Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

De subsystemen van taal

Klanken

Leren van een vreemde taal = leren uitspreken en combineren van klanken die typisch zijn voor die taal.

1ste subsysteem van een taal = het klankensysteem

Fonologie = de studie van de significante klankpatronen

Fonemen = significante klankverschillen

Bv: ‘p’ en ‘b’ zijn fonemen – je kan er woorden mee vormen die een andere betekenis hebben: bv: ‘paard’ en ‘baard’

Kennis van het klankensysteem:

  • Hoe fonemen uitspreken
  • Welke intonatie gebruiken
  • Waar klemtoon leggen

Woorden

Klanken worden tot woorden gecombineerd die een bepaalde betekenis hebben.

Semantiek = de wetenschap die zich bezighoudt met de betekeniseenheden in onze taal.

Morfemen = basiseenheid van betekenis:

  • ‘vrije’ morfemen:
    • Equivalenten van woorden

Bv: poes, hond

  • ‘gebonden’ morfemen:
    • Komen enkel in combinatie met andere morfemen voor

Bv: ‘s’ voor meervoud, ‘je’ voor verkleinwoord

Zinnen

Syntaxis = de wetenschap die zich concentreert op de zinsstructuur van een taal.

Syntactische kennis:

  • We kunnen woorden in juiste volgorde zetten
  • We kunnen betekenis toekennen op basis van woordvolgorde

  • Kennen basisstructuur van zinnen
  • Kennen grammaticale functies van woorden
  • Kennen regels om nieuwe zinnen te creëren en om bestaande zinnen om te zetten in andere vormen
Lees meer...

kenmerken van de “natuurlijke taal”

“Taal”: wordt in zeer veel verschillende betekenissen gebruikt

Natuurlijke taal:

  • Talen die in een menselijke gemeenschap van oudsher worden gebruikt voor algemene communicatie en die een kind, opgroeiend in zo’n gemeenschap als moedertaal aanleert.
  • Essentieel menselijk
  • Mensen onderscheiden zich van dieren
  • Maakt deel uit van de eigenheid van de mens
  • Mens heeft er weinig vat op, kan ze niet veranderen, taal is er altijd al geweest,…
  • Onderscheid:
    • Speech (gesproken taal)
    • Geschreven taal (secundair, ondergeschikt aan speech)
    • Geschreven taal dient om gesproken taal te representeren

Bv: Nederlands, Frans, Engels,…

Artificiële taal:

  • Door mens gemaakt
  • Kan door mens verandert worden

Bv: Esperanto, computertaal,..

Taal is symbolisch

Teken = voertuig van betekenis

Teken:

  • Signifiant (vorm waarin het wordt uitgedrukt)
  • Signifié (datgene dat wordt opgeroepen in het hoofd van de communicator)

Signifiant:

  • Natuurlijke taal: geheel van klanken
  • Artificiële taal: bv: elektrische pulsen, gebaren, tekens op papier,..
  • Teken verbindt inhoud en vorm

Culturen kunnen ook betekenis toekennen aan vormen en kleuren

  • Berusten, onbewust, ook op afspraken en conventies

Bv: rood (= liefde (Eu), rijkdom (China))

Taal is een soort kennis

Taal:

  • Mentaal
  • Kennis, die opgeslagen is in onze hersenen
  • Indirect te bestuderen, door ons te baseren op gesproken taal

Onderscheid:

  • Speech:
    • gesproken taal
    • fysieke aspect
    • language:
      • interne, geestelijke kant van “speech”

Taal is op regels gebaseerd en productief

Linguïstische productiviteit: het vermogen om ongewone zinnen te begrijpen en te creëren.

Taal leren:

  • Meer dan trial-and-error
  • Leren van algemene regels om betekenis te kunnen creëren

Taalregels:

  • Erg complex
  • Leren hoe gebruiken in specifieke sociale contexten

Taal beïnvloedt de manier waarop we de wereld zien

Menselijke taal = sterk verbonden met het denken.

Gedachten:

  • Visueel
  • Verbaal (meestal)

Herinneringen opslaan in woorden:

  • Carmichael-experiment (1932): mensen figuurtjes laten zien met woord – later figuur reproduceren – resultaat: mensen passen figuurtjes aan aan woord dat erbij stond.
  • Mensen slagen eerder woorden op dan figuren

Taal beïnvloedt onze aard van denken:

  • Sapir – Whorf – hypothese:
    • Benjamin Lee Whorf & Edward Sapir
    • 2 stellingen:
      • Linguïstisch determinisme: idee dat taal ons denken beïnvloedt.
      • Linguïstisch relativisme: als taal denken beïnvloedt, betekent dat ook dat mensen die een andere taal spreken, de wereld op een andere manier zien.

Ideën en concepten uit 1 taal zijn moeilijk te gebruiken in een andere taal:

  • Talen delen de wereld op verschillende manieren in (roost raster dat over de realiteit gelegd wordt)

Bv: Eco

Figuur 16

Andere culturen = ander rooster om mee naar de werkelijkheid te kijken.

Verschillen Nederlands met andere talen:

  • Lexicalisering:
    • Meer gedifferentieerd dan bv: azteken (meer benamingen voor 1 begrip), maar minder dan eskimo’s (meerdere benamingen voor sneeuw)
    • Grammaticale verschillen
    • Vestigen aandacht op bepaalde aspecten van de sociale wereld

Taalvormen

Als men dezelfde taal spreekt, wordt die niet noodzakelijk op dezelfde manier gesproken

Bv: Nederlands in België en Nederland

Vormen:

  • Dialecten:
    • Subgroep gebruikmakend van woordenschat, grammatica, uitspraak
    • Lokaal, geografisch
    • Pidgins:
      • Heeft geen moedertaalsprekers
      • Eenvoudige taal, die bewust is gecreërd om te communiceren met mensen die een andere taal spreken (bv: kolonisten)
      • Grammatica en woordenschat zijn erg eenvoudig
      • Lingua Franca:
        • Mensen uit 2 gemeenschappen kiezen een 3de taal om met elkaar te communiceren

Bv: Engels in internationale zakenwereld

  • Jargon:
    • Gebruik van speciale of technische woorden die door leden van een bepaalde beroepsgroep gebruikt worden
    • Argot:
      • Gebruik van woorden in een andere dan de klassieke betekenis
      • Meestal door niet-dominante groepen in de maatschappij, die bepaalda zaken verborgen willen houden voor buitenstaanders.

Bv: “chinezen” voor het gebruik van cocaïne

  • Ook: “dieventaal” of “Bargoens”

Lees meer...

Verbale communicatie

Gedachte-inhouden versturen naar anderen door gebruik te maken van tekens.

Tekens:

  • Signifiants (betekenaars)
  • Signifié (betekende)

Symbolen: relatie tussen signifiant en signifié berust louter op conventie

Taal = code en maakt gebruik van zulke symbolen

Lees meer...

Besluit

Wat communicatie is

Op verschillende manieren te definiëren

  • Communicatie = meestal een proces
Lees meer...

Communicatiemodellen

Inleiding

McQuail & Windahl (1996): communicatiemodellen zijn vereenvoudigde voorstellingen (grafisch/verbaal/wiskundig) die de voornaamste elementen van het proces en hun onderlinge relaties tonen.

Functies:

  • Organiserende:
    • Ordenen elementen
    • Verbinden elementen met elkaar
    • Verschaffen een beeld van het geheel
  • Verklarende:
    • Helpen informatie, die anders te gecompliceerd is, op een vereenvoudigde manier weer te geven

-Studenten kunnen basiselementen ontdekken

  • Voorspellende:
    • Bepaalde uitkomsten zullen, bij het volgen van de logica van het model, meer of minder waarschijnlijk zijn.

-Helpt bij genereren van hypothesen

2 soorten:

  • Structurele modellen:
    • Ontleding van het geheel staat centraal
    • Aandacht op samenstellende delen
  • Functionele modellen:
    • Relaties staan centraal

-Meesten zijn functionele modellen: alles communicatie is dynamisch en bevat elementen van verandering en evolutie

Gevaren:

  • Vereenvoudiging van de werkelijkheid (té)
  • Onvolledig
  • Maar voor 1 specifiek subdomein

Modellen ontstaan binnen een specifieke context.

Geen allesomvatten, immer geldig model.

Goed? Hangt af van de context waarin men het wil gebruiken.

communicatieformule van Lasswell (1948): verbaal

“A convenient way to describr an act of communication is to answer the following questions: Who? Says what? In which channel? To whom? With what effect?”

Figuur 3

  • Formule van Laswell
  • Geeft verschillende componenten van communicatie goed weer
  • Eenvoudig = succesvol
  • Bekritiseerd:
    • Hier ervan uitgaan dat communicator steeds bedoeling heeft om de ontvanger te beïnvloeden
    • Gezien als persuasief proces
    • Ervan uitgaan dat er altijd effecten zijn (door achtergrond Lasswell: geïnteresseerd in politieke communicatie en propaganda (voor spec. Subdomein))
    • Geen oof voor feedback

Mathematische model van Shannon & Weaver

Claude Shannon: late 1940, mathematissche modellen ontwikkelen voor Bell Telephone Laboratory (modellen vooral geldig binnen telecommunicatie)

Vragen die hij probeerde te beantwoorden:

  • Welke kanaal is het beste geschikt om grote hoeveelheden signalen door te sturen?
  • Hoeveel doorgestuurde signalen zullen vernietigd worden door ruis?

Wet Shannon – Hartley (1948): max. Hoeveelheid data die foutloos door een kanaal kan worden getransporteert neemt linear toemet de bandbreedte van het kanaal en is afhankelijk van de signaal-ruisverhouding.

- C = BW. Log2 (1+ S/N)

Met C = kanaalcapaciteit in bits/sec, BW = bandbreedte van het kanaal in Hertz, S/N = signaal-ruisverhouding

Figuur 4

  • Lineair, eenrichtingsproces
  • Interpersoonlijke communicatie
  • 5 functies moeten vervuld worden, 1 disfunctionele factor (ruis)
  • Informatiebron creeert de boodschap
  • Boodschap wordt omgezet in signaal door de zender
  • Ontvanger reconstrueert de boodschap op basis van de signalen
  • Boodschap bereikt de bestemmeling

verdere uitwerking S&W door DeFleur (1970)

Verder uitgewerkt n.a.v. discussie over overeenkomst tusen betekenis verzonden en ontvangen boodschap.

Hij beschrijft:

  • Betekenis (gedachteinhoud) wordt omgezet in boodschap (door bron)
  • Boodschap wordt omgezet in informatie (door zender)
  • Verzonden door kanaal (bv: massamedium)
  • Ontvanger decodeert informatie als boodschap
  • Boodschap omgezet in betekenis door bestemmeling
  • Verschil met eerder vermelde theorieën

Communicatie: als er overeenkomst is tussen de 2 betekenissen

Figuur 5

  • Met feedback (bron kan communicatie zo aanpassen en efficiënter maken)
  • Vergroten kans overeenkomst 2 betekenissen
  • Tegemoet komen kritiek van lineair proces zonder feedback
    • Ruis in al zijn vormen
    • Ook toepasbaar op massacommunicatie

circulair model van Osgood en Schramm

  • Belangrijkste actoren in het communicatieproces centraal
  • Geen onderscheid tussen bron/zender en ontvanger/bestemmeling

Figuur 6

  • Breuklijn met traditionele visie op communicatie als linear proces
  • Goed voor interpersoonlijke communicatie (mensen veranderen constant van rol)
  • Minder voor massacommunicatie

Spiraal van Dance

  • Helical model
  • Verdere ontwikkeling op circulair model Osgood en Schramm
  • Verschil:
    • O&S: communicatie lijkt op zelfde punt terug te komen als waar ze vertrokken is
    • Dance: proces voorwaarts
    • Communicatie die nu plaatsvindt beïnvloedt de structuur en de inhoud van de communicatie die later volgt.
    • Dynamisch model
    • Zeer geschikt voor interpersoonlijke communicatie
    • Ontwikkelingen van vrij eng en oppervlakkig tot breed en diepgaand

Belangrijk: Self-disclosure (zelfonthulling)

Gerbners algemeen model van communicatie

  • Grondlegger cultivatiemethode
  • Model: grafisch & verbaal
  • Opgebouwd uit verschillende bouwstenen

Figuur 8

  • E: event

M: persoon

E1: gebeurtenis die M waarneemt

  • Relatie is afhankelijk van perceptie (selecteren wat je ontvangt)

Bv: awarness test

  • M wil communiceren

M produceert boodschap SE over E (S: vorm, E: inhoud)

Gepercipieerd door andere ontvanger M2

  • Algemeen model
  • Zowel interpersoonlijke als massacommunicatie
  • Rol van perceptie = belangrijk
  • Steeds een afstand tussen de realiteit, hoe die gepercipieerd en hoe die vervolgend opnieuw gecommuniceerd wordt?
  • Realiteit is niet gelijk aan percepetie

ABX-model van Newcomb

Ideeën over attitudeverandering, publieke opinievorming en propaganda

Model:

  • Uitbereiding werk psycholoog Heider (1946)
  • Consistentie of inconsistentie die bestaat tussen 2 personen in een relatie tot een derde persoon of object.
  • Evenwicht: 2 personen mogen elkaar en het object (consonantie)

Onevenwicht: 2 personen mogen elkaar maar hebben verschillde attitude tov object (dissonantie)

  • Pogingen om verstoorde balans te herstellen (streven naar meer congruentie)

Heider: interne, cognitieve processen

Newcomb: geëxternaliseerde handelingen om evenwicht te herstellen

Communicatie:

  • Bij condities van onzekerheid en onevenwicht
  • Wanneer er sterke aantrekkingskracht is tussen 2 personen
  • Wanneer object belangrijk is voor minstens 1 van de betrokkenen
  • Wanneer object gemeenschappelijke relevantie heeft voor beide personen

Figuur 9

  • A & B = personen
  • X = object
  • Lijnen: attitudes tov elkaar en het object

Aanpassing ABX-model van Westley en MacLean

  • Schetsen beeld massacommunicatie

Verschil interpersoonlijke en massa:

  • Feedbackmogelijkheden bij massacommunicatie zijn beperkt
  • Meer A’s (alternatieve mediabronnen) en X’en (objecten) waar het individu B aan blootgesteld wordt en waaruit het moet selecteren

Figuur 10

  • Interpersoonlijke communicatie
  • A = informatiebron – selectie om te communiceren met B
  • B kan ook directe ervaring hebben met X en feedback geven aan A

Figuur 11

  • Toevoeging element C = communicator (gatekeeper)

Moet noden van B interpreteren en voldoen door boodschappen naar B te sturen via kanaal of medium

  • Massacommunicatie
  • A = advocate – individuen/organisaties die iets te zeggen hebben over X aan het publiek

X = gebeurtenissen waarover communicatie plaatsvindt

C = mediaorganisatie – Kiezen uit A’s, maar kunnen ook rechtstreeks ervaringen hebben met gebeurtenissen

B = publiek

massacommunicatiemodel van Maletzke

Model:

  • Traditionele elementen + aantal bepalende factoren
  • Niet strikt lineair
  • Ingewikkeld: psychologische complexiteit van massacommunicatie

Figuur 12

Links:

  • Communicator, beïnvloedt door reeks factoren (zie schema)
  • Moet vormgeving aanpassen aan de inhoud

Rechts:

  • Ontvanger, beïnvloedt door reeks factoren (zie schema)
  • Facotren beïnvloeden selectie en effecten van media-inhouden
  • Ieder medium heeft eigen mogelijkheden en beperkingen
  • Kenmerksem medium beïnvloeden ervaringen van de ontvanger
  • Beeld van de ontvanger van het medium creëert verwachtingen over media-inhoud en bepaalt op die manier selectie en ervaring
    • Aspecten beeld:
      • Prestige vh medium
      • Betrouwbaarheid vh medium

ritueel model van communicatie van James Carey (1975)

Door geschiedenis heen: proces van zender naar ontvanger, waarbij zender bedoeling heeft om bepaald effect teweeg te brengen bij ontvanger.

Model:

  • Ritueel model
  • Focus op representatie van gedeelde opvattind en overtuigingen, over de tijd heen
  • Communicatie = ceremonie, die mensen samenbrengt
  • Iedereen is gelijkwaardig en participant (geen verschil tussen zender en ontvanger)

Figuur 13

Bv: kranten:

  • Transmissievisie:
    • Middelen om nieuws en kennis te verspreiden
    • Rituele visie:
      • Geen nieuws overbrengen
      • Deelnemen aan massagebeuren
      • Geen informatie, wel drama
      • Beschrijft wereld niet maar stelt ze voor als arena vol actie

Figuur 14

Aandachtsmodel van McQuail (1987)

Benadrukken massamedia = in vele gevallen onze aandacht trekken en houden (hoge kijkcijfers – reclamegelden)

  • Past binnen economische logica (jaren ’80)

Figuur 15

Lees meer...

Elementen in het communicatieproces (volgens procesvisie)

Zender/ bron

Zender:

  • Vaak wordt er enkel van ‘zender’ gesproken (onderscheid bij technische modellen)
  • Bij onderscheid: het technische apparaat (encodeert en zendt door)
  • Macht: bedoeling boodschappen te sturen en de ontvanger te beïnvloeden
  • Actief
  • Vaak centraal

Bron:

  • Persoon die de boodschap zendt; brein/mond van die persoon
  • Vroeger: passief

Nu: actief (door komst nieuwe media: publiek selecteert, interpreteert, evalueert)

Ontvanger/bestemmeling

Ontvanger:

  • Vaak enkel sprake van ‘ontvanger’ (onderscheid bij technische modellen)
  • Bij onderscheid: het apparaat (bv: telefoonhoorn)

Bestemmeling:

  • Persoon
  • Ontvangt, decodeert en interpreteert

Boodschap

= datgene dat wordt uitgedrukt door de zender en wordt overgedragen naar de ontvanger.

Overgedragen:

  • Informatie kan niet worden overgedragen: ontstaat pas bij interpretatie
  • Betekenis: kan niet worden overgedragen
  • Tekens

- Een boodschap krijgt pas betekenis bij de interpretatie ervan

Tekens: verbale/ non-verbale stimuli die een betekenis dragen

  • Bestaat uit (Saussure) : signifiant (betekenaar, concreet)

Signifié (betekende, gedachteninhoud)

  • 3 categorieën (Pierce 1960) :
    • Symbolen:
      • geen natuurlijke relatie tussen betekenaar en betekende.
      • Relatie besrust op conventie, afspraken

(bv: stoel verwijst nr zitobject, mr is het niet)

  • Zelfde teken kan verschillende betekenissen hebben (vr verschillende mensen/ in verschillende contexten)
  • Betekende kan opgeroepen worden door verschillende betekenaars

(bv: hond is in verschillende talen een ander woord)

  • Iconen:
    • Fysieke gelijkenis tussen betekenaar en betekende.

(bv: foto van jou, pictogram van lift)

  • Hoeft de conventies van de taal niet te kennen
  • Indices:
    • Sensorische ervaring A verwijst naar B

(bv: donkere wolken verwijzen naar regen)

Code:

  • Systeem van betekenissen, gemeenschappelijk voor de leden van een cultuur/subcultuur
  • Bestaat uit tekens, regels en conventies

Coderen (encoderen) : omzetten in een code die transmissie mogelijk maakt

Bewustzijnsinhoud wordt omgezet tot tekens

Signaal

Louter technisch – natuurkundig concept

= drager van een teken

  • Primair signaal:
    • Face to face communicatie
    • Via rechtstreekse zintuigelijke prikkels (optisch, auditief, tactiel, oleofactisch, gustatief)
  • Secundair signaal:
    • Technisch
    • Indirecte communicatie
    • 2 typen:
      • Geproduceerd op mechanische wijze (pers, penseel, pen,...)
      • Geproduceerd op elektrische/elektronische wijze (stroomstootjes)

Kanaal

Overbrugt de ruimtelijke scheiding tussen zender en ontvanger (bv: telefoonlijn)

Medium

massacommunicatie & interpersoonlijke communicatie:

  • Faucconnier (1981): het is een object dat de boodschap draagt of kan dragen of een technisch middel dat het tot uiting brengen en waarnemen van de boodschap via zintuigen mogelijk maakt.
  • Tijd overbruggen: papiertje met boodschap op tafel en wordt pas later gelezen

Face to face communicatie:

  • Geen medium
  • Medium: ‘de stem’
  • Ook fysische middelen kunnen hier boodschappen omzetten in signalen

Indeling van Bordewijk en Van Kaam (Syllabus p. 18):

Indeling naargelang graad van de interactiviteit

2 dimensies: controle over de informatiebron & controle over tijd en onderwerpkeuze

  • Allocutie:
    • One-way communicatie
    • Zender bepaalt tijd en keuze van het aanbod en controleert de opgeslgen informatie

Bv: tv

  • Conversatie:
    • Individuen wisselen interactief informatie uit met volledige controle van tijdstip, keuze en inhoud

Bv: tefefonie, face-to-face gesprek

  • Consultatie:
    • Centraal beheerde databank wordt geconsulteerd door een individu, dat controle houdt over tijd en onderwerp

Bv: boek, krant, bibliotheek

  • Registratie:
    • Centraal orgaan wint op bepaald ogenblik informatie in over individu

Bv: examen

Door komst nieuwe media: communicatiepatronen onder druk:

  • Integratie van tele-, data- en massacommunicatie
  • Interactiviteit in 1 enkel medium
  • Het netwerken van deze media

ð Alle 4 tesamen

Bv: internet (spam, msn, google, online examen)

Ruis

= elke soort stimulus die de ontvangst van de boodschap belemmert.

Soorten:

  • Fysieke, mechanische of kanaalruis:
    • Storing bij de fysieke transmissie van een signaal

Bv: lawaai van radio in cafe bemoeilijkt gesprek tussen 2 personen

  • Bestrijden:
    • Signaal versterken (harder spreken)
    • Signaal beter richten op beoogde publiek
    • 2 of meer signalen gebruiken voor dezelfde boodschap
  • Psychologische ruis:
    • Interne gedachten die de communicatie verstoren

Bv: boodschap niet goed ontvangen omdat je met je gedachten ergens anders zit

  • Fysiologische ruis:
    • Fysieke toestand van de ontvanger belemmert de communicatie

Bv: je voelt ge grieperig en het is moeilijk de aandacht bij de les te houden

  • Semantische ruis
    • Betrokkenen hanteren verschillende codes (vaktaal), spreken andere taal:

De ontvanger is niet in staat de tekens die de zender gebruikt, op een correcte manier te decoderen.

Bv: autobezitter en garagist die het probleem uit de doeken doet, bijsluiters

Feedback

= de informatie die de ontvanger naar de zender stuurt zodat deze het communicatieproces kan evalueren.

Hier:

  • Eenrichtingsverkeer
  • Feedback: op zichzelf staand communicatieproces

Hoeveelheid en aard: naargelang van het communicatieniveau:

  • Face-to-face: vragen, gebaren, gezichtuitdrukkingen
  • Massacommunicatie: publieksonderzoek, verkoopscijfers, tryouts, e-mails, brieven, telefoontjes,...
Lees meer...

Controversen en breekpunten in def. Van communicatie

intentionaliteit

Intentie ligt aan de basis van de teleologische opvatting:

  • Communicatie = zender heeft bedoeling boodschap te sturen en ontvanger heeft bedoeling boodschap de ontvangen
  • Typisch voor processchool
  • Dominant bij onderzieken naar massacommunicatie

Anderen: gedragsopvatting:

  • Dominant bij non-verbale communicatie
  • Alle gedrag van mensen is communicatief
    • Onmogelijk niet-communiceren (Watzlawic)
    • Teleologische: niet alle gedrag is communicatief, wel informatief

Geslaagsheid als criterium

Pas communicatie als geslaagd als aan bepaalds verwachtingen/normen voldaan.

Fauconnier (1981):

  • Typen
  • GC = E + T + Ox + Ib + Ub (geslaagde communicatie = expressie + transmissie + ontvangen door bedoelde ontvanger + juiste interpretatie van de boodschap + juiste uitwerking)

Kan op veel vlakken fout gaan

Eenrichtings- of tweerichtingsverkeer

Processchool:

  • 1 richting is voldoende
    • A tegen B = communicatie
    • Reactie van B tegen A (feedback) = nieuw proces

Gedragscommunicatie:

  • 2 richtingen: wisselwerking
    • A tegen B en B tegen A = 1 proces

Visie van auteurs hangt sterk samen met het niveau:

Massacommunicatie: 1 richting (lineair)

  • Inter-persoonlijke communicatie: 2 richtingen (circulair)

Observatieniveau

Communicatiewetenschappen : ‘menselijke’ communicatie

Verschillende communicatieniveaus:

  • Intrapersoonlijke : com. Binnen 1 persoon, praten met jezelf
  • Interpersoonlijke: tussen 2 mensen
    • Face to face
    • Geïntermedieerd
  • Groeps: = publieke communicatie
  • Organisatie: vanuit organisatie/bedrijf
  • Massa: bv: tv, krant, radio
Lees meer...

Wat?

Van Dale woordenboek:

  • Mededeling (zender centraal)
  • Verbinding (weinig gebruikt, transport)
  • Uitwisseling gedachten (afw. Zender en ontvanger)

Etymologisch: communicare (lat.) – gemeenschappelijk maken

Niet 1 bep def, maar goed:

  • Operationeel binnen bepaalde visie/departement
  • Logisch/ coherent
  • Niet tegengesproken door de waarheid
  • Onderscheidbaar van andere maatschappelijke verschijnselen

Processchool (meest dominant) :

  • Communicaitie = Transmissie van boodschappen
  • Zender – ontvanger – boodschap – medium/kanaal – coderen/ encoderen - ...
  • Efficiëntie en accuuraatheid
  • Proces waarbij 1 persoon het gedrag/de gedachten van een andere pers. Beïnvloedt (zender centraal)
  • Effect is niet het bedoelde: communicatiefout -> kijken in de verschillende fasen
  • Leunt aan/steunt op soc. Wetenschappen & psychologie
  • Arts of communication (Handelingen !!!: actoren en intenties)

Betekeniscreatie-school:

  • Communicatie = productie en uitwisseling van betekenissen
  • Hoe boodschappen/teksten met mensen interageren en betekenissen creëren
  • Verschillen = niet noodzakelijk fout maar resultaat van culturele verschillen tussen partijen
  • Communicatie = studie van de teksten
  • Methode: semiotiek (tekenleer)
  • Works of communication (kunstwerken, reclamespots, soaps,...)
Lees meer...

Inleiding

Geen ‘correcte’ def:

* Andere mensen, andere invullingen en interpretaties, subdomeinen

* 2 dominante tradities (Health & Bryant, 1992):

- processchool

- betekeniscreatieschool

Lees meer...

Lange-termijn effecten

  • Periode: vanaf jaren ’60- ’70
  • Uitgangspunten:
    • Terugkeer van de machtige media?
    • Lange-termijn-effecten (cfr. stalagmieten-theorieën)
    • Effecten van informatie (nieuws) en fictie
  • Agenda-setting-theorie
    • Mc Combs & Shaw
    • Studie van presidentiële campagnes in 1968, 1972, 1976
    • Wat zijn de belangrijkste issues volgens de media en volgens de kiezers?
    • Media bepalen waarover mensen nadenken
    • Bernard Cohen (1963) : “The press may not be successful much of the time in telling people what to think, but it is stunningly successful in telling its readers what to think about.”
    • Onderliggende assumpties:
      • Media reflecteren de realiteit niet, ze selecteren (gatekeeping) en vervormen : bepaalde onderwerpen krijgen aandacht, andere niet of minder. Bepalen dus ook mediaagenda
      • Concentratie op beperkt aantal thema’s en onderwerpen, heeft effect op publiek
  • Verfijningen:
    • Media-aandacht alleen niet voldoende is om agenda-setting te verklaren:
      • Belang van aard van het onderwerp
      • Belang van de presentatie
      • Belang van de positionering : waar komt het item in het nieuws ?
  • Verfijningen:
    • Niveaus van agenda setting:
      • First level agenda setting (cfr supra): invloed van hoeveelheid berichtgeving (waarover denken mensen) – priming: media bepalen ook de criteria op basis waarvan mensen problemen en situaties beoordelen : hoeveelheid berichtgeving/ aandacht effect heeft op de mensen dat men die als belangrijk gaat selecteren
      • Second level agenda setting: invloed van cognitieve en affectieve invalshoek in berichtgeving (hoe denken over issue) – framing : meer op personen gericht dat op media of gebeurtenissen.
      • Intermedia agenda setting : bespreking kandidaten, regering heeft media in de hand.
  • Priming : beoordelen van mensen of gebreurtenissen gaat men beschikken over wat ze weten van de media = psychologisch mechanisme
  • Framing : probeert dat media issues onderwerpen, ze op een bep manier onderwerpen framen en zo invloed uitoefeningen op de lezers ervan
  • Zwijgspiraaltheorie
    • Noelle Neumann, 1974
    • Mensen zwijgen wanneer ze denken dat ze een minderheidsopvatting aanhangen
    • Kritiek op zwijgspiraal:
      • Niet één grote opvatting (links versus rechts). Elk individueel thema kan voorwerp worden van een zwijgspiraal.
      • Zwijgspiraal is wellicht contextafhankelijk.
      • Vrees voor sociaal isolement is wellicht verbonden met persoonlijkheid.
    • Kritiek op zwijgspiraal:
      • Groepsprocessen: vrees voor isolement is aangetoond. Maar theorie maakt sprong van groeps- naar maatschappelijke processen. Hangt af van de context of mensen gaan spreken of zwijgen.
  • Cultivatietheorie
    • Culturele indicatoren-project van George Gerbner (Annenberg School of Communications, Pennsylvania)
  • Mensen die vaak tv kijen hebben overdreven beeld van het geweld in de maatschappij, bij hert oplossen van de vragen gaan ze antwoorden volgens wat ze kennen
    • Uitgangspunten:
      • Tv als storyteller, bron van socialisatie : tv vertelt ons verhalen en leert wat goed en slecht is
      • TV schetst homogeen beeld, creëert schijnwereld : door commercialistering mediawereld ontstaat homogeen beeld , alle programma”s hebben zelfde typsche kenmerken
      • Kijkers zijn niet selectief (ritueel) : gaat in tegen de U en G theorie ; mensen kijken tv met de klas en er is niets te doen dus kijken ze tot slapen
      • Publiek heeft effect op programmamakers :
      • Incidenteel leren : weinig leren bewust van N toch onbewust engels leren.
    • Drie onderzoeksluiken:
      • Institutional Process Analysis (communicator) : welke invloeden spelen er wat bepaald wat in media komt ? hoe komt inhoud tot stand, welke factore ?
      • Message System Analysis (inhoud) / nagaan wat tv ons brengt : inhoudsanalyse, kwantitatieve
      • Cultivation Analysis (effecten) : blootstelling effecten op LT op de inhoud
    • Institutional Process Analysis (communicator): invloeden van :
      • Financiers
      • Managers
      • Toeleveranciers
      • Collega’s
      • Concurrenten
      • Experts
      • Maatschappelijke belangenroepen
      • Publiek
    • Message System Analysis (boodschap):
      • Aandacht, nadruk, tendens, en structuur
      • Voornaamste onderzoeksthema: geweld in de media
      • Nadien ook andere onderwerpen : bv seksualiteit, sekserollen, gezondheid, politiek…
    • Cultivation analysis (effecten):
      • First and second order effects
        • Bv. schatting aantal politie-agenten, aantal zware geweldmisdrijven, …
        • Bv. “Mean world syndrome”
      • Mainstreaming: zware tv-kijkers verschillen minder van elkaar dan lichte tv-kijkers
      • Resonance: dubbele dosis wanneer realiteit en TV-realiteit op elkaar aansluiten
    • Kritiek op de cultivatietheorie:
      • Kleine, beperkte “effecten”
      • Causaliteit?
      • Homogene televisie-inhoud en blootstelling
      • “Tellen” volstaat niet om de boodschap van televisie zichtbaar te maken Relatie tussen first- en second order estimates?
  • Mediatheorie (channel theory, media formalism)
    • McLuhan 1964 : mensen dachten vroeger lineair, na tv non- lineair
  • idee erg uiteenkopen en inconsistent
  • van de empiristen : gebruiken exp om het echt te testen ,
  • neomarxistische
    • Nadruk op de kenmerken van het medium zelf (ipv inhoud) :
    • Technologie heeft (positieve) invloed op individuen en samenleving (cfr. the global village)
    • Bekende uitspraken van McLuhan:
      • The medium is the message /The medium is the massage
      • The content of a new medium is an old medium (cfr. the horseless carriage syndrome)
      • Hot media (bv. krant) versus cool media (bv. televisie) : indeling betwistbaar en tegenwoordig zeker onhoudbaar
  • Kritische ‘cultural studies’ en de media
    • Jaren ’60 Europese theoretici (neomarxisten) die zich concentreren op massamedia en hun rol bij het promoten van een hegemonisch wereldbeeld
    • “British Cultural Studies”
  • Ontdekking dat mensen vaak weerstand bieden aan dominante gezichtspunten, alternatieve interpretaties naar voor schuiven (dus geen rechtsreeks effect)
Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen