Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Groepscommunicatie

Eerste golf van wetensschappelijke interesse: ’50.

Tweede golf: aantal decennia later; met netwerkstudies/netwerkanalyses.

Groepen verschillen in omvang (dit kwantitatieve aspect heeft ook invloed op het kwalitatieve):

Kleinste groep:

  • 2 personen “dyad”
  • Meer dan 2 personen betrokken (vanaf dit moment mogelijkheid tot het vormen van coalities)
    • Hier word dyad gezien als soort sociale formatie

Groep => organisatie: Wanneer groep groter wordt, doelstelling duidelijker en geformaliseerd, structuur meer georganiseerd wordt (geen cut-off point)

Wat is een groep?

Niet iedere verzameling mensen is een groep.

Collectiviteit: als mensen niet regelmatig als groep tesamen komen.

Voorwaarden voor groep:

  • Bestaat uit beperkt aantal individuen (min 3; max 12-20)
  • Hebben gemeenschappelijke identiteit (bewustzijn!)
  • Gebaseerd op gemeenschappelijk, expliciet of impliciet doel (bv: sporten, …)
  • Informele structuur
  • Informeel of semi-formeel leiderschap (bepaalde mensen hebben altijd meer te zeggen dan anderen)
  • Leden hebben met enige regelmaat persoonlijk contact

Omvang van groepen

Sommige auteurs: pas groep bij 3 personen: toevoegen van derde persoon aan dyad, doet situatie volledig veranderen:

  • Aantal communicatiekanalen verdrievoudigd
  • Veranderingen op vlak van intimiteit
  • Nieuwe vragen wat betreft verdeling spreektijd, machtsverhoudingen
  • Beide moeten nu ook rekening houden met de indruk die hun gedrag op de derde persoon heeft
  • Kwantitatieve aspect heeft dus ook kwalitatieve consequenties

Grotere groep:

  • Grotere hoeveelheid ideeën bij brainstorming (associaties)
  • Men kan minder aan het gesprek deelnemen (vooral zwijgzame mensen zeggen nog minder)
  • Vertonen minder samenhang en vallen gemakkelijker uiteen in subgroepen
  • Mogelijkheid tot misverstanden en conflicten neemt toe
  • Meer uiteenlopende behoeften, meer botsingen, meet uitingen van ontevredenheid
  • Minder het gevoel dat men erbij hoort, maar men gaat zich meer ergeren
  • Bij meer dan 12 personen: nauwelijks groepsgesprek (focusgroepen (= mensen uitnodigen om in groep over iets te spreken))

Aard van de groep

Groepen kunnen verschillen qua graad van betrokkenheid: primaire en secundaire groepen:

Primair:

  • Men is sterk persoonlijk op elkaar betrokken
  • Met gaat informeel en spontaan met elkaar om
  • Men kent elkaar goed
  • Gaat om WIE je bent
  • Vervanging van groepslid is moeilijk
  • Bij komst extra groepslid: alles veranderd

Bv: gezin

Secundair:

  • Formeel en afstandelijk
  • Bepaald door status; deskundigheid of sociale categorie
  • Gaat om WAT je bent
  • Individuen zijn vervangbaar

Bv: werk

Groepen verschillen qua aspectomvang:

= de verschillende functies die groepen vervullen:

Sommige:

  • Maatschappij in het klein
  • Meerdere taken vervullen
  • Meerdere behoeften bevredigen

Anderen:

  • Maar 1 of beperkt aantal taken

Hoe groter aspectomvang:

  • hoe meer kenmerken primaire groep
  • hoe duidelijker grenzen
  • hoe hoger gestelde eisen bij in- of uittreding
  • hoe ingrijpender uittreding
  • men ontwikkelt eigen cultuur en bakent territorium af (leden van groep met grote aspectomvang)
  • taakverdelingen duidelijker
  • machtsverhoudingen genuanceerder

Verschillen in mindere mate van elkaar:

  • gezin:
    • belangrijkste kleine groep in maatschappij
    • zeer hecht met lange duur
    • ouders kiezen voor elkaar, kinderen worden onvrijwillig lid
    • verschillende taken moeten worden vervuld (voeding, woning, zorg voor elkaar)
    • men brengt veel tijd met elkaar door
    • raakt sterk op elkaar betrokken, kent mekaar door en door
    • heeft eigen territorium (woning)
    • ontwikkelt eigen rituelen (frieten op woensdag)
    • adolescentengroep:
      • hechte vriendengroepen
      • jongeren tussen 12 en 20
      • geen zakelijk doel
      • jongeren komen samen om allerlei dingen te doen, sociale behoeften te bevredigen
      • brug tussen kinderwereld en volwassenenwereld
      • conversaties hebben betrekking op leeftijdsgenoten, ouders, leraren, gevoelens,…
      • meestal kleine groepen met intense interacties
      • groepsnormen worden slaafs gevolgd (sociale acceptatie is in deze leeftijdsgroep van enorm belang)
      • arbeidsgroepen:
        • vervullen van een taak
        • mensen werken in groepen omdat 1 iemand de taak niet aankan
        • samenwerking en specialisatie is nodig
        • grenzen zijn niet scherp
        • groep verandert dikwijls (komen en gaan van leden)
        • territorium is vaak vaag
        • men neemt deel aan arbeidsgebonden groepen om aan het werk gebonden (geld dat men verdient) en sociale redenen
        • interactie: is de communicatie nodig om te taak te verrichten en extra sociale interactie
        • werken onder aangewezen formele leider
        • bij hechte samenhang, meestal productiever
        • groepsnormen hebben betrekking op: hoeveel werk men verricht, mate onderlinge hulp, getolereerde hoeveelheid van fouten,…

Groepsstructuur

alle groepen (formeel en informeel) hebben bepaalde structuur.

Niet alle leden zijn gelijk:

  • centrum van de groep: leden die meer actief zijn dan anderen
    • = clique: hechte subgroep binnen de groep
    • Periferie: meer passieve leden
      • Aanvaarden of verwerpen suggesties van de leidende leden
      • Soms samenklitten als oppositiekliek

Groepsstructuren beschrijven en analyseren adhv verschillende sociometrische technieken:

  • Visuele voorstelling van alle interacties = sociogram

Figuur 33:

  • Men kan individuele fenomenen afleiden
    • Sterren: populair (veel pijlen)
    • Geïsoleerden: geen positieve, enkel negatieve nominaties
    • Geesten: geen positieve, maar ook geen negatieve nominaties
  • Maar ook groepsfenomenen
    • Wederkerige keuzes: dubbele pijl
    • Kettingen: a->b; b->c; c->d
    • Eilanden: vallen buiten groep
    • Driehoeken: a->b; b->c; c->a
    • Cirkels: in het rond
  • Bv: facebook, spelletjes (6degrees of Kevin bacon), organisaties/bedrijven bij fusie, verspreiding van ziektes

Groepsleiderschap

Alle groepen zijn hiërarchisch georganiseerd.

Leider:

  • Is in staat het niveau van de groepsprestaties te verhogen en betrekkingen tussen groepsleden te versterken.
  • Heeft steun van groepsleden
  • Kan hun gedrag beïnvloeden in richting die hij wenst

Leiderschap:

  • Is afhankelijk van de eigenschappen die in een bepaalde groep gewaardeerd worden en de situatie waarin de groep zich bevindt.
  • Ontstaat wanneer groep leider nodig heeft om de activiteiten van de groep richting te geven en te coördineren.

Behoefte aan leider wanneer:

  • Groep groter wordt (chaos dreigt)
  • Taak van de groep ingewikkelder wordt (nood is aan coördinator)
  • Er sneller beslissingen genomen moeten worden (bv: tijdens crisis)

Leiderschap wordt bepaald door aantal factoren/ Bales (1953): onderzoek naar communicatie in groepen:

  • Mate van gespreksbijdragen
    • Sommigen zeggen veel meer dan anderen
    • Groepsbijdragen ongelijker als groep groter wordt en status en deskundigheid verschillen
    • Wie veel praat, wordt veel aangesproken
    • Veelpraters richten zich tot groep in geheel, weinigpraters zelden (richten zich tot veelpraters)
    • Wie in begin veel deelneemt, zal eerder leider worden
    • Kwaliteit van gespreksbijdragen
      • In eerste instantie is mate van bijdrage belangrijk, later kwaliteit
      • Plaats in het communicatienetwerk
        • Leiderschap beïnvloedt door mate waarin essentiële informatie voor sommigen toegankelijk is.
        • Centraal in communicatie netwerk: eerder leider worden
        • Cultuur en individuele eigenschappen
          • Cultuur waarin groep tot stand komt, kan invloed hebben op keuze van een leider
          • Personen die beschikken over eigenschappen, die passen bij de groep: eerder leider
          • Leiderschap geassocieerd met kenmerken als intelligentie, extraversie, aanpassingsvermogen en kunnen aanvoelen van sociale situaties

In groep 2 dingen belangrijk:

  • Bereiken van het groepsdoel
  • Opbouwen en in stand houden van de groep zelf

2 soorten leiderschap:

  • Instrumenteel of taakleiderschap
    • Best in zeer gunstige of zeer ongunstige omstandigheden
    • Expressief of sociaal-emotioneel leiderschap
      • Best in gemiddelde condities

In groep ontpoppen van 2 belangrijke personen:

  • Ideeënspecialist
    • Praat het meest
    • Beschouwt hem als leider, maar is niet bepaald populair
    • Relatiespecialist
      • Is wel populair
      • Als beide samenvallen in 1 persoon, komt dit de groep ten goede

Bij 2 personen: belangrijk dat ze samenwerken

Groepsprocessen

Men verwijst naar: “alle verschijnselen die in het bestaan van een groep met zekere regelmaat en volgens een wetmatig verloop voorkomen.”

=alle gebeurtenissen, die bekeken worden vanuit de ‘hoe’-vraag

Het binnenkomen in een groep

Binnenkomen:

  • best op kousevoeten
  • Kat uit boom kijken
  • Terughoudend

Welkom heten en voorstellen.

Veel moet men zelf ontdekken:

  • Van meeste zaken zijn groepsleden zich zelf niet eens bewust
  • Wat afspraken en normen zijn over taak en werkwijzen
  • Welke normen omtrent manier van omgaan
  • Wie er invloed heeft in groep
  • Welke subgroepen er zijn (bij wie zich willen aansluiten)
  • Waaruit subcultuur bestaat

Introductie is zwaar.

De groep let op de nieuweling:

  • Nieuweling wordt op criteria geselecteerd (past hij bij ons? Past hij zich aan? Hebben we wat aan hem?), of er is een proeftijd voorzien (of beide)
  • Groepsleden die in het begin het gezelschap van de nieuwe opzoeken zijn dissidenten of mensen die om andere redenen alleen staan. (verbond met nieuweling heft isolatie op en versterkt hen)
  • Invloedrijken aanvaarden pas als nieuweling zich schikt naar bestaande verhoudingen
  • Wordt wel naar hem geluisterd, maar voorstellen worden niet gehonoreerd

Wanneer meerderen tegelijk de groep binnenkomen:

  • Kunnen wel op korte termijn invloed krijgen als zij elkaar steunen
  • Eventuele tegenstand zal hun band versterken
  • Groot aantal nieuwelingen kan veiligheid en rust verstoren

Groepsontwikkeling

Sprake van ‘ontwikkeling’ en ‘fasen’: scherpst zichtbaar in niet geleide of aan taken gebonden groepen (vriendengroepen)

Doelen liggen op sociaal-emotioneel terrein.

3 sociale basisbehoeften/ kernthema’s van de ontwikkeling van sociale groep:

Erkenning

  • Behoefte erbij te horen (inclusie)
  • Dimensie ‘binnen’ of ‘buiten’
  • Hoezeer wil men lid van een groep zijn? Beginnen groepscohesie of desintegratie
  • Probleem van de identiteit: het gevoel opgevangen, aanvaard en verzorgd te worden
    • In nieuwe groepen: Voorstellingrondes leveren oppervlakkige gegevens op (eerste zoektocht tussen leden)
      • Er wordt wel gepraat maar men gaat niet dieper op onderwerpen in
      • Luisteren en kijken
      • Woorden tellen amper
      • Belangrijk is hoe anderen die begroetingsritueel afwikkelen

“in ronde lopen”, “beleefde fase”, “oriëntatiefase”

Groepsleden peilen naar de betrokkenheid van de formele leider en van de anderen

Inlvoed

  • Als gevoel bij elkaar horen bevestigend is - invloedsverdeling
  • Dimensie ‘boven’ of ‘onder’
  • Meesten over onzekerheden heen, praten vlotter, komen meer op voor belangen
  • Idee van wat groepslidmaatschap kan opleveren
  • Eerste normen omtrent hoe men met elkaar zal omgaan zijn ontwikkeld
  • Men durft elkaar en leiding bekritiseren
  • Het gaat om plaats in de prikorde van de groep (elkaar uittesten op voorzichtige manier)
  • Sterke plaats van leider in 1stefase -> touwtrekken (om invloed)
    • Beste in leiderloze groepen of situaties
    • Aantal mensen naar voren die gewend zijn gezag te hebben in andere groepen
  • Moeten besluiten genomen worden over de taak van de groep, de doelen en werkwijzen
  • Hanengevechtjes tussen informele leiders, vorming van subgroepen of cliques
  • Als formele leider:
    • Invloed proberen te verminderen
    • Of alle verantwoordelijkheid bij hem leggen
    • Kan kritiek verwachten (niet negeren, afwijzen of gewoon slikken)
    • Anderen concurreren over informele leiding
  • Men doet veel voorstellen, niemand luisterd:
    • Wel aanvaard = stijgen in invloed

Groep krijgt gezicht; er ontstaan gevoelens van sympathie en antipathie

Op basis daarvan en van gedeelde belangen; ontstaan coalities

Genegenheid

  • Hoeveel geef ik om anderen in de groep en hoeveel geven zij om mij?
  • Angst:
    • Niet aardig gevonden te worden
    • Vrees voor te veel intimiteit
  • Dimensie ‘dichtbij’ of ‘veraf’
  • Samenhang kan sterker worden ontwikkeld (“wij” en “onze groep”)
  • Ontwikkelen eigen gebruiken en jargon
  • Uitingen van sympathie of antipathie van de leiding worden sterk gevolgd

Groepsafbouw

  • Zelfde thema’s maar in omgekeerde volgorde en versneld:
    • Herzien onderlinge relaties, maken ze vrijblijvender en richten zich sterker op vriendschappen buiten groep
    • Invloedsverdeling verandert: delegeren zonder discussie
    • Men gaat zich meer gedragen alsof men niet meer bij de groep hoort
    • Uiteindelijk afscheid wordt verlengd door plannen voor reünie, maar die vindt zelden plaats

Lijnen waarlangs een taakgerichte groep zich ontwikkelt: fasen van probleemoplossing:

  • Beeldvorming/oriëntatie
    • Groepsleden vragen om informatie over het probleem en reageren ze op elkaar met feitelijke gegevens, ideeën en vermoedens
    • Oordeelsvorming/evaluatie
      • Men spreekt zich uit over elkaars ideeën en informatie
      • En tracht het eens te worden over een probleem en verschillende oplossingen te vergelijken
      • Besluitvorming/ controle
        • Groep krijgt greep op probleem, procedures die behulpzaam kunnen zijn en onderlinge interactie

Bales: soorten groepscommunicatie:

  • Positieve sociaal-emotionele communicatie
    • Bv: solidariteit vertonen, spanning verlagen, akkoord gaan,…
    • Negatieve sociaal-emotionele communicatie
      • Bv: spanning verhogen, vijandigheid vertonen, niet akkoord gaan,…
      • Pogingen tot antwoord op taakgericht vlak
        • Bv: mening geven, informatie bieden, voorstellen doen,…
        • Vragen stellen op taakgericht vlak
          • Bv: vragen om informatie, meningen, voorstellen,…

Groepsnormen en conformisme

Mensen hebben groepen nodig om praktische en sociale redenen.

Bij geen enkele groep horen:

  • Dreigen houvast kwijt te geraken
  • Dilemma :
    • Individu heeft ondersteuning nodig van zelfbeeld, waarden en normen => aanvaard worden door groepen die hij de moeite waard vindt.
    • Lidmaatschap is aanslag op individualiteit: als hij steun wil ontvangen en geven, moet hij aantal normen, waarden en overtuigingen van de groep onderschrijven

Sociale normen = gedragsregels waarvan men weet of aanneemt dat ze in de maatschappij (of onderdeel daarvan) van kracht zijn.

Groepsnormen:

  • Meer specifiek dan sociale normen
  • Altijd uitzonderingsbepalingen, herinterpretaties of afwijkingen

De mate waarin een groep eigen normen heeft, die buiten de groep niet gelden, is evenredig aan de samenhorigheid tussen de leden.

Overtreden van algemene sociale normen kan een groep meer samenhorig maken (belletje trek doen)

Redenen waarom binnen groep conformiteit (aanpassing aan de groepsnormen) nodig is:

  • Om taken te regelen die van direct belang zijn voor de taak en doelen van groep
  • Om de interactie te regelen binnen de groep met oog op de taakverdeling en de sociale behoeften
    • Interactieregels maken het leven gemakkelijker; je moet niet nadenken over je eigen gedrag en het gedrag van anderen wordt voorspelbaar
    • Om eenheid van de groep tegenover de buitenwacht te vertonen
      • Ontwikkelen eigen jargon, kleding, rituelen

Fasen:

  • Mensen die in groep komen delen vaak in grote lijnen al haar normen en onderschrijven haar taken en doelen.

Meer algemene normen uit de subcultuur dienen als richtlijnen voor de nieuweling.

  • Fase van voorzichtige deelname:
    • Proberen door te krijgen hoe hij zich moet gedragen
    • Fouten:
      • Men kan afwijkend gedrag tactvol negeren of het correcte gedrag gaan stellen
      • Men kan non-verbaal verbazing of afkeuring tonen
      • Men kan uitleggen wat het verwachte gedrag is
  • Gewenste gedrag:
    • Belonen of bekrachtigen (leden aanvaarden, waarderen,..)
    • Aanvaarding van groepsnormen is geleidelijk proces: uiterlijke meegaandheid via identificatie tot verinnerlijking

Bewuste overtredingen van gevestigde leden zijn ook mogelijk:

  • Zorgen voor leven in de brouwerij
  • Helpen, wanneer ze gecorrigeerd worden, de normen voor anderen scherp te stellen

Fouten van dissidenten:

  • Inpraten en opnieuw aanvaard worden na ‘bekering’
  • Volhardende: gemeden of uit groep gezet
  • Soms ook mogelijkheden om van de groepsnormen af te wijken
    • Omdat men ook tot ander groep behoort, en die normen belangrijk vindt
      • Risico van afwijzing of uitsluiting is meer aanvaardbaar
  • Wanneer men door aanvankelijke volgzaamheid en verdiensten voor de groep persoonlijke krediet heeft opgebouwd
    • Laag en hoog in status confirmeren doorgaans minder

Zelfs in groepen die kort samenwerken en weinig voor de leden betekenen, geven mensen soms hun eigen oordeel op voor dat van de meerderheid:

  • Sherif (1936):
    • Experiment: hoeveel lichtpuntje bewoog (autokinetische effect)
    • In onzekere situaties zijn mensen geneigd hun oordeel aan te passen aan dat van anderen. (=informationele beïnvloeding)
    • Ash (1951):
      • Experiment: welke lijn van 1 blad gelijk aan lijnen op ander blad
      • Verschillen met Sherif:
        • Aangeboden prikkel niet onzeker
        • Doorgestoken kaart
        • Mensen gingen in vele gevallen mee met het verkeerde groepsoordeel (= normatieve beïnvloeding)
        • Zeer belangrijk dat individu niet tegenovereensgezinde groep staat – het volstaat 1 mede-afwijker te hebben
Lees meer...

Inter-persoonlijke communicatie

Inter-persoonlijke communicatie als een speciale vorm van dyadische communicatie

Inter-persoonlijke communicatie:

  • Meest gebruikte en erg belangrijke vorm van communicatie

Wat? 3 visies:

  • Meest ruime: communicatie tussen mensen
  • (face-to-face) interactie tussen 2 personen = Dyadische communicatie
    • Gesprekspartnes bevinden zich in elkaars omgeving
    • Persoonlijk en gepsrekspartners kunnen op elkaar inspelen
    • Kwaliteit van de feedback is hoog
    • Spontaan: beslissen zelden op voorhand wat ze zullen zeggen tegen elkaar
    • Rollen van spreker en luisteraar wisselen constant
    • Slecht bepaalde soorten van dyadische communicatie
      • Gewone, onpersoonlijke dyadische communicatie (bv: winkebediende en klant) kan veranderen in inter-persoonlijke communicatie (= zogenaamde ontwikkelingsbenadering) wanneer de regels die de relatie leiden en de hoeveelheid gegevens die de zenders over elkaar hebben veranderen

Communicatie wordt geleid door regels, die ons vertellen hoe we moeten communiceren met anderen, die verschillen qua graad en algemeenheid.

  • Culturele regels:
    • Meest algemeen en gebruikt bij mensen die we niet zo goed kennen
    • Men spreekt niet over persoonlijke zorgen of angsten
    • Weinig gegevens om op voort te bouwen
    • Sociale of Sociologische regels:
      • Wanneer we spreken met mensen die tot specifieke groepen binnen onze cultuur horen
      • Regels gebonden aan het lidmaatschap van een bepaalde groep (informele begroetingen tussen vrienden)
      • Topics waarover groepsleden praten, verschillen van de onderwerpen waarover vreemdelingen praten
      • Elke van de vele groepen waar we deel van uitmaken gebruikt een licht verschillende set van communicatieregels
      • Psychologische regels:
        • Wanneer we mensen goed kennen
        • Partners zelf die de regels bepalen (alledaagse regels mogen breken)
        • Range of gespreksonderwerpen is zeer breed (bv: persoonlijke en emotionele topics, waar we met vreemden niet over praten)
        • Informatiebronnen breiden ook uit
        • Wanneer we elkaar beter leren kennen, begrijpen we elkaar beter, leren elkaars non-verbale gedrag kennen, kunnen dat gedrag niet alleen verklaren maar ook voorspellen.
        • Inter-persoonlijke communicatie ontstaat over de tijd heen en veronderstelt de ontwikkeling van persoonlijk genegotieerde regels, een toegenomen informatieuitwisseling, steeds dieper wordende kennisniveaus

Hechte relaties zijn belangrijk voor mensen:

  • Iedereen heeft nood aan toeverlaat, steun en veiligheid
  • Ontwikkeling van ons zelfbeeld:
    • Product van goed- en afkeuring van diegenen metwie we in contact komen
    • We bekijken onszelf door de ogen van anderen
    • Iemand om wie we geven, reageert op ons: onze perceptie van die respons beïnvloedt ons beeld van wie we zijn, en we gedragen ons naar dat beeld.
    • Lokt nieuwe responsen uit (herhaling cyclus)
    • Pygmalian-effect (waarbij mensen zich anders gaan gedragen omdat anderen dat van hen verwachten)
    • We kiezen onze vrienden deels omdat ze ons toestaan om te zijn wie we zijn

De ontwikkeling van inter-persoonlijke relaties

Toenaderings- en verwijderingsfasen

Relaties zijn niet statisch maar dynamisch en veranderen over de tijd heen.

Knapp (1984): algemene patronen in deze ontwikkelingen

Toenaderingsfases:

  • Initiatiefase:
    • Positieve indruk creëren
    • Observeren elkaar grondig om ‘cues’ te krijgen over persoonlijkheid, attitudes, bereidheid om verder te engageren in relatie
    • Zoeken naar manieren om communicatiekanalen te openen.
  • Experimenteringsfase:
    • Op zoek gaan naar gemeenschappelijke basis voor een relatie
    • Communicatie is fatisch (vooral small talk)
    • Hoewel weinig echt gepraat, toch belangrijk

Leidt tot topics voor verdere conversaties, geeft individuen informatie over elkaar en reduceert onzekerheid, mogelijkheid persoonlijkheid te kennen te geven

  • Ontspannen, onkritisch, nog niet bindend, ambigue
  • Meeste relaties stoppen in deze fase

Intensifiëring:

  • Individuen tonen meer betrokkenheid
  • Zelfonthullingen, koosnaamjes, ‘wij’ en ‘ons’
  • Men begint elkaars verbale en non-verbale stijl te kennen
  • Gebruikt shortcuts en maakt elkaars zinnen af
  • Tevredenheid en opwinding zijn zeer hoog

Integratiefase:

  • Men wordt een koppel in andermans ogen
  • Attitudes, interesses en vriendengroepen worden gedeeld
  • Zelfde wijze van praten en non-verbaal communiceren
  • ‘intimiteittrofeeën’: signaleren naar de buitenwereld dat ze een koppel zijn (elkaars kleding, portefeuille dragen)
  • Perceptie van eenheid wordt versterkt door vrienden en kennissen die over de partners denken als helft van een geheel
  • Verlies van individuele identiteit die gepaard gaat met de integratie kan zowel positief als negatief ervaren worden (onzekerheid)
  • Geheime testen gebruiken om de betrokkenheid van de andere persoon te testen:
    • Indirecte suggesties: grappen omtrent de ernst van de relatie
    • Scheidingstesten: partners laten zien hoe ze zich zonder elkaar voelen
    • Uithoudingstesten: gaan na hoeveel tijd en energie de partner voor de ander wil vrijmaken
    • Jaloezietesten: willen nagaan of de relaties en reacties van derden met of tegenover de partner inderdaad met enige afgunst, dan wel onverschilligheid worden onthaald

Bondingfase:

  • Soort publiek ritueel waarbij men aantoont dat men een koppel is

(bv: trouw)

Verwijderingsfasen:

Differentiëringsfase:

  • Koppels beginnen voorheen nooit opgemerkte verschillen op te merken en te becommentariëren
  • ‘jij’ en ‘ik’
  • Verschillen worden belangrijke conversatietopics en onderwerp van openlijke discussies en ruzies
  • Korte periodes van differentiëring zijn typisch voor alle relaties

Inperkingfase:

  • Partners beperken hun communicatie
  • Over bepaalde topics wordt niet meer gediscusieerd
  • Communicatie is mijnenveld geworden met enkele geladen topics
  • Er wordt nog weinig informatie uitgewisseld
  • Uitdrukkingen van verbondenheid dalen

Stagnatie:

  • Stilte en inactiviteit
  • Communicatie wordt zeldzaam en waneer ze optreedt is ze rigide en vreemd, alsof partners elkaar niet kennen
  • Formeel en beleefd
  • Negatieve emoties komen in non-verbale communicatie tot uiting
  • Partners doen niet meer de moeite om met elkaar de praten, want ze denken dat het toch niets meer uithaalt
  • Soms niet lang, soms maanden/jaren in deze toestand omdat men het beëindigen van de relatie te pijnlijk/moeilijk/riskant vindt

Vermijdingsfase:

  • Partners scheiden van elkaar (fysiek of emotioneel)
  • Als niet mogelijk: scheiden partners zich psychologisch van elkaar af
  • Doen alsof de andere niet bestaat

Beëindigingfase:

  • Beide partijen zijn zich bewust van het feit dat de relatie spaak loopt
  • Echte beëindiging kan een opluchting zijn/harde klap zijn
  • 3 functies:
    • Aankondiging van de aankomende scheiding
    • Samenvatting van wat er gebeurt is tijdens de interactie
    • Beëindiging van de toekomst van de relatie

Model van Knapp bschrijft wat vaak gebeurt in relaties, maar niet wat onvermijdelijk gebeurt.

Koppels kunnen ook terug naar een vroegere fase gaan.

Partners zitten niet altijd op dezelfde moment in dezelfde fase.

Niet alle koppels doen er even lang over om de verschillende fasen te doorlopen.

  • Is er variatie in de ontwikkeling van relaties

Figuur 31

Inter-persoonlijke aantrekkingskracht: de filtertheorie

Wat trekt mensen aan om een relatie te starten?

Duck (1973): aantrekking is een proces van eliminatie; men gebruikt een reeks filters om te zien hoe ‘close’ we met anderen willen zijn.

Het punt waarop iemand eruit gefilterd wordt, bepaalt de soort relatie dat men met deze persoon wil aangaan.

  • Niet door eerste filter: vreemden
  • Niet door tweede filter: kennissen

4 soorten filters/cues:

  • Sociologische of incidentele cues:
    • Domgrafische of omgevingsfactoren die de waarschijnlijkheid van een contact bepalen.

Bv: plaats waar we wonen, werken, hoe vaak we reizen,…

  • Fysieke nabijheid is een sleutelelement (relaties/vriendschappen meestal met mensen uit de buurt)
  • Op zorgvuldige manier de leef en werkomgeving uitkiezen om de kans op het vormen van een relatie te vergroten
  • Vertrouwheid en nabijheid leiden tot aantrekking
  • Pre-interactiefactoren:
    • Mensen gebruiken non-verbale impressies om te beslissen of ze met iemand willen interageren.
    • Men baseert zich op lichaamstaal, kleding,…
    • Om idee te vormen van wie en wat anderen zijn
    • Interactiefactoren:
      • Beginnen rol te spelen wanneer we het contact aangegaan zijn
      • Sommige interacties verlopen vlot en aangenaam (aantrekkingskracht zal toenemen), anderen moeilijk
      • Psychologische factoren zijn doorslaggevend bij de creatie van langdurige relaties
      • Mate waarin we zelfde waarden en normen delen, zelfde kijk op het leven hebben,…
      • Belangrijk om deze waarden en normen te kennen te geven (disclosure) en ook aan anderen te vragen dit te doen

Zelfonthulling in de ontwikkeling van inter-persoonlijke relaties

Zelfonthulling = disclosure

  • Wanneer een persoon op vrijwillige basis dingen over zichzelf vertelt, die anderen waarschijnlijk kunnen kennen of ontdekken via andere bronnen
  • We geven ons bloot aan de andere

Johari-venster (Joseph Luft en Harry Ingham (1955)):

  • Toont aan wat mensen over zichzelf weten (en wat niet) en wat anderen over iemand weten (en wat niet) in 4 luiken/panes:

Open luik:

  • Aspecten van onszelf die we zelf en die ook anderen van ons kennen

Bv: haarkleur

  • Niet enkel feitelijke informatie maar ook gevoelens, motieven, gedragingen, behoeften, verlangens,..
  • Bij eerste ontmoeting nog niet zo groot, maar tijdens interactie groter en groter worden

Blinde luik:

  • Dingen die anderen van ons weten en in ons zien, maar die we zelf niet kennen

Bv: eten dat op ons gezicht hangt, maar dat we zelf niet zien of voelen

Verborgen luik:

  • Informatie over onszelf, die we zelf kennen, maar die anderen niet van ons weten.
  • Bij onthulling: naar open luik
  • Van oppervlakkige weetjes tot zeer persoonlijke informatie

Onbekende luik:

  • Dingen die we niet weten over onszelf en die anderen ook niet weten.
  • Nieuwe ervaringen zetten op die manier aan tot persoonlijke groei
  • Doorheen proces van zelfonthulling ‘openen’ we bepaalde informatie voor anderen, zodat we intiemer worden met hen – het verborgen luik wordt dus steeds kleiner en kleiner

Figuur 32

Zelfonthullingen:

  • Manier om een meer intieme en vertrouwelijke relatie te creëren.
    • Geven steeds meer informatie over onszelf bloot (ander zal dat normaliter ook doen) (= norm van reciprociteit bij zelfonthulling)
    • Self-disclosure, vooral bij intieme onthullingen, kan ook risico’s inhouden:
      • Zeer persoonlijke informatie aan andere mensen geven = hen macht over jou geven. (bv: Lewinsky)
      • Mensen hebben een verkeerde perceptie van hoe anderen zullen reageren op geheimen - soms onverwacht negatieve feedback
      • Gezien de risicor’s: aanbevelingen:
        • Zelfonthulling is niet aanwezig in alle relaties
        • Wel of niet onthullen = rekening houden met het soort relatie dat men met die persoon heeft
        • Persoonlijke ervaringen behouden voor beste vrienden/romantische partner
        • Zelfonthulling kan graad van intimiteit creëren die ongewenst is.
        • Belangrijk in te schatten wat het effect van je onthulling zal zijn op de andere
        • Onthulling in juiste omgeving/op juiste moment (zodat andere adequaat kan reageren)
        • Moet verband houden met wat hier en nu gebeurt
        • Dienen gradueel te gebeuren (eerst veilige, later meer persoonlijke)
        • Relaties ontwikkelen zich over de tijd
        • Moeten wederkerig plaatsvinden (niet = onevenwichtige situatie)

(Potentiële) probleemaspecten binnen relaties

Binnen intieme relaties een aantal spanningsvelden:

Expressie vs afscherming

  • Gaat om de spanning tussen het delen van persoonlijke informatie en privacy
  • Close: diepste zielenroersleen kunnen delen en open kunnen zijn
  • Hechte relaties zijn gebaseerd op gedeelde informatie en verwachten hoge graad van zelfonthulling
  • Oncomfortabel wanneer mensen informatie vragen de we té persoonlijk vinden

Balans vinden: men moet zelfonthulling mogelijk maken zonder ze te eisen

Autonomie vs samenhorigheid

  • Partners moeten uitmaken hoe onafhankelijk of afhankelijk ze van elkaar willen zijn
  • Er moet een gepaste graad van privacy zijn

Inactiviteit vs voorspelbaarheid

  • Wanneer individuen elkaar beter leren kennen, vervallen ze in patronen
  • Ontwikkelen van gedragingen die helpen om behoeften te ontwikkelen
  • Na tijd worden gedragingen voorspelbaar – routine

Noodzakelijk voor gecoördineerde actie = stabiliteit in interactie

  • Teveel routine = verveling

Omgaan met spanningen:

Dialectische nadruk

  • 1 van de 2 polen wordt genegeerd

Bv: koppel kan belsissen dat ze compleet vrij zijn in hun relatie en op die manier de nood aan het samen-zijn negeren

Pseudo-synthese

  • Men denkt de 2 tegengestelden te kunnen combineren

Tegelijkertijd autonoom en samen kunnen zijn

  • Onrealistisch

Reafirmatie

  • Men beweegt tussen de 2 uitersten

Eerst apart, om geïsoleerd te zijn van de andere, daarna weer een activiteit samen organiseren

Macht:

Partners moeten macht verdelen binnen hun relatie: 2 patronen

Complementair: iemand neemt de dominante positie in en iemand de onderdanige (bv: ouders en kinderen)

  • Voordeel: Er kunnen snel beslissingen gemaakt worden
  • Nadeel: problemen ontstaan wanneer rigide complementaire patronen ontstaan (1 vd 2 wordt zijn rol beu)

Symmetrisch:

  • Competitief: beiden vechten voor de dominante posities (stresserend, frustrerend)
  • Onderdanige: beide partijen willen van de controle afzien

Complementaire en symmetrische patronen kunnen soms voldoening schenken maar ook een relatie beheersen en de opties van de partners beperken.

Communicatie:

Wanneer we interageren kan de partner ons bevestigen of afwijzen.

Sieburg onderscheidde 7 vormen van afwijzende, weerleggende communicatie:

Ondoordringbare antwoord:

  • = de ene negeert de ander
  • Gevoel: het niet de moeite waard zijn om opgemerkt te worden

Geven van onderbrekend antwoord:

  • = Terwijl iemand aan het praten is, zelf beginnen praten
  • Gevoel: het niet te moeite waard zijn om naar te luisteren

Tijdens een conversatie onmiddellijk van onderwerp veranderen

  • Gevoel: zorgen van eerste spreker zijn minder belangrijk

Geven van koersveranderend antwoord:

  • = de huidige topic snel afsluiten en een nieuwe introduceren

Geven van afstandelijke antwoorden

  • Gevoel: bij het gebruik van formele, gestileerde taal signaleert men dat men zich ongemakkelijk voelt bij de andere

Geven van incoherent antwoord

  • = beschaamd lijken te zijn en onsamenhangende dingen zeggen
  • Gevoel: niet op gemak voelen

Geven van incongruent antwoord

  • = verbale en non-verbale cues spreken elkaar tegen
  • Gevoel: men wil niet op een directe of openlijke wijze met elkaar omgaan

Niet noodzakelijk problematisch, maar bij systematisch gebruik: het zelfvertrouwen sterk beschadigen

Lees meer...

Inter-persoonlijke en groepscommunicatie

Paralellen tussen interpersoonlijke en groepscommunicatie:

  • Relatief beperkt aantal mensen
  • Proces van toenadering en verwijdering
  • Macht, solidariteit,… spelen een rol
  • Face-to-face communicatie speelt nog steeds een belangrijke rol

Verschillen:

  • In groepen mogelijk om coalities te vormen
Lees meer...

Besluit

Aandacht voor non-verbale communicatie zoals die plaatsvindt bij interpersoonlijke communicatie.

  • Heel vaak en veel non-verbaal communiceren
  • Voor een deel ‘spontaan’
Lees meer...

Paralinguïstiek

Veel betekenis van wat gezegd wordt, halen we niet uit de woorden zelf, maar uit de manier waarop datgene wordt gezegd.

Belangrijk bij kwantitatief onderzoek: waar ligt de klemtoon op, waar vallen de stiltes, waar zijn de haperingen,…?

“Para-taal” heeft betrekking op

  • vocale kwaliteiten (stem, toon, intonatie,…)
  • vocalizations: speciale geluiden waaraan betekenis kan worden toegekend (kreten, gegiechel,…)
  • vocal segregations: pauzes en ‘vulmiddelen’ (‘euh’)
  • beïnvloeden betekenis van gesproken woorden:
    • kunnen emotionele toestand van de spreker beïnvloeden
    • kunnen gebruikt worden om persoonlijkheidskenmerken af te leiden (zware stem geassocieerd met autoriteit)

Onze oordelen zijn vaak gebaseerd op de manier van spreken:

  • bepaalde accenten: ‘prestige speech’
  • afwijken standaardtaal: minder intelligent en geloofwaardig
  • regionaal of subcultureel: hogere graden van aantrekkelijkheid
  • perfect spreken: afstandelijk en snobistisch
  • regionale taal spreken: sympathieker (de ‘gewone’ man of vrouw)

Stiltes:

  • niet spreken: aanwezigheid van de persoon ontkennen
  • aangeven dat men iets ongepasts heeft gedaan(bv: lachen bij racistische mop)
  • teken van respect en ingetogenheid (bv: bij binnenkomen kerk)
  • stilte bij in contact komen met iemand van hogere status
  • in Westen: spreken belangrijker dan zwijgen
Lees meer...

Fysieke kenkmerken

Fysieke kenmerken vertellen ons ook iets over een persoon:

  • Lichaamsbouw:

Bepaald type gelijkgesteld aan bepaalde persoonlijkheidskenmerken:

  • Endomorf:
    • Klein, rond en dik
    • Genereus, gevoelig
  • Mesomorf:
    • Gemiddelde grootte, gespierd en atletisch
    • Ambitieus, energiek, competitief, enthousiast
  • Ectomorf:
    • Groot, mager en schril
    • Nauwgezet, vreemd, gevoelig, serieus
    • Verschillen zijn niet absoluut – tussencategoriën
    • Alle variaties in somatype uitdrukken met schaal

Figuur 29

  • Grootte:
    • Groot:
      • Voordeel voor mannen
      • Vallen beter in smaak bij vrouwen, sneller job, sneller promotie
      • Ideale man: groot, gespierd

Ideale vrouw: slank

  • Kleding:
    • Comfort en bescherming (tegen wind,koude,hitte)
    • Lichaamsdelen bedekken die als taboe worden beschouwd binnen een cultuur
    • Anderen vertellen wie we zijn en wat onze plaats is binnen verschillende hiërarchiën
    • Belangrijke basis voor eerste indrukken:
      • Geloofwaardig: donker kostuum en wit hemd/mantelpakje
      • Kleding aanpassen aan situatie: mensen reageren beter op mensen met dezelfde kledingstijl
Lees meer...

Chronemics

Chronemics:‘tijd’ kan ook communiceren

Literatuur: tijdsoriëntaties:

  • Psychologische tijdoriëntatie:
    • Mensen verschillen qua tijdsfocus:

Bv: Sommigen gericht op toekomst, anderen op verleden

  • Biologische tijdoriëntatie:
    • ‘biologische klok’

Bv: problemen die we ervaren bij uurveranderingen

  • Culturele tijdsoriëntatie:
    • Monochromatische culturen: nadruk op 1 ding tegelijk, stiptheid, afspraken

Bv: Amerika – West-Europa

  • Polychromatische culturen: nadruk op meerdere dingen tegelijk, niet-bindende tijdsafspraken
  • Verschillen in tijdsoriëntatie kunnen communicatie bemoeilijken
    (Amerikanen vs: Aziaten)

Tijd communiceert allerlei dingen – tijdgebruik:

  • Helpt bij regulering, beurtwisseling

Pauzeren = anderen uitnodigen om te reageren

  • Helpt bij uitdrukking van intimiteit:

In intieme relaties elkaar in ogen kijken, meer tijd nemen om dingen met elkaar te doen

  • Helpt bij het uitdrukken van gevoelens:

Negatieve emoties gaan gepaard met minder lange blikken en langere, onaangename pauzes

  • Helpt bij oproepen van emoties:

Vreemde die te laat komt vindt je een teken van geen respect tonen

  • Is een indicatie van status van personen:
    • Insel en Lindgren: ‘iemand laten wachten’ is een teken van dominantie (eigen tijd is belangrijker dan tijd van de persoon die men laat wachten)
    • Machtigen mogen in conversaties meer spreken en langer aan het woord zijn
    • Machtigen worden minder onderbroken

‘tijd’ is niet enkel belangrijk in face-to-face communicatie:

  • Sms-taal: tijdsaanduiding van de sms heeft invloed op hoe de boodschap geïnterpreteerd wordt. (’s nachts wordt als veel persoonlijker ervaren)
Lees meer...

Haptics

Haptics:

  • Aanrakingsgedrag (binnendringen van de persoonlijke ruimte en het lichaamterritorium)
  • Sterk cultureel bepaald: alle culturen reguleren hoe en in welke maten leden elkaar aanraken
    • Onze cultuur:
      • vrij restrictief, bestraffend qua aanrakingsgedrag
      • Affectieve contacten met mensen buiten familie worden afgeraden
      • Ook strikte normen voor aanrakingsgedrag binnen de familie

Aanraking verraadt verschillende dingen:

  • Hoe we denken over anderen, hoe we relatie zien
  • Communiceert machtsrelaties tussen mensen (hoogste status zal initiatief nemen om aan te raken)

Figuur 28

Lees meer...

Proxemics: territorialiteit en ruimtegebruik

Soorten territoria en inbreuken op territoria

Mensen bezetten verschillende soorten territoria:

  • Publieke territoria:
    • Territoria die we delen met anderen
    • Worden vaak in de gaten gehouden (bv: politie)
    • Er gelden bepaalde regels

Bv: park, shoppingcentrum

  • Thuisterritoria:
    • Gebieden die eigendom zijn van en gecontroleerd worden door individuen
    • Grotere vrijheid om te bepalen wat men doet
    • Men heeft nood aan zo’n persoonlijke plek

Bv: clubhuis in huis

  • Interactieterritoria:
    • Sociaal gemarkeerd

Bv: groepen mensen op een feestje; mensen verwikkeld in een conversatie nemen interactioneel territorium in

  • Lichaamsterritoria:
    • Meest private
    • Rechten om aan andere lichamen te komen of ze te bekijken zijn beperkt

Territoria schenden:

  • Contaminatie:
    • Territorium wordt vervuild of onaanvaardbaar gemaakt
    • Moet worden schoongemaakt eer het weer gebruikt kan worden

Bv: thuisterritorium bevuilen door vandalisme, graffiti

  • Overtreding:
    • Oneigenlijk gebruik van het territorium

Bv: een dakloze slaapt in een station

  • Invasie:
    • Meest serieuze vorm
    • Mensen die geen recht hebben op het territorium nemen het territorium in

Bv: motorbende die een park inneemt

Ruimtegebruik: zit- en kantoorindeling

Manier waarop we thuis- en publieke territoria indelen, beïnvloedt onze levens.

Ruimtelijke indeling heeft effect op de hoeveelheid en aard van de interacties.

Actiezone in een aula (driehoekig gebied, breed vooraan en smaller achteraan)

Manier plaatsing van meubels

Bv: plaatsing werktafels: barrière of niet – relatie die docenten met hun leerlingen willen aangaan (grote/kleine afstand) – effect op interactie die er plaatsvindt (hoe comfortabel de studenten zich zullen voelen)

Figuur 24

Figuur 25

Persoonlijke ruimte

Persoonlijke ruimte is soort van draagbaar territorium (soort luchtbel).

Als anderen dichtbij komen, verplaatsen zodat we ons weer op ons gemak voelen.

Toenadering zoeken als anderen te ver staan.

  • Mensen variëren betreft persoonlijke ruimte

Zelfde ruimtenormen: weinig moeite om met elkaar te interageren

Verschillende ruimtenormen: moeite met coördinatie van hun noden

Invloed op persoonlijke ruimte:

  • Liking: mensen die elkaar graag hebben, gaan dichter bij elkaar staan
  • Status: mensen met meer status krijgen meer ruimte van anderen
  • Gender: mannen hebben grotere persoonlijke ruimte dan vrouwen

  • Aard van de interactie (grotere afstand bij gesprek met prof dan met vrienden)

Hall (1966): 4 soorten interactiezones (Amerika):

  • Intieme zones (0 – 45cm):
    • Zeer persoonlijke conversaties
    • Persoonlijke afstand (45-120 cm):
      • Gewone, vriendelijke interacties
      • Sociale afstand (120 – 350 cm):
        • Onpersoonlijke, zakelijke interacties
        • Publieke afstand (350 cm en meer):
          • Publieke communicatie

bv: lessen, als we geen interactie willen aangaan

Crowding:

  • Wanneer onze behoefte aan persoonlijke ruimte wordt geschonden
  • Geeft aanleiding tot staat van opwinding en angst
  • Afname van cognitief functioneren
  • Toename verbaal en fysiek talent
  • Oogcontact en verbale interactie vermijden – lichaamsdelen of objecten gebruiken als barrière (Typisch voor alle situaties waarin mensen zich op één of andere manier bedreigd voelen – veiliger voelen)
  • Typisch voor alle situaties waarin mensen zich op één of andere manier bedreigd voelen. (veiliger

Figuur 26

Mensen willen tegenover vreemden een zekere afstand bewaren:

Bv: bij gebruik publieke urinoirs, zo ver mogelijk van anderen staan.

Bv: opstappen bij bus of trein (zigzagpatroon)

Mensen vinden het niet plezierig om te dicht bij anderen te staan:

Bv: politieverhoorstrategiën

Figuur 27

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen