppervlakkig en westers.

–In de westerse landen was het vertrouwen in de ideeën van de verlichting nog altijd groter dan in Duitsland. Dit is zichtbaar in de opkomst van de sociologie, een nieuwe faculteit tussen de natuurwetenschap en de geesteswetenschap. Sociologen bestudeerden mensen als onderdeel van een samenleving, een functioneel systeem met een eigen structuur dat los stond van een specifieke natie of staat. De problemen van een samenleving konden met de universele wetenschappelijke benadering van de sociologie worden opgelost.

Er bestond zowel in Duitsland als in het westen veel wantrouwen ten opzichte van de sociologie. Ten eerste vanwege de exclusieve aanspraak op inzicht in en de oplossing van de problemen van modernisering; ten tweede omdat aan de vooravond van de grote Europese conflicten de bestudering van de samenleving buiten de nationale context om kon worden opgevat als landverraad.

Lees meer...

Institutionele achtergronden van de opkomst van de geesteswetenschappen

1. Het Bildungsideaal

·Na de verwoesting van de napoleontische oorlogen ontstond de noodzaak om een sterke Duitse staat op te bouwen. Wilhelm von Humboldt kreeg daarbij de taak om het onderwijs te hervormen. Bildung werd het ideaal van de nieuwe Von Humboldt universiteit.

·Kenmerken van het Bildungsideaal.

a) Een politiek programma verbonden met de contraverlichting. Bildung verwierp het revolutionaire universalisme van de verlichting en richtte zich op de ontwikkeling van de natie.

b) Een humanistisch ideaal: algemene ontplooiing van alle menselijke vermogens, niet alleen van feitenkennis, maar ook het vermogen tot morele en esthetische oordelen.

·Het humanistisch ideaal was niet in strijd met het politieke ideaal. Von Humboldt ging ervan uit dat alleen mensen met een zelfstandig oordeelsvermogen goede staatsburgers konden zijn.

·Consequenties van het Bildungsideaal voor de inhoud en organisatie van de wetenschap.

–De nadruk op algemene ontplooiing hield in dat de objectieve wetenschap moest worden aangevuld met subjectieve vakken.

–De nadruk op algemene ontplooiing betekende dat de opleiding algemeen, niet specialistisch moest zijn.

–De nadruk op de ontwikkeling van het oordeelsvermogen leidde tot academische vrijheid van de universiteit om haar eigen beleid te bepalen, van de docenten om te onderzoeken en te onderwijzen wat ze wilden en van studenten om te volgen wat ze wilden.

–Eenheid van onderwijs en onderzoek. Humboldt vatte kennis niet meer op als het domweg leren van dode, bekende stof, maar als het resultaat van een voortdurend dialoog tussen studenten en docenten over problemen in het wetenschappelijk onderzoek. Kennis is niet objectief gegeven, maar het resultaat van een organisch, creatief proces.

–De eenheid van onderwijs en onderzoek leidde tot opheffing van het onderscheid tussen universiteiten (opleidingsinstituten) en academies (onderzoeksinstituten).

–Alle terreinen van onderzoek stonden in dienst van de natie. Bijvoorbeeld: de Duitse cultuur werd opgevat als de vervolmaking van de klassieke erfenis; de Duitse taal als vervolmaking van het Indogermaans, de taal van het oorspronkelijke ‘Herrenvolk’, de Ariërs; de nationale geschiedenis als onderwerp van geschiedschrijving.

·Deze consequenties van het Bildungsideaal werden belangrijke kenmerken van de geesteswetenschap zoals wij die nu nog bedrijven.

2. Opkomst van de natuurwetenschappen

De traditionele universiteit kende vier faculteiten: filosofie, theologie, recht en medicijnen. Na de afscheiding van de natuurwetenschappen uit de filosofiefaculteit, zochten de vakken die overbleven, de later geesteswetenschappen, naar een rechtvaardiging van hun bestaan en een eigen methode.

Lees meer...

Cultuurhistorische achtergrond van de opkomst van de geesteswetenschappen

1. Contraverlichting

·In algemene cultuurhistorische zin hangt het ontstaan van de geesteswetenschappen samen met een intellectuele en politieke reactie op de verlichting: de contraverlichting (Romantiek). In de verlichting dacht men dat de natuur, de geschiedenis en de mens maakbaar waren: deze gedachte kwam voort uit een geloof in algemene, universele wetten (wetten die altijd en overal geldig waren). Als je eenmaal de wetten kende, kon je volgens een bepaalde wet handelen om een gewenst resultaat te bereiken. Vanuit deze gedachte probeerde men in de Franse Revolutie en de Industriële Revolutie de samenleving te verbeteren. Maar: de geschiedenis toonde aan dat het handelen volgens algemene wetten niet tot het gewenste resultaat leidde; integendeel: het leidde tot anarchie, oorlog en uiteindelijk de nederlaag van het trotse Frankrijk, sociale ellende, vervuiling enzovoorts. Afwijzing van universalisme en een keuze voor particularisme. De mens, de geschiedenis van de mens en het streven naar verbetering van de menselijke levensomstandigheden kon niet op een natuurwetenschappelijk manier worden benaderd.

·Zo werd de opkomst bevorderd van de geesteswetenschap als terrein van onderzoek naar het unieke, het individuele, het irrationele.

2. Nationalisme

·De idee dat een volk zich als culturele eenheid in een eigen staat moest verwerkelijken. Aandacht voor de eigen cultuur, met name de nationale cultuur, als een uniek, onvergelijkbaar verschijnsel. Cultuur werd niet meer opgevat als een persoonlijke ontwikkeling (individueel cultuurbegrip), maar als een toestand, een geheel van levens- en denkwijzen (sociaal cultuurbegrip) van een bepaald volk.

·Er ontstond belangstelling voor en onderzoek naar de oude tradities. Dit stimuleerde de geesteswetenschappen.

3. Kolonialisme

·Aanvankelijk kregen de geesteswetenschappen de taak om het kolonialisme te legitimeren. De idee dat volken hogere of lagere uitdrukking van ‘Geist’ waren werd gebruikt om te argumenteren dat sommige volken verder gevorderd waren dan andere en het recht of de plicht hadden andere, minder ontwikkelde volken te ‘beschaven’, de zogenaamde ‘mission civilisatrice’, of zelfs uit te buiten. Later kregen de geesteswetenschappen belangstelling voor de eigenheid van de gekolonialiseerde volken: opkomst van de oriëntalistiek.

Lees meer...

Filosofische, internalistische achtergronden

1. De subject-object scheiding van Kant.

Met Kants onderbouwing van de subject-object scheiding door het transcendentaal subject ontstond de notie van kennis als constructie van de geest. Hoewel Kant er nog van uitging dat alle mensen altijd en overal op grond van een gedeeld transcendentaal subject op dezelfde manier kennis maakten, groeide het besef van de subjectiviteit van mensen, dat wil zeggen van hun wilsvrijheid, veranderlijkheid, onvolmaaktheid en individuele eigenaardigheden.

2. Hegels notie van Geist.

Waar Kant het transcendentale subject als voorwaarde voor (immateriële) kennis zag, zag Hegel Geist als voorwaarde voor de verzelfstandigde (materiële) producten van de mens zoals de filosofie, de kunst, de religie en de verschillende samenlevingsvormen. Volgens Hegel had elk volk een eigen unieke ‘Geist’. Zo groeide het besef van een categorie van verschijnselen dat als product van mensen ( een volk) los stond van de natuur.

3. De notie van historiciteit.

Tot ongeveer 1800 werd de geschiedenis opgevat als de manifestatie van een onveranderlijke menselijke natuur. Overal en altijd reageerden mensen op dezelfde wijze. Er waren geen grote verschillen. In plaats van verandering heerste er een statisch beeld van de schepping: alles, van de levenloze materie, de dieren, de mens, de kosmos tot God, stond in een hiërarchisch verband. De notie van historiciteit drukt het besef van de geesteswetenschappen uit dat al wat menselijk is, eenmalig en veranderlijk is.

Lees meer...

Achtergronden van de opkomst van de geesteswetenschap

Rond 1800 voltrok zich een geesteswetenschappelijke revolutie: er was sprake van een relatief snelle en radicale omslag naar een heel nieuw stel van wetenschappen met eigen onderzoeksobjecten en methoden. Foucault dacht dat het niet mogelijk was om de oorzaken van zo’n epistemische breuk aan te wijzen. Toch zijn er een aantal factoren aan te wijzen die het ontstaan van de geesteswetenschappen mogelijk hebben gemaakt.

Lees meer...

Michel Foucault

·De geesteswetenschappen ontstonden aan het begin van de 19de eeuw. Volgens Kuhn zou de opkomst van een nieuw paradigma ook de opkomst van een nieuw object van onderzoek moeten inhouden. Een theorie creëert haar eigen werkelijkheid. In dit geval de ‘mens’, de ‘geest’ als onderwerp van onderzoek.

·Foucault beschrijft de opkomst van de mens als object van onderzoek

·Net als Kant, benadrukte Foucault dat kennis rust op diepliggende ‘a priori voorwaarden’ die kennis mogelijk maken (transcendentaal zijn). Volgens Kant zijn die voorwaarden universeel en onveranderlijk, volgens Foucault zijn zij in de tijd veranderlijk: elke periode heeft zijn eigen ‘a priori voorwaarden’. Hij spreekt over een historisch a priori of een épistémè.

·Épistémè is ongeveer vergelijkbaar met Kuhns paradigma – alleen is de eerste breder (niet beperkt tot één wetenschap, maar omvat het hele leven en denken van een tijdperk) en langduriger.

·Foucault noemde zijn onderzoek naar de dieptestructuren van kennis de archeologie van wetenschappelijke kennis.

·Volgens Foucault had elk tijdperk een verschillende opvatting over de orde van dingen. Een orde is niet vanzelfsprekend. Foucault verwees naar een fictief voorbeeld van Borges hoe een Chinese encyclopedie de dieren indeelde: dieren die van de keizer zijn; die gebalsemd zijn; die tam zijn; die speenvarkens zijn; die sirenen zijn; die fabelachtig zijn; die loslopende honden zijn; die in deze indeling opgenomen zijn; die razend zijn; die ontelbaar zijn; die met een fijn penseel getekend zijn; etcetera; die net een kruik gebroken hebben; die van veraf op vliegen lijken. Elk tijdperk had zijn eigen opvatting van orde. Die opvatting wordt uitgedrukt in taal en taal is gebaseerd op tekens die naar dingen verwijzen. Om de aard van kennis en de notie van orde in een bepaald tijdperk te reconstrueren, begint Foucault zijn archeologie met een onderzoek naar de tekens die gehanteerd werden en werkt vandaar terug naar de opvatting over orde.

·Foucault onderscheidde vier verschillende épistémès:

1. Het épistémè van de Renaissance tot 1650

·Het teken werd opgevat als een natuurlijke gelijkenis; het was aanwezig in en verweven met de wereld. Voorbeeld: het zaad van monnikskap lijkt op een oog en geneest oogziekten; lot van mensen hangt samen met de stand van de hemellichamen.

·Orde was gebaseerd op overeenkomst.

·Consequenties

–Belang van verklaring: kennis streeft er naar systemen op grond van overeenkomsten met elkaar in verband te brengen.

–Het systeem van overeenkomsten is eindeloos en dus is kennis nooit definitief.

–Er is geen fundamenteel onderscheid tussen magie, schriftelijke autoriteiten en wetenschap. Het geschreven woord is zelf een natuurlijk teken en vertegenwoordigt in die hoedanigheid betrouwbare kennis.

–Een positieve rol voor de waanzin: vinden of ‘zien’ van overeenkomsten door extase: lof der zotheid; of het leveren van kritiek: de functie van de nar. Straf is het uitvoeren van de misdaad op het lichaam van de dader.

·Overgangsfiguur: Cervantes, Don Quixote. Hij ziet in de werkelijkheid gelijkenissen met de tekst van de ridderromans die hij leest, maar het zijn (al) bedrieglijke gelijkenissen. Als lezer weet je dat Don Quixote tegen molens vecht. In het tweede deel wordt Don Quixote herkend als literair figuur. De gelijkenis tussen teken en werkelijkheid wordt verbroken. De juiste indeling van fenomenen wordt belangrijk (een molen lijkt reusachtig, maar is geen reus).

2. Het klassieke épistémè tot 1800

·Het teken is een symbool, representatie, mentale afbeelding van de buiten-mentale werkelijkheid; het staat voor iets zonder dat er sprake is van een natuurlijke overeenkomst. Het teken verplaatst zich naar de geest van de mens en is een constructie.

·Orde is gebaseerd op het benoemen van de verschillen tussen de dingen (op taxonomieën). Dingen krijgen hun identiteit door systematisch te wijzen op hun verschillen. Voorbeelden: tabellen, encyclopedieën, landkaarten, xylotheken en rariteitenkabinetten.

·Consequenties

–Magie en schriftelijke autoriteiten afgewezen. Alleen ooggetuigenverslagen zijn betrouwbaar.

–Analyse in plaats van herkenning van een (verborgen of geheime) overeenkomst.

–Het is in principe mogelijk om alle verschillen op te sommen: kennis is definitief.

–Kritiek (hoe goed representeert een teken een ding) in plaats van verklaring.

–Waanzinnigen en criminelen laten zich niet systematisch indelen. Zij worden uit de samenleving verwijderd en opgesloten in inrichtingen.

·Overgangsfiguur: De Sade, Juliette en Justine. Zij breken met de idee van een natuurlijke overeenkomst: Justine heeft een erotisch uiterlijk, maar staat voor deugdzaamheid. Haar deugdzaamheid wordt niet beloond. Voor haar loopt het slecht af. Juliette heeft een gewoon uiterlijk, maar staat voor immoraliteit. Ondeugd wordt niet gestraft. Voor haar loopt het goed af. De Sade’s werk is een classificatie van allerlei vormen van seksualiteit. Maar in de vorm van pornografie wijst het werk op de werkelijke wereld van het verlangen. Het boek van De Sade breekt met representatie en wijst op een onderliggende wereld.

3. Het moderne épistémè tot 1960

·In het moderne épistémè is een teken niet meer een vanzelfsprekende representatie van een ding. Representatie (kennis) is slechts een momentopname, het wordt opgevat als resultaat, product van iets anders, iets wat dieper ligt. Orde is het aangeven van onderliggende processen. Representaties kunnen het product zijn van:

a) de geschiedenis. Bijvoorbeeld: in de dimensie van het leven verschuift de belangstelling van de studie van de classificatie van soorten (Linnaeus, representatie) naar de studie van evolutie (Darwin, proces); in de dimensie van arbeid verschuift de belangstelling van de studie van de waarde van geld (representatie) naar economische processen (conjunctuurcycli); in de dimensie van de taal verschuift de belangstelling van de studie van de universele grammatica naar de studie van de historische ontwikkeling van talen.

b) de menselijke geest. Ontdekking van de ‘mens’ als actief subject van kennis en representatie. Opkomst van de geesteswetenschappen: mensen willen leren hoe zij kennis produceren. Bijvoorbeeld in de filosofie van Kant: het is de geest die vorm geeft aan kennis; in de dimensie van het leven opkomst van de psychologie; in de dimensie van arbeid opkomst van de sociologie; in de dimensie van de taal opkomst van de studie van literatuur en mythen.

·Consequenties voor kennis

–Fragmentatie van kennis. Kennis is niet meer gebaseerd op een universeel systeem van overeenkomsten en verschillen.

–Belang van interpretatie: niets is meer ‘wat het lijkt’, alles moet worden herleid tot ‘waar het op rust’.

–Abstractie en estheticisme in de kunst: teken is niet meer een eenduidige representatie van een ding; kunst kan in het teken zijn eigen regels uitdrukken.

–Probleem dat de mens als subject van kennis, in de geesteswetenschap ook object van kennis wordt.

–Kennis van de mens als object leidt tot mogelijkheid de mens te onderdrukken. Waanzin en criminaliteit opgevat als het resultaat van processen die gemanipuleerd kunnen worden, als ziekten, die genezen kunnen worden. In klassieke tijd was een gevangenis een inrichting om randfiguren op te vangen, later werd het een inrichting om mensen te verbeteren – dat laatste is veel ingrijpender.

·Overgangsfiguur: Nietzsche. De dood van God (= de mens als actieve entiteit die ordent, het onderliggende) en het belang van macht.

4. Het postmoderne épistémè vanaf 1960:

·Het teken is een discours, een geheel van samenhangende uitspraken.

·Orde opgevat als structuur gebaseerd op macht. De mens verdwijnt weer als onderwerp van onderzoek. Voorbeeld: psychoanalyse: de mens is zelf gevormd door diepe, onbewuste structuren; Foucaults archeologie.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen