Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Realisme verklaring + kenmerken

A. Inleiding

Varianten

  • Novelle
  • Renaissanceroman
  • 18e-eeuwse burgerlijke roman
  • kritisch realisme: psychologische - sociale analyse
  • naturalisme: filosofie van het determinisme
  • impressionistisch realisme: esthetische beschrijving
  • psychologisch realisme: sociale analyse op achtergrond

→ Hier centraal: realisme dat ontstaat in schoot romantiek en dominant wordt in 2e helft 19e eeuw: het kritisch realisme: streven fictionele wereld kritisch te ontleden

→ Context: wetenschappelijk optimisme (in de geest van de Verlichting)

B. Cultuurhistorische culturele context

  • Fascinatie voor wetenschap en objectiviteit
    • Wetenschappelijk socialisme van Marx
    • Economisch utopisme van Saint-Simon
    • Positivisme op vlak van sociologie van A. Comte (maatschappij met positieve feiten verklaren)
    • Atheïsme en agnosticisme
  • Deterministisch wereldbeeld: aantonen dat mens ingebed is in netwerk van materiële factoren dat hem grondig bepaalt.
    • Biologische determinanten (mens is gevolg van natuurkrachten, niet van God): Darwin's evolutieleer beïnvloedt H. Taine en E. Zola
    • Culturele en biologische determinanten: H. Taine: mens wordt van bij geboorte bepaald door materiële factoren: 'race, milieu et moment'. (mens denkt dat hij vrij is maar is het niet)
  • Revolutionaire politieke theorieën: geloof in veranderbaarheid mens en samenleving

C. Kenmerken realistische esthetica

Kenmerken realistische roman

  • Roman als kunstvorm: beschrijving alledaagse werkelijkheid vroeger lage stijl, vanaf 18e eeuw ook hoge stijl, in 19e eeuw populairste genre
  • Aandacht voor maatschappelijke en psychologische context
  • Beschrijving representatieve segmenten van de werkelijkheid: alledaagse werkelijkheid en helden op de voorgrond (sociologisch en psychologisch relevant)
  • Realistische technieken
    • Objectieve observatie: weigert beschreven feiten te evalueren (kiest geen partij: Impartialité (onpartijdigheid) et Impassibilité (onbewogenheid)): beschrijft gevoelens zonder passie
    • Doorbreken lineaire, chronologische verhaalverloop
    • Naturalisme: causale verbanden tussen verschillende verschijnselen in de werkelijkheid belichten. Realistische houding aangevuld met deterministisch mensbeeld
    • Impressionisme: zintuiglijke prikkels adequaat weergeven in nauwkeurige en smaakvolle stijl (eerst bij E. en J. De Goncourt)

Kenmerken van het realistische en naturalistische drama

Essentieel element: dialoog: praatstukken die problemen en ideeën uit actuele maatschappij thematiseerden. Om maatschappelijke realiteit adequaat weer te geven, concentreren ze zich op:

  • Aandacht voor het sociale leven
  • Determinering van de mens (vervangt noodlot uit klassiek drama) door vb. historische werkelijkheid.
  • Alledaagse spreektaal
  • Alledaagse figuren

→ uit het leven gegrepen

D. Vertegenwoordigers van de realistische romankunst

Franse realistische roman

  • G. Flaubert (groot vb. voor andere auteurs, ook nu nog)
    • Madame Bovary (1857): hanteert impassibilité en impartialité: neutrale gevoelloze verteller met afstandelijke instelling → provocerend en normdoorbrekend: ook grote contrasten, veel schokkende details bij sterfscène
    • L'éducation sentimentale (1874): sterk autobiografische roman over ontgoochelingen jongeman op amoureus vlak en politieke desillusie van revolutionaire generatie van 1848
      • Een van de grote Bildungsromans uit 19e eeuw
      • Geeft goed beeld van positie autonome kunstenaar in moderne kunstenaar
  • E. Zola: nieuwe dimensie: sociale en culturele situatie van de 19eeeuw en onderzoekt deze met haast wetenschappelijke methode (model = dokter: symptomen onderzoeken en diagnose stellen)
    • Le roman expérimentale (1880): theoretisch geschrift, verklaring uitgangspunten naturalisme, werd methodologisch beïnvloed door determinisme van Taine en erfelijkheidstheorie van Dr. Lucas, wil externe invloeden bepalen en experimenteren.
    • Les Rougon-Macquart. Histoire naturelle d'une famille sous le second empire (1871-93). Onderzoekt sociale ziektesymptomen van keizerrijk onder Napoleon III. Door 1 familie stelt hij diagnose op omtrent maatschappelijke situatie: kapitalistische samenleving is lege wereld vol corruptie, ellende, uitbuiting, menselijke verwording.
      • Grondspeculatie en leven van nouveau riches (La Curée, 1917)
      • Contrast burgerlijke welvaart en armoede in steden (Le ventre de Paris, 1873)
      • Alcoholisme bij industrieproletariaat (L'assomoir, 1877)
      • Prostitutie in Parijs (Nana, 1880)
      • Opkomende consumptie-industrie (Au bonheur des dames, 1883)

→ Alles is gebaseerd op feiten: doet maanden onderzoek => goed beeld 19e eeuw

Engelse realistische roman

Langere traditie (van 1730) => voortbouwen: burgerlijk moralisme (gematigder als bij Flaubert)

→ Gematigd realisme

  • C. Dickens:
    • Oogstte succes met humoristische schetsen die in krant werden gepubliceerd
    • Romans: deels autobiografisch => sociale dimensie
      • Zelfkant van de samenleving: Oliver Twist (1838)
      • Klassejustitie: Bleak House (1853): kritiek op Engels juridisch systeem
      • Onrechtvaardige verdeling rijkdom: Hard Times (1854)
      • Cf. Victoriaanse moraal wordt kritiek op sociale wantoestanden geneutraliseerd door stevige dosis sentiment.
      • Uitgesproken realistische kenmerken: observaties van milieu en sociale types
  • W. M. Thackeray: minder impact van Victoriaans model => meer sociale kritiek, scherpe ironische en satirische houding
    • Vanity Fair (1847): grootste werk, kritiek op feit dat sociale schijn meer geapprecieerd wordt dan maatschappelijke realiteit: aanklacht van insincerity en romantische schijnwaarden, pleidooi voor juiste beoordeling sociale waarden
    • Geen centraal hoofdpersonage: alledaagse karakters waarvan mediocriteit wordt blootgelegd.
  • C. en E. Brontë: gouvernantes: superieur door culturele achtergrond, kennis, inferieur door maatschappelijke achtergrond, kennis.
    • C. Brontë: drukt obsederende thematiek van ongelukkige liefde uit in Jane Eyre (1847), analyseert individuele, romantische hartstocht, zonder in weekheid of sentimentalisme te vallen
    • E. Brontë: Wuthering heights (1847): combinatie romantische en realistische elementen:
      • Demonische verbeelding (gothic) en wonderlijke hartstocht- en liefdesthematiek
      • Sterke psychologische uitbeelding van karakters
  • G. Elliot (M. A. Evans): besteedt veel aandacht aan psychologische karakterontleding en aan verhouding menselijke psyche tot sociale omgeving.
    • Bijzondere thematiek: bekrompen leven op platteland
    • Middlemarch. A Study of Provincial Life (1872): epos over onmacht en mediocriteit die ontstond uit teleurstelling over menselijke kleinheid.

Russische realistische roman

Reflectie op Russische samenleving die dan allerminst modern kan genoemd worden. Realistische roman = in die situatie propagandist van waarden Verlichting. => sterk gericht op analyse menselijke psyche: psychologisch realisme

  • I. Toergenjev: schakel Rusland - Westen, intelligentsia (vs. tsarisme)
    • Romantisch: poëtische beschrijvingen van natuur en liefde
    • Vaders en Zonen (1862): illustreert realistische attitude: oppositie van oudere generatie (idealistische en romantisch) en een jongere generatie (idealen van de Verlichting)
  • F. Dostojevski: sympathie voor slavofilie (waarden O.-Eur.) en invloed uit Westen
    • Biografie laat sporen na in zijn werk
      • Opgegroeid in gegoede familie, daalde op sociale ladder door vroegtijdige dood ouders. Debuutwerk: groot stilistisch vermogen en sterk sociaal engagement, ambivalentie menselijke psyche centraal
      • Psychische schok door verbanning naar Siberië => tweede fase: empathie met maatschappelijke verschoppelingen (Herinneringen uit het dodenhuis, 1861)
      • Na 10 jaar ballingschap, zwervend bestaan door Europa. Ontstaan belangrijkste werken, gepubliceerd in de vorm van feuilletonbijdragen in Russische pers (Schuld en Boete, 1866, De Idioot, 1869)
      • Belangrijk voor ontwikkeling Westerse roman
        • Oppervlaktestructuur van romans: spannend en spectaculair verloop
        • Dieptestructuur: groot psychisch realisme, doorgedreven ideële organisatie, menselijke drijfveren verkennen, ontleden politieke en religieuze problematiek
      • Morele ideeën kaderen in traditie van Slavofilie: benadrukken nationale eenheid en waarde godsdienstige tradities, voorstander van organische groei in richting van bevrijde, minder dictatoriale maatschappij.
  • L. Tolstoj: afkomstig uit adellijke familie , onderschreef toch nieuwe levens- en wereldbeschouwingen van zijn tijd, stichtte religieusethische sekte geïnspireerd door evangelisch christendom. => latere werk: sociaal geëngageerde strekkingsliteratuur
    • Novelles: beste werk: Kreutzersonate (postuum), Dood van Ivan (1886): opvallende stijl en morele problematiek
    • Sociaal-realistische frescoromans, Oorlog en Vrede (1868-69) en Anna Karenina (1877-78) behandelen passionele geschiedenis, en bieden panoramisch beeld Russische maatschappij.

E. Vertegenwoordigers realistische en naturalistische drama

Dramatiek speelt in West-Europese realistische literatuur een ondergeschikte rol. In Scandinavië en Rusland ontstaat realistische dramatiek waarin spanningsverhouding menselijke psyche en zijn maatschappelijke omgeving centraal staat. Zal 20e-eeuwse theatergeschiedenis grondig bepalen.

  • H. Ibsen
    • Vanaf 1877: moderne drama's met kritiek op burgerlijke maatschappij
      • Huichelarij van de Steunpilaren van de maatschappij (titel idem, 1877)
      • Ondergeschikte positie vrouw (Een Poppenhuis, 1879)
      • Dubbelmoraal in burgerlijk huwelijk (Spoken, 1881)
      • Retrospectieve techniek: breekt met zuivere intrigetechniek en grote invloed op evolutie drama
  • A. Strindberg
    • Naturalistische dramatiek: Freule Julie (1888): verhouding man-vrouw, relatie als strijd op leven en dood tussen 2 fundamenteel verschillende wezens.
    • Invloed op Franse naturalistische toneel en via Duitse expressionisme op moderne toneel
  • G. Hauptmann
    • Grondlegger naturalistische theater in Duitsland (Die Weber, 1892)
    • Die Weber: opstand Silezische wevers, toont toneelomwenteling van naturalisme
      • Niet meer burgerij, maar proletariaat centraal
      • Groep centraal i.p.v. personage
      • Dialect: revolutie in drama
      • Determinering door noodlot vervangen door determinering door sociale situatie
  • H. Heijermans
    • Beïnvloed door Ibsen en Duitse naturalisme, belangrijkste vertegenwoordiger Nederlandse naturalisme: zinvolle literatuur verwijst naar maatschappelijke context en heeft bewustmakende functie.
      • Centraal: uitbeelding situatie in een milieu, nadruk op echtheid personages
      • Op Hoop van Zegen (1900): drama dat failliet van werkelijke menselijke samenleven onder druk van sociaal-economische machten naar voor brengt. Personages gekenmerkt door fatale berusting.
      • Literaire werk sterk geëngageerd: kiest expliciet voor socialisme
      • Kantte zich tegen l'art-pour-l'art van de tachtigers (cf. symbolisme)

Lees meer...

Romantiek Literaire kenmerken

Kunstsociologische kenmerken

Tot eind 18e eeuw bepaalden poëtica's de normen voor literatuur; Romantiek: afkeer van zulke algemene normensystemen, auteur bepaalt zelf schoonheidsnormen:

  • Persoonlijke poëticale reflectie: vb. inleiding van Wordsworth in Lyrical Ballads (1800), inleiding van V. Hugo in Cromwell (1827)
  • Creatio: doorbreking van bestaande literaire normen: Wordsworth en Coleridge: "Emotion recollected in tranquility": bron van lyrische creativiteit.
  • Genie-cultus: nadruk op esthetische vermogens kunstenaar.
    • Kunstenaar is geen vakman maar buitengewone geniale persoonlijkheid => poeta vates: bezield, geïnspireerd dichter met profetische allures: ziener: bemiddelt tussen alledaagse en bovenpersoonlijke waarheid

Lord Byron (G. Gordon): invloedrijkste romanticus uit zijn tijd doordat hij het romantische persoonlijkheidsideaal gestalte wist te geven: Byronic Hero: held die opbokst tegen moderne wereld vanuit marginale positie van kunstenaar.

  • Weerstand tegen elke buitenwereldse dwang (preromantische helden als Werher radicaliseren, machogedrag t.o.v. vrouwen en problemen → beeld van de femme naïve)
  • Immoreel en cynisch zelfbeeld (heiligdommen die burgerij vereert bespotten, demonische held van de 'zwarte romantiek': flirten met thematiek van duistere en met dood, slachtoffer van immorele vrouwen → beeld van de femme fatale)
  • Mal-du-siècle-gevoel: radicalisatie mode 1e helft 18e eeuw (isolement wordt eenzaamheidscultus, onzekerheid over oude idealen wordt individualisme, cultuurmoeheid en levensverveling worden spel met leven en dood (decadentisme, ...))

→ niet opgewassen tegen maatschappij

Formele kenmerken

Idem als preromantiek maar met eigen accenten

  • Originaliteit en variatie
    • Cf. preromantische Shakespearecultus: door variatie in expressiemiddelen individuele bijzonderheid van esthetische ervaring uiten.
    • Streven naar vrijheid: strakke metrische schema's vervangen door losser ritme en nieuwe versvormen.
    • Voert vaak tot hyperindividualistische, pathetisch aandoende kunstwerken
  • Stilistische eenvoud: nieuwe, eerder informele dichtkunst waarin men toon en ritme van conversatie (= uitgangspunt) gebruikt om eenheid aan gedichten te geven.

Individualistische thematiek

'ik' is centraal

  • Geniale individu vs. de maatschappij: kunstenaar komt in opstand tegen druk en beklemming buitenwereld
    • Bewondering grote persoonlijkheden
    • Verheerlijking vrijheidsstrijd
    • Centraal: trouw, vrijheidsdrang, zelfbewustzijn

J. W. Goethe (Egmont, 1787) en F. Schiller (Wallenstein, 1800): historische drama's over vrijheidstrijd(ers)

H. von Kleist: Prinz (Friedrich) von Homburg (1810)

Lord Byron: invloedrijke beschrijving romantische persoonlijkheidstype (vb. Don Juan, 1819-23)

Stendhal: Le rouge et le noir (1830)

H. Heine: Reisebilder: verdedigt Franse omwenteling van 1830 en hekelt maatschappelijke toestanden.

A. de Lamartine: poëzie heeft naast filosofische en religieuze ook politieke en sociale betekenis, poëzie moet aanslaan bij het volk.

  • Esthetische genie tegen banale wereld (cultus van inspiratie → mysterieuze opwelling)
    • Sterk doorgedreven individualisme
    • De kunstenaar is een individu dat zich onderscheidt door zijn vermogen schoonheid te scheppen, hij communiceert wel met gelijke maar staat er boven door zijn grotere sensibiliteit, kennis, …

P.B. Shelley: leidraad is spirituele schoonheid en extreem individualisme (Hymn to Intellectual Beauty, 1816)

J. Keats: cultiveerde individualistische en romantische visie op de dichter als goddelijke schepper. "A thing of beauty is a joy forever" → schoonheid is duurzamer dan bv. Edelmetaal → kunstenaar is schepper schoonheid => kunstenaar is superieur.

Irrationele motieven

  • Ongeremde passionele emotie
    • Tegenstelling tussen gewoon - buitengewoon (wegvluchten uit het irrationele)
    • Liefdesmotief (geïdealiseerde liefdesbeleving en grenzenloze passie) en motief van smart

Goethe: Die Wahlverwantschaften (1809): romantische liefdesroman bij uitstek.

Shelley: Alastor, or the spirit of Solitude (1816): allegorische zoektocht naar ideale liefde

A. de Musset: Les Nuits ('30): romantische verscheurdheid en weemoed (motief van smart later ook bij Baudelaire (symbolisme) en Dostojewski (realisme))

  • Romantisch verlangen (motief van de nacht), Sehnsucht (verlangen van het verlangen)
    Novalis (F. L. von Hardenberg): enkel nacht, natuur en sprookje is waardevolle werkelijkheid: machteloosheid en toch euforie; blauwe bloem is symbool voor het onbereikbare
    Leopardi

Escapistische motieven

  • Natuur als object van Sehnsucht (Coleridge: Kubla Khan)
    • Onbestemd en onbepaald verlangen drijft dichter naar natuur → ideale toevluchtsoord (trekken zelf natuur in: weerspiegeling romantische gedachte)
    • Natuur als spiegel van stemmingen en gevoelens (cf. preromantiek)

Wordsworth: illustreren situaties, gebeurtenissen uit landelijke leven. Landman is onbedorven, op het land vindt men de zuiverste 'essential passions of the heart'

  • Fascinatie voor duistere en bovennatuurlijke
    • Cf. preromantiek
    • Verschil horror (extreem, angstaanjagender) en terror (meer preromantiek, het onbestaande)
    • Gelijkenis met 18e-eeuwse Gothic Novel
      • Hoffmann: Die Elexiere des Teufels (1815)
      • M. Shelley: Frankenstein (1818)
      • E. A. Poe (eerste): The Murders in the Rue Morgue (1841)
      • R. L. Stevenson: Dr. Jekyll and Mr. Hyde (1886)
      • Bram Stoker: Dracula (1897): geeft een realistisch tintje => schokkender
    • Bovennatuurlijke: Coleridge: The Ancient Mariner (1778)
  • Kinderlijke, ongerepte
    • Cf. preromantiek
    • Wordsworths lyriek: gevoel van kinderlijke verwondering, thematiseert ongereptheid kind vb. Lucy-Poems (1799)
    • W. Blake: Songs of Innocence (1789) en Songs of Experience (1792): respectievelijk optimisme en menselijke deugd vs. duister en het Kwade
  • Historische thematiek: ontvluchten in geïdealiseerd verleden (kunstenaar = historicus: wil verleden reconstrueren). Doorbraak met Sir W. Scott.
  • Exotisme (typisch 19eeeuw, niet in preromantiek) door kolonisatie: nostalgie naar het geografisch verwijderde
    • Cf. preromantische passie voor primitieve en universele oertoestand
    • Nu concentreren op het andere van een vreemd milieu

F. R. Chateaubriand (oriëntalisme): Atala (1801), René (1802): geëxalteerde beschrijvingen van exotische landschappen

Religieuze thema's

  • Nieuwe bloei religieuze gevoel omdat mystieke eenwording met sacrale tegemoetkomt aan verlangen naar ideale toestand.
  • Religie Romantiek is die van de Verlichting: pantheïstisch of deïstisch: centraal religieuze eenwording van mens en natuur

W. Blake: doorbreekt conventies en ontwerpt visionaire beelden die pogen te getuigen van een verruimd kosmisch bewustzijn vb. Book of Urizen
Coleridge: Frost at Midnight

De Lamartine: Harmonies poétiques et réligieuses (1830): christelijk idealisme tegen heidense atheïsme van Lord Byron.

Goethe: opgaan individu in kosmisch, pantheïstisch gevoel.

B. Realisme in het kader van de Romantiek

  • Originaliteitstreven: nieuwe 'verboden': onesthetische motieven (vb. criminaliteit): cf. romantici
  • Sociale thematiek: verbonden met volk (ongerepte): arbeidersklasse, onderdrukten; emancipatie: vrijheidscultus: strijd tegen onderdrukking
    vb. Sand: vrouwenemancipatie
    Hugo: onrechtvaardigheden in Les Misérables
    Sue: les mystères de Paris: stedelijke onderwereld
  • Gevoel en maatschappij: tragisch conflict
    Balzac: La Comédie Humaine
    • Komedie met alle menselijke drijfveren
    • Moderne, realistische Dante
      → Authenticiteit vs. druk van de moderne samenleving (geld, macht), wil terug naar tijd voor Franse Revolutie
    • Thematische spanningsverhouding tussen gevoel en maatschappij: cf. romantici

Lees meer...

Literaire ontwikkelingen in de negentiende eeuw

A. Continuïteit t.o.v. de 18e eeuw

18e eeuw: 2 nieuwe houdingen: benadrukken kritische rede (Verlichting) en emotionele (preromantiek), beiden ontstaan in Engeland, snel uitgebreid naar continent, wordt voortgezet in 19e eeuw.

  • Romantiek (1e helft 19e eeuw) en symbolisme (2e helft) bouwen voort op preromantiek: overgang van rationele cultuur- en kunstvisie naar een meer op het gevoel gerichte esthetica (hoewel ook realistische elementen voorkomen in romantische literatuur: gevoelsesthetica)
  • Realisme (1e helft: romantisch, 2e helft: gewoon) en naturalisme (2e helft) zijn erfgenamen van Verlichting (hoewel ook romantische elementen voorkomen in realistische literatuur: kritisch, pragmatisch)

B. Cultuurhistorische context

Industriële Revolutie

  • Rond 1800: Engeland economische wereldmacht (bloei kapitalisme, snelle evolutie van de wereld) => mechanisering en rationalisatie beheersen economische én sociale leven.
  • Sociologisch vlak: polariteit tussen kapitaal en arbeid: sociale spanning
  • Economische en sociale verschuivingen => voortdurende dynamiek (↔ hiërarchische Ancien Regime)

Culturele gevolgen

→ gemeenschappelijke

  • Fundament maatschappij: economie: waarden worden minder gerespecteerd, eerder gerelativeerd (nu voor kleine groepen, vroeger vb. Dante's beschouwing voor hele bevolking)
  • Individualisme: basiswaarde (naast geld): wordt dominant

→ verschillende

  • Romantici: individualisme met pessimistisch fatalisme
    • Keert terug in symboliek
    • Melancholie (Spleen)
    • Enige wat mens kan redden tegen waardenvermindering is schoonheid
    • Zoeken naar expressiemiddelen die de wereld haar betovering kunnen teruggeven.
  • Realisten: kijken naar het nieuwe: bewondering voor wetenschap, … (geneest ziektes, …)
    • Zien vooral voordelen, radicalisering optimisme
    • Toch niet alles zomaar aannemen: kritiek tegen irrationalisme
  • Symbolisten: veel verloren, contact met existentiële is verloren
    • Poète maudit: beleeft het decadente → voelt zich onvolledig => innerlijke verscheurdheid
    • Voor sommigen is wereld een kille lelijke omgeving in een sfeer van pessimisme en ondergang (Nietzsche, Schopenhauer): schrijvers trekken zich terug in een kleine kring van ingewijden.

C. Kunstsociologische situatie: autonomie van de kunstenaar

  • Autonomie van de kunstenaar (droom van de Humanisten)
    • Kunstenaar stelt zich individualistisch op, ontdoet zich van externe dwang (door economische steun)
    • Nieuwe levenshouding: stedelijke bohèmekringen: bohémien misprijst burgerlijke levenswijze, trekt zich terug in sociale sfeer (wordt beschreven in H. Murger's Scènes de la (vie) bohème)
    • Sociale rollen van de kunstenaar: dandy (opvallend uiterlijk), snob, flaneur (wandelt over boulevards): kunstenaar houdt zich enkel bezig met intellectuele (geaccentueerd door flaneur)

  • Gevolg autonomie: kunst als oppositie
    • Realistische literatuur: kritische oppositie tegen geïndustrialiseerde en verburgerlijkte samenleving ('kleinburgerlijk': saai, kortzichtig, …)
    • Esthetische oppositie: romantici en symbolisten stellen realiteit in vraag: weigeren zich in te laten met moderne wereld (houden zich bezig met wat geen waarde meer heeft: esthetische)
  • Radicaalste uitdrukking autonomie: l'art pour l'art binnen het symbolisme(esthetisch)
    • Theoretische basis: T. Gautier
    • Frankrijk: Baudelaire (symbolisme), Flaubert (realisme), Parnassiens (dichtersvereniging onder C. L. De Lisle)
    • Schilderkunst: primauteit van esthetische kwaliteiten: enkel eigen esthetische visie is van belang.
    • Angelsaksische wereld: Art for art's sake-beweging: kunstenaars plaatsen zich boven samenleving, trekken zich terug om zich te wijden aan de Schone Kunsten (W. Pater)

Lees meer...

Preromantiek situering

A. Inleiding

Vernieuwende visie op het schone + nieuwe motieven:

  • Schoonheid vanuit het perspectief van het subject: burger streeft naar intimiteit
  • Subjectieve emotie: tegen nuchterheid burgerlijke maatschappij en classicistische strengheid
  • Niet-klassieke motieven
  • Ook aanwezig bij realistische romanciers uit Verlichtingsbeweging
  • Geleidelijke opgang in 18e eeuw

Situering van Preromantiek

In Verlichting reeds kiemen nieuwe esthetica (Sterne, Richardson): vooral in de 2e helft 18e eeuw

  • Rationele cultuur van Classicisme wordt door preromantiek in vraag gesteld: emotionele zal zich in 19e-eeuwse romantiek doorzetten
  • Preromantici delen zelfde overtuigingen als Verlichtingsintellectuelen, maar proberen troosteloze nutteloosheid te bestrijden (combinatie Classicisme en Romantiek)

Filosofische achtergrond

Rousseau: belangrijk Verlichtingsdenker, tegelijk ideoloog van de preromantiek.

  • Opmerkelijk literair debuut doordat hij in 2 prestigieuze prijsvragen bekroond werd:
    • Discours sur les sciences et les arts (1750): intellectuele vooruitgang in de geschiedenis staat gelijk met zedelijke achteruitgang => slogan: retour à la nature, keert terug in preromantiek.
    • Discours sur l'origine et les fondaments de l'inégalité parmi les hommes (1755): oorspronkelijke natuurtoestand (bon sauvage) geperverteerd door 3 factoren die ongelijkheid in de hand werken: ontstaan van privé-eigendom, van autoritaire gezagsvormen en ontaarding van macht in willekeur.
  • Deze ideeën liggen aan basis voor latere werken:
    • Du contrat social, ou Principes du droit politique (1762): ongelijkheid enkel uitbannen op basis van sociaal contract (volonté générale: elk lid van de samenleving onderwerpt zich aan de wil van de gemeenschap).
    • Grondgedachte Rousseau: mens is van nature goed, maar verdorven door maatschappij => belangrijke rol voor opvoeding: vb. Emile ou l'Education (1762): zet opvoedingsidealen uiteen: opvoeding moet alle hindernissen wegnemen die ontwikkeling goedheid in de weg staan (ongereptheid kind vrijwaren).

B. Kenmerken van de Preromantische esthetica

Originaliteit van de literaire vormgeving

Kunst vanuit vormvrijheid: afwijken van esthetische norm, van klassieke en classicistische vorm

→ originaliteit (creatio i.p.v. imitatio): lichtend voorbeeld = Shakespeare (ook terug te vinden in Verlichtingsdenken: Sterne en Richardson, niet bij iedereen, vb. Voltaire)

vb. Shakespeare: in de 17e eeuw werd zijn werk conform aan de classicistische normen gemaakt, in de 18e eeuw worden zijn werken gelezen en gespeeld => Shakespeare-cultus

Thematische kenmerken

Motieven betreffende het niet-rationele:

  • Subjectieve emoties: persoonlijke emotie: duidelijkst in liefde(s-), verdriet
    • Rousseau: Julie ou la nouvelle Héloïse (1761): briefroman, liefdesrelatie met nooit eerder beschreven emoties; op het einde van zijn leven worden zijn werken ambivalent: naast verlichtingsideeën ook depressieve stemmingen => innerlijke tegenspraak (vb. in Confessions (1765-70), Rêveries du promeneur solitaire (1776-78))
    • Sturm und Drang-beweging: Goethe, Het lijden van de jonge Werther (1774)
    • Escapistisch motief: terug naar het niet-rationele: naar het échte leven
  • Natuurmotief
    • Religieuze bewondering voor natuur: vb. J. Thomson, The Seasons (1730)
    • Woeste ongebreidelde grootsheid van de natuur:
      • Spontane creaties van de natuur worden verheerlijkt: vb. overwoekerde ruïnes (ongetemd ↔ burgerlijke zedelijkheid)
  • Bovennatuurlijke en angstaanjagende
    • Graf- en maanpoëzie, Graveyard Poetry (dood, nachtzijde): T. Gray
    • Griezelroman, Gothic Novel (duistere kant)
      • Kenmerken: terugkerende stereotiepen: angstaanjagend décor, gevaarlijke en mysterieuze tegenstanders en onschuldige heldin, plot: geweld en bovennatuurlijke gebeurtenissen, motieven: seksueel verlangen, bezitsdrang, zucht naar kennis
      • Ontstaan rond 1775: vb. H. Walpole, The Castle of Otranto (1764: prototype)
  • Cultus van het ongerepte: bewondering voor wat aan rationaliteit van de burgerlijke wereld ontsnapt
    • Le bon sauvage
    • Het ongerepte verleden (Keltische en Oudgermaanse cultuurpoëzie)
    • Volksziel: vb. J. G. von Herder brengt ongerepte cultuur volk weer onder aandacht.
    • Kinderlijke, onschuldige
  • Nostalgie naar het verleden: terugkeer naar Germaanse verleden:
    • Herontdekking Oudscandinavische poëzie
    • Ossianisme:
      • Ontleend aan bundel van vermeende Keltische liederen, toegeschreven aan Ossian, uitgegeven door J. MacPherson: eigenlijk vervalsing, eigen werk op basis van beperkt oraal folkloristisch materiaal
      • Wordt enorm succes: aanleiding tot internationale stroming van imitaties (vb. Goethe's Werther leest werk van MacPherson, Herder wijdt hoofdstukken aan Ossian)
      • Ossian model voor Keltische wereld, werd daarom uitdrukkingsmiddel voor preromantische gevoelens.
  • Appreciatie voor Keltisch en Oudgermaanse sfeer ↔ Romeins-Franse pseudo-classicisme:
    • Patriottische gevoelens (volksliederen)
    • Ongerepte natuur en oerkracht
    • Heldhaftige daden voorouders
    • Sentimentele liefde (vaak melancholisch)
Lees meer...

De Verlichting: ontstaan en betekenis

A. Inleiding

Burgerlijke mentaliteit:

  • pragmatisme, scepticisme, rationalisme, l'homme cultivé
  • sentimentalisme, subjectivisme (preromantiek): reeds in Renaissance, radicaler in 18e eeuw, wordt het uitgangspunt, doordat burgerij nieuwe dominante stand wordt

Ontstaan en betekenis Verlichting

Theoretisch-filosofische stroming (geen strikte literatuurstroming, beïnvloedt wel latere schrijvers)
Intellectuelen maken wel gebruik van literatuur om ideeën Verlichting kenbaar te maken aan het publiek.

Het zijn radicale ideeën, onder impuls van nieuwe ideeën uit de 18e eeuw:

  • democratische ideeën, tegen absolutisme (vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid)
  • rationalisme
  • scepticisme: twijfelen aan absolute waarheden
  • radicale verdraagzaamheid (godsdienstig en metafysisch pluralisme)
  • pragmatisme: concrete alledaagse leven

Rol schrijver-intellectueel verandert: Classicisme: hoveling; ideaalbeeld nu: kritische, pragmatische burger (cf. Renaissance) → l'homme cultivé vs. le gentilhomme

Ontstaan

  • Engelse burgerij: vernieuwingsbeweging: verspreid zich over Europa
  • Franse Verlichting: zeer combattief (tegen macht koning en Kerk); Diderot en D'Alembert, Voltaire, Rousseau
  • Duitse Verlichting: saai en nuchter, onder invloed van Engelse (eerste fase: Engels empirisme) en Franse voorbeelden (onder Frederik de Grote), wordt opgedrongen door heersers

Intellectuele pijlers van de Verlichting

  • Filosofie: taakuitbreiding: naast theorie ook Praktische Rede, Gezond Verstand (vanuit ethiek bv.)
    • Rationele verklaring voor alledaagse dingen, logica van het alledaagse leven
    • Descartes (voorloper): Discours de la méthode (1637): geeft raad hoe men zijn leven moet organiseren

Filosofie wordt belangrijk in 18e-eeuwse maatschappij:

  • Filosofie wordt basisdiscipline in universiteiten (eind 18e - 19e eeuw)
  • Filosofie verovert de salons (Diderot)
  • Filosofische publicaties verdubbelen (theologie neemt af)
  • Religie: traditionele theïsme verliest aan invloed, pogingen om religieuze denken een rationeel fundament te geven => nieuwe ideeën (vooral bij vrijmetselaars)
    • Ontstaan deïsme (merendeel bevolking)

- Schepper verantwoordelijk voor ontstaan kosmische orde, grijpt niet persoonlijk in in zijn schepping

- Mens is verantwoordelijk voor eigen daden

- Belangrijke component vrijmetselarij

  • Freethinkers: wijzen elke vorm van religiositeit af (kleine groepen)
  • Ethiek: tendens tot filosofische, rationele fundering; Hume: ethiek is beoordelen menselijk gedrag door mensen.

  • Encyclopedieën en andere filosofische geschriften (verspreiding vanuit Engeland, encyclopedie: centrale dingen)
    • Diderot en D'Alembert: L'encyclopédie (1751-1771, 33 dln.): over alles wat geleerden belangrijk vonden: wetenschap, ambacht, …

- D'Alembert: wiskunde en natuurkunde

- Diderot: literatuur en filosofie

- Bijdragen van andere Verlichtingsdenkers: Voltaire, Rousseau, Montesquieu

  • Psychologieën: commentaar over alledaagse dingen, beschrijvingen (vb. beroepen)
  • Voltaire

- Afkomstig uit provincie, kwam naar Parijs, reputatie van berucht en gevreesd satiricus, verdedigde onvoorwaardelijke tolerantie

- Ondervond onverdraagzaamheid (werd tot de orde geroepen en verbannen => leert Engelse verlichtingsdenken kennen)

- Trekt zich terug in slot van Cirey (leefde in concubinaat met markiezin)

- Drie jaar lange verblijf aan hof Frederik de Grote

- Ideeën Voltaire: metafysisch vlak: deïsme; politiek vlak: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid

B. Vertegenwoordigers van het Verlichtingsdenken

Conventionele literatuurvormen om verlichtingsdenken te verspreiden: brief, essay, journalistieke artikels, conte philosophique (Voltaire, uitgangspunt is een filosofisch probleem)

Enorme opgang romangenre (belangrijk: bestudeert alledaagse leven)

Filosofisch geïnspireerde literatuur

  • G. Lessing: toneelstuk Nathan der Weise
    • Pleit voor religieuze tolerantie (jood wordt vervolgd vanwege geloofsovertuiging, maar blijft zelf verdraagzaam)
    • Prioritair is het goede handelen, wat los staat van geloof en ras, mensen die elkaars religie niet aanvaarden kunnen toch een nauwe band hebben
    • D. Diderot: vecht voor autonome individu: mens en autoriteit gaan niet samen
      • Antiklerikale roman La Religieuse, dialoog- en briefroman Le neveu de Rameau en dialoogroman Jacques le fataliste et son maitre
      • Bewonderde Engelse burgerlijke literatuur (Richardson)
    • Voltaire: contes philosophiques: strijd tegen godsdienstig fanatisme en politiek absolutisme
      • Micromégas (1752): buitenaards wezen bekritiseert Westerse wereld
      • Candide ou l'optimisme (1759): satire op filosofisch optimisme van Leibniz, pleidooi voor burgerlijk pragmatisme (men moet zich bv. bezighouden met tuinbewerken)
    • A. Pope: geeft uitdrukking aan verlichtingsmentaliteit

Burgerlijke zedenroman in Engeland

  • D. Defoe: Robinson Crusoe (1719)
    • Lofzang op burgerlijke deugden
    • Exotisch kader sluit aan bij koloniale expansie van Engeland ('bewerken en beschaven')
    • Religie: bekering: men moet verantwoordelijkheden opnemen

Moll Flanders (1722): geromanceerde biografie, reeks van losstaande, vaak realistische taferelen, vorm is verwant aan schelmenroman (Moll is een picaro die tot inkeer komt)

  • J. Swift: Ier, tegen uitbuiting armen, misantroop, hekelt vooruitgangsoptimisme, toont aan dat menselijke ambitie tot onmenselijke machtsstrijd leidt.
    • Gulliver's Travels (1726): ridiculiseert nieuwe burgerlijke klasse, groteske overdrijvingen:
      • Verkleining menselijke zwakheden en ijdelheden: eiland Lilliput (hoge en lage hakken = Tories - burgers)
      • Vergroting ervan: eiland Brobdingnag (vliegende stad Laputa: geleerden en filosofen doen er de gekste dingen vb. zonlicht uit komkommer halen)
      • Verdierlijking: paarden op Houyhnhnm (Yahoo: slechte mensen)
      • Confrontatie van problematische held met problematische samenleving. Hierdoor is Swift een voorloper van het 19e-eeuwse realisme.
    • H. Fielding: eerste die erin slaagt de menselijke komedie (parodie op het lichaam) in de vorm van een verhaal te gieten.
      • The History of Tom Jones, a Foundling (1749): vondeling ontpopt van onstuimige jeugd tot voorbeeldige echtgenoot, symbool van aanvaardbare middelmaat.
      • Joseph Andrews (1741): parodie op Richardson's Pamela, Fielding's satirische toon wijkt af van die van Richardson.

Sentimentele zedenroman

Ook hier zeden burgerij centraal, manier waarop verhaal intersubjectieve relaties en psychologie naar voor brengt verschilt. Anticipatie op realisme uit 19e eeuw.

  • S. Richardson: Pamela or Virtue rewarded (1740-41): keukenmeidroman, deugd overwint en Pamela wordt beloond. Prototype voor wensdroomliteratuur. Clarissa Harlowe (1747-48): briefroman gebaseerd op zelfde intrige.
    • Richardson stelt privé-sfeer, huiselijk kader centraal. Hoofdpersonages zijn concrete burgers .
    • Aandacht voor morele problemen: komt vaak neer op bevestiging puriteinse zedelijkheidsidealen.
    • Toegenomen belang emotionele in romanliteratuur.
    • L. Sterne: The life and opinions of tristram shandy, Gentlemen. (1760-67): voor hoger geschoolden, stelt publiek op proef, levensverhaal, niet volgens chronologisch schema, plotloze roman, collage, experimenteel, grappig
    • A.-F. Prevost: sterk beïnvloed door didactische roman van F. de Fenelon, Telemaque; Manon Lescaut (1761): vermenging moralisme en emotionaliteit, zoals Richardson.

Europees verschijnsel met zwaartepunt in Engeland.

Lees meer...

Pseudoclassicisme - Rococo

A. Zedenkomedies van het pseudoclassicisme

Kenmerken

  • Stereotiep stramien: intrige evolueert altijd naar verloving en huwelijk (cliché happy end)
  • Uitgewerkte psychologische ontleding (esthetiek: personages moeten goed uitgewerkt zijn)
  • Liefde als centraal motief
  • Over alledaagse levensstijl
  • Burgerlijke genotscultuur: moralisme
  • Contrast stijlregisters: lachen over ernstige dingen: tragisch pathos en komisch sentiment

The Restoration Comedy (comedy of manners)

  • Melodrama
  • Blijspelvorm
  • Thema: kritiek op schijnmoraal, lachen met domheden van de wereld (cf. Moliere)
  • Dubbelzinnige en soms schunnige toespelingen
  • W. Congreve: Love for love (1695); J. Gay: The Beggar's Opera (1728)

Comédie larmoyante

  • Tragische ontwikkeling, happy end
  • Burgerlijke sfeer: gericht op Parijse publiek
  • Aandacht voor gevoelsleven
  • P. de Marivaux: Le jeu de l'amour et du hasard (1730); P. de Beaumarchais: Le mariage de Figaro (1784)

B. Rococoliteratuur (2e helft 18e eeuw)

Terminologie

Rococo = weelderige ornamentvorm (rocaillesculptuur), ook Louis XV -stijl genoemd (interieur). Rococo is op enkele punten verwant met maniërisme en barok: beklemtonen virtuoze en sierlijke. Verschil met barok: wil publiek zich aangenaam laten voelen; barok wil mensen zich klein laten voelen.

Literaire kenmerken en vertegenwoordigers

  • Thematisch
    • Hedonisme: barokke welttheater wordt een profane theaterwelt; In de barok is theater de enscenering van religieuze of metafysische krachten die de wereld beheersen, alledaagse wereld = kosmische machinerie. In de rococo is theater een 'kunstmatig paradijs': geen wereldtheater maar een prettige theaterwereld.
      Technieken om profane theaterwereld te scheppen: proloog in toneelstukken, sentimentele setting (cf. fêtes galantes uit schilderkunst; Bellman: De epistels van Fredman, 1770), anakreontische poëzie (ook verwant met fêtes galantes, onterechte verwijzing naar Anakreoon, vroeg-Grieks dichter; A. Pope: Pastorals, 1709)
    • Melancholie: grote onzekerheid ten aanzien van de vergankelijke wereld; Bellman, Wieland (Die Geschichte des Agathons, 1767: wordt eerste Bildungsroman genoemd), later ook Goethe.
      Plot: rijping hoofdpersonage: melancholie: eenzaamheid, enkel op jezelf aangewezen.
  • Generisch (genre)
    • Barok en classicisme: opteren voor grootse drama's (Lucifer) en grootse epische werken (Paradise Lost)
      Rococo: opteren voor kleinere genres (idylle, sprookje, novelle) ter verstrooiing van de luisteraar
    • Voorliefde voor melodrama (oorspr. enkel zang en muziek, meer affectief): uitgewerkte emoties (affectieve spanning, grote contrasten); P. Metastasio; theater met loges: wordt een artificieel gebeuren
    • Weerstand tegen klassieke genregrenzen, voorkeur voor genre mêlé; Pope: The rape of the lock (1712-14) (Gesandtkunstwerk: plastische en toegepaste kunsten)

  • Formeel: inventiviteit belangrijker dan imitatio, groter belang voor creativiteit
    • Versieringen in plastische kunsten en literatuur
    • Verstoring compositie in proza
    • Stijlfiguren → speels effect
    • Open vorm
    • multiperspectivisme: wisselende en verschillende vertelperspectieven.

Lees meer...

Paradoxen van de 18e-eeuwse literatuur

A. Overzicht van de voornaamste tendensen in de 18e eeuw

  • Einde verval hofcultuur
  • Opkomst burgerlijke cultuur: verantwoordelijk voor culturele vernieuwing
  • Aansluiten bij tendensen van de Renaissance en vermenging van aristocratisch cultuurideaal uit 17e eeuw met burgerlijke smaakpatronen

Erfenis van de 17e eeuw

Striktheid classicisme komt op helling; nieuwe kunstvormen: Pseudo-Classicisme (nog steeds academisch); duidelijker in 2e helft 18e eeuw met Rococo: verfijndere, barokke variant van het Classicisme: formele regels hofcultuur bijna volledig genegeerd, protest tegen autoritaire kunst doordat burgerlijke smaakpatronen meer doordringen in het cultuurleven. Rococo richt zich op de zintuiglijkheid, emotionaliteit en alledaagsheid van burgerlijke cultuur => frivole kunstvorm, gericht op ontspanning en verstrooiing.

Einde 18e eeuw: fracties van de burgerij willen een hernieuwde terugkeer naar zuiverheid en soberheid => Neoclassicisme: middel om burgerlijke genotcultuur in te dijken; eerder mentaliteit van Renaissance.

Vernieuwing in de 18e eeuw

Dominantie burgerlijke smaakpatronen in cultuurvormen: Verlichting en Preromantiek: liggen aan basis verdere ontwikkeling moderne literaturen.

B. Cultuursociologische situatie in de 18e eeuw

Crisis centrale gezag en verval classicistische hofcultuur

  • Classicisme te danken aan autoritaire regime Boubons: wordt niet meer zomaar aanvaard: hofcultuur Bourbons wordt afgebouwd (Franse Revolutie, Louis XVI). Kunstenaars moeten zich niet meer richten op koninklijk hof.
  • Afname maatschappelijk belang aristocratie in loop 18e eeuw.

Opkomst burgerlijke cultuur in 18e eeuw

  • Burgerij als nieuwe cultuurdrager: door toenemend belang op politiek en economisch niveau van de burgerij. Introductie lage smaakpatronen (materialistisch, genieten, niet prioritair) en kritisch pragmatisme. Versmelten levensstijlen culturele elitegroepen: burgerij imiteert grandeur en verfijning aristocratie; aristocratie gedraagt zich moderner (intimiteit, huiselijkheid)
  • Stad als centrum cultuurleven: zwaartepunt culturele leven in stedelijke culturele centra: salons van aristocraten, schouwburgen, bals, …
  • Verandering in smaak: Querelle des anciens et des modernes: twist tussen traditionalisten en vernieuwers beslecht in voordeel van de vernieuwers. Begin 18eeeuw:
    • Stroming die voorbeeldfunctie klassieke literatuur niet wil betwijfelen (de la Fontaine): cultuurpessimisten, perfectie van het verleden, geen verbetering mogelijk van de Klassieken (minderheid)
    • Stroming die van mening is dat schrijver grote persoonlijke inbreng moet hebben (Perrault): cultuuroptimisten, nieuwe vitale culturele ontwikkeling, op weg naar perfectie.
  • Verandering in smaak: architectuur en plastische kunsten:
    • Van majestueus (barok, rubens) naar frivool (pastorale kunst: natuur geeft geborgenheid): accentueren genotscultuur op vlak van architectuur en schilderkunst.
    • Van normatieve poëtica naar innige, speelse stijl (individueel, verliest ernst en maatschappelijke verantwoordelijkheid): alledaagse sentimenten (vb. huisdieren).

C. Rol en sociale basis burgerlijke ideeën

Nieuwe ideeën => Verlichting (pragmatisme, scepticisme en rationalisme)

=> Preromantiek (natuurlijke eenvoud, sentimenteel subjectivisme)

Nieuw klimaat met centraal 'vrije meningsuiting': in Europese hoofdsteden ontstaat discussiecultuur.

  • Verenigingen:
    • Academies: wetenschappelijk, eerder vakgroepen zonder patronage (Rousseau)
    • Salons (burgerlijk of gemengd): aanvankelijk enkel door aristocratie, in 18e eeuw ook door burgervrouwen; evolueerde van artistiek (17e E) naar politiek (18e E)
    • Leesgezelschappen: toenemende alfabetisering, boeken en tijdschriften lezen, verbonden met literaire café (informeler maar krachtiger) en boekhandels (uitleningen, uitwisseling commentaar)
    • Vrijmetselaarsloges: spirituele groepen met als doel een betere wereld te creëren. Rituelen en symbolen gaan terug op ME kathedraalbouwers, zetten alle ideologische en religieuze geschillen aan de kant; werd een gevaar voor politieke en religieuze overheden: tegen het christelijk geloof: "God heeft wereld gebouwd, mens moet verder bouwen".
  • Nieuwe media
    • Bloei boekbedrijf
    • Afname censuur: meer liberaal klimaat in Europa
    • Zedenkundige tijdschriften (over cultureel en politiek leven): burgerlijk moraal verspreiden, kritiek op politieke zeden Ancien Regime, informeren over goede smaak en mode
    • Spectatoriale tijdschriften: periodieke, journalistieke tijdschriften in navolging van 'The Spectator' (Addison en Steele): 'The Tatler', 'The Guardian', … Later werd de termijn korter.
  • Rol burgervrouw in 18e eeuw: de politieke macht in de 18e eeuw komt door manufacturen in handen van de mannen en betaalde krachten zorgen voor het huishouden. Vrouwen zijn dus opgesloten en gaan zich bezighouden met cultuur: brieven schrijven, musiceren, salons. Ze worden de grootste publieksgroep van de nieuwe literatuur.

Lees meer...

Classicisme (17e eeuw)

→ Frans verschijnsel

A. Inleiding

Periodisering en verspreiding

Hoogtepunten barok: Engeland, Nederlanden en Spanje tijdens de 17e eeuw. In Frankrijk blijft de barok marginaal: vanaf eind 16e eeuw is classicisme er de dominante stroming (naast het maniërisme) → Barokeeuw = l'age classique. Men kijkt in Frankrijk radicaal terug naar de Renaissance.

Vooral bij toneelschrijvers Racine en Corneille.

Bloei classicisme rond 1660. Vanaf 2e helft 17e eeuw en vooral in de vroege 18e eeuw invloed in Europa (met het classicisme komt ook de Franse taal over naar de rest van Europa)

  • In Engeland en Spanje: al in 2e helft 17e eeuw krijgt barok concurrentie van classicisme (Milton's klassieke gestrengdheid)
  • In het aristocratische kunstleven van Londen vindt classicisme en vruchtbare voedingsbodem (Dryden: late 17e eeuw; Pope: 18e eeuw)
  • Ook in later werk van Vondel en in Duitsland kent classicisme navolging.

Enkel werken rond 1660 zijn strikt classicistisch; later (vroege 18e eeuw) wijken ze zo af van de klassieke cultuur → pseudo-classicisme

Cultuurhistorische context

Frans classicisme: aristocratisch element (Renaissancesmaak: terugkeer) sterk benadrukt.

Reden: in eerste instantie cultuur van het (koninklijke) hof (absolutisme van de Bourbons).

Politieke situatie

Absolutisme van de Bourbons: succes door verzwakte staat na godsdienstoorlogen. Ook de cultuur werd nu centraal georganiseerd

Cultuursociologische situatie

Geestelijk imperialisme op alle gebieden van het maatschappelijke leven.

Vooral op vlak van sociale cultuurdragers is er een verschil met Renaissance.

Geboorte-adel vervangen door brevetadel: cultuurpatroon wijkt sterk af van dit van de oude aristocratie: inspiratie bij de Renaissance (cf. Castiglione): ideaalbeeld van de honnête homme, actualisering van het ridderideaal (plichtsbesef, trouw, verfijnd, …) → geradicaliseerd aan het hof van de Bourbons: ontwikkelt zich tot gedragscode van de gentilhomme: etiquette die bepaalt welk gedrag verplicht is voor de aristocratie, met als voorbeeld het gedrag in de saloncultuur van de Préciosité.

Levensstijl hofadel wordt maatschappelijk ideaal Franse elite en breidt zich uit tot een levenscode voor alle gegoede maatschappelijke groepen → ook leden van de burgerij gaan zich richten naar dit beschavingsideaal (Molière, Racine): daardoor zullen veel elementen van dit patroon het gedrag van de burgerij in latere periodes bepalen.

Kunstsociologische situatie

Louis XIV: 1 koning, 1 wet, 1 godsdienst, 1 cultuur. Cultuurimperialisme drukt zich uit in staatsreligie (opheffing Edict van Nantes), in een autoritaire hofcultuur en in classicistische kunstvormen.

  • Hofcultuur: organisatie artistieke leven komt in handen van de académies, centralistische instituties die verschillende kunstdisciplines reglementeerden; ze waren onderworpen aan een soort kunsttheorie
    • Académie de Peinture et de Sculpture: eerst vrije vereniging, wordt onder Le Brun een autoritair geleide staatsinstelling
    • Académie Française (1634, Richelieu): 40 deskundigen op literair gebied die de literaire productie reglementeert en consacreert (toekennen financiële middelen)
      → soort staatsmecenaat: grote macht over literatuur
    • Colbert: Surintendant des Bâtiments: stelde kunstproductie ten dienste van het vermarkten van monarchaal prestige. Zijn cultuurpolitiek draagt bij tot totstandkoming van de mythe 'le Roi Soleil': motor achter oprichting van de académies en onder zijn impuls wordt de koning de belangrijkste opdrachtgever (staatsmecenaat): paleis Versailles, Dôme des Invalides, uitbreiding Louvre, …
  • Classicistische normen: Académie de Peinture et de Sculpure verplicht het getrouw navolgen van de klassieke werken, zowel vormelijk als inhoudelijk. (Poussin)
    • Académie Française pleit voor strikte toepassing van traditionele vormwetten: eisen van de klassieke regels.
    • Klassieke regelesthetica: ultiem referentiepunt

B. Kenmerken

→ wijkt af van vernieuwingen uit Renaissance en barok

La querelle des anciens et des modernes

Kunstproducten uit die periode: onpersoonlijk en weinig creatief (slaafse navolging klassieke regels)

Eeuwige tegenstelling vernieuwers - traditionalisten versterkt doordat politieke machthebbers de traditionalisten steunen => spanning niet-officiële kunst (vrije, creatieve stijl: Rubenisten, navolgers van Rubens) - officiële, academische kunst (Poussinisten).

Zelfde spanningsverhouding in literatuur: La querelle des anciens et des modernes.

Deze situatie staat haaks op de neiging tot sterke individuele expressie in de Renaissance en barok.

Literaire kenmerken

  • Rationaliteit, discipline: streven naar orde en evenwicht (zeer radicaal): voornaamste kenmerk; voorliefde voor regelmaat op formeel en thematisch vlak
    • Voorliefde voor afgemeten, juiste verhoudingen op formeel vlak
      • Strikte compositiewetten: vb. Versailles: gevoel van overweldiging, discipline
      • Imiteren beste voorbeelden uit Oudheid: imitatio
      • Thematisch vlak: aandacht voor het psychologische, conflict tussen verstand en affect (Racine)
        • Streven naar personages uitbeelden die blijk geven van verstandelijke controle over hun affecten (in relatie met rationaliteit: past goed in nieuwe cultuur: zelfdwang, zelfbeheersong)
        • Plichtsbesef en verantwoordelijkheidszin personages vaak centraal

Ook op gebied van filosofie en religie: hang naar rationaliteit, orde en evenwicht (Descartes, Pascal)

  • Regelpoëtica: normatieve kunstleer, systeem van esthetische normen dat aan KO ontleende regels vastlegt waaraan het goede kunstwerk dient te beantwoorden. Klassieke esthetische regels (wet van de 3 eenheden): basis rationele discipline van de kunstenaar.
    In de barok en Renaissance was poëtica een instrument waarmee kunstenaar kunstwerken ontwierp, met als uitgangspunt de geest van de klassieken
    • Renaissance: elementen hernemen van de heidense levensstijl uit de Oudheid
    • Barok: spanningsverhouding uitdrukken tussen christendom en heidendom

De invloedrijkste verwoording van de classicistische regelpoëtica: Nicolas Boileau (1637-1711) Art Poétique (1674): gedisciplineerde esthetiek, die vorm en inhoud van de kunstwerken aan regels onderwerpt. Classicistische kunst is niet gericht op normdoorbreking, maar op normbevestiging, het cultiveren van vaste gewoontes.

  • Theater: wet van de 3 eenheden (Aristoteles) verplicht: eenheid van plaats, tijd en ruimte
  • Vraisemblance: eis van geloofwaardigheid of waarschijnlijkheid: door de wet van de 3 eenheden de waarschijnlijkheid van het voorgestelde garanderen
  • Bienséance: geheel van morele voorschriften en beleefdheidsconventies: voorstellen van beschaafd gedrag: kunst geeft het voorbeeld. Alledaagse situaties en taal moeten dus vermeden worden
  • Relaties tussen personages moeten conform de Franse sociale hiërarchie zijn
  • Taalzorg: men wil de Franse taal hanteerbaar maken (lijkt op hedendaags Frans): vastleggen van het klassiek Frans: taal gezuiverd van dialectismen, archaïsmen, en wordt helder, soepel en genuanceerd. Belangrijke rol Académie Française, en enkele grote auteurs (Descartes, Pascal, de Malherbe)

C. Vertegenwoordigers

→ vooral theater, redevoeringen, welsprekendheid

Enige relevante classicistische genre: drama: Corneille, Racine, Molière

Pierre Corneille (1606 1684)

Kwam vroeger dan de rest: minder gedwongen

Blijspelen en tragedies: Le Cid (1636), Horace (1640), Cinna (1640), Polyeucte (1643)

  • Verhaalstof vaak ontleend aan Romeinse geschiedenis met toevoeging van nevenintriges.
  • Thematische constante: helden proberen met wilskracht en hartstocht idealen te verwezenlijken: liefde tot God (Polyeucte), vaderlandsliefde (Horace), vergevingsgezindheid (Cinna). Morele conventies worden publiek bijgebracht op didactische wijze.
  • Formeel: wijkt soms af van wet van de 3 eenheden: stijl kenmerkt zich door retorisch, gezwollen taalgebruik

Jean Racine (1639-1699)

Tragediedichter: Britannicus (1669), Bérénice (1670),…

  • Thematische constante: held kampt met onvermogen hartstochten te temperen: conflict tussen rede en passie maakt leven ondraaglijk => meestal keuze voor bevijdende dood. Beschrijft geïntellectualiseerde hartstocht.
  • Formeel: strengere toepassing klassieke compositiewetten: tragische handelsmoment geconcentreerd op crisismoment mensenleven. Eleganter, soberder en poëtischer taalgebruik als Corneille. Ook beheerster: aanspreking met seigneur

Molière (J.B. Poquelin 1622-1673)

Eigen theater (Illustre Théâtre: 1643), acteur bij reizend gezelschap, nauwe band koningshof, vooral bekend van blijspelen. Qua intrige niet echt vernieuwend, wel verfijnde psychologische karaktertekening (types als hypocriet, vrek): geven panoramisch beeld van zijn tijd

  • Vroege werk: kluchten, maatschappelijk satires: hekelt wantoestanden in saloncultuur préciosité (les précieuses ridicules, 1659). Toch normbevestigend
  • Rijp toneelwerk: Komedies over liefde en ontrouw (L'école des maris, 1661), over hypocrisie van de opvoedingsinstanties (L'école des femmes, 1662), over de pose van de vroomheid (Tartuffe ou l'imposteur, 1664), over een intellectualistisch sociaal type dat intersubjectieve afhankelijkheid ontkent (Le misanthrope, 1666), psychologische komedies (Comédies de caractère) en zedenkomedies (Comédies de moeurs)
  • Later werk (onder mecenaat Louis XIV): ontspanningsstukken met afgezwakte sociale kritiek en nadruk op komische effecten.Sommige stukken opgeluisterd met muziekfragementen behoren tot comédie ballet (le bourgeois gentilhomme 1670, les femmes savantes, 1672, Le malade imaginaire, 1673)

Andere genres:

  • Functionele literatuurproductie (ondergeschikt aan absolutistische idealen): redevoeringen en welsprekendheidliteratuur (Bossuet 1627-1704)
  • Literatuurproductie in het kader van maniëristische hofcultuur: brieven, maximes
  • Didactische roman: François de Fénelon (1651-1715), Télémaque (1699)
  • Lyriek van François de Malherbe (1555-1628): beste vb. classicistische poëzie

Lees meer...

Verschillen tussen Maniërisme en Barok

Verschillende doelgroep en smaakpatronen

  • Maniërisme: stijl van de aristocratie
    • Komt voor in aristocratische hofhoudingen in verschillende Europese landen
    • Belangrijk model: Franse maniëristische stroming La Preciosité (begin 17e eeuw): eerder een cultuurverschijnsel dan een literaire stroming

- Belichaamd in saloncultuur

- Literair salon: voordragen literair werk en uitwisselen bon mots

- Beoordeling kunst en onderhouden smaakconventies: gemonopoliseerd door salons: bemiddelen tussen kunstproducenten en -consumenten (vermits beide groepen elkaar ontmoetten in de salons)

  • Intellectualistisch smaakpatroon: etaleert een grote culturele bagage (voor kenners)
  • Barok: cultuurvorm gesteund door Kerk en burgerij (later ook aristocratie)
    • Kerk steunde kunst die groot publiek aansprak (burgerij)
    • Burgerij is als doelgroep dubbelzinnig: aardse, alledaagse smaak en sterk moralistisch-religieuze attitude.
    • Barok= gevoelsgerichte en meer populaire smaak

Verschillende genrevoorkeuren

  • Barok: voorliefde epos en drama: burgerlijke genres, gevoelsgericht maar populair
  • Maniërisme: voorkeur kleinere epiek (epyllion, sprookje, briefliteratuur, novelle), gnomische genres (maximes) en lyriek: verfijnde smaak aristocratie, intellectualisme

E. Vertegenwoordigers

Maniëristische poëzie

  • Don Luis de Gongora Y Argote (1561-1627) en Giambattista Marino (1569-1625):
    • Intellectualistische poëzie
    • Beïnvloed door Latijnse lyriek en humanisme
    • Beeldspraak geïnspireerd door antieke mythologie
    • Grote vormvirtuositeit: versieringen
  • Marinisme en Gongorisme (16e - begin 17eeeuw): pejoratieve benaming voor epigonen van bovengenoemde maniëristen
    • Overdrijving: overbluffen op thematisch vlak: veel goden, nimfen
    • Intellectualistische gekunsteldheid, gezochte verwijzingen naar klassieke cultuur (overbluffen met eruditie)
    • Te sterke benadrukking vormelijke
  • Metaphysical Poets: John Donne (1573-1631)
    • Term metafysisch is misleidend: kregen dit epitheton door intellectualisme (woordspelletjes) en hun neiging tot persoonlijke reflectie (filosofisch en religieus) nadenken over sterfelijkheid mens, …
    • Ondanks spiritualistische inslag, ook wereldse, vitalistische inslag (aards, soms boertig, ook pessimisme en twijfel)
    • John Donne (The Anniversaries): verwerkt in lyriek vitalisme en pessimisme: elegie over dood van een jong meisje, waarin weemoed en liefdesextase worden vermengd. Thematiek werk wordt beheerst door vergankelijkheid en versplintering van de wereld

Gnomische vormen, brieven, maniëristische roman

  • Maximes: literaire vorm waarin Préciosité-cultuur zich bij uitstek toont: François la Rochefoucauld
    • Gnomische vorm, verwant aan aformisme (spreuken, levenswijsheden)
    • Spitsvondige of humoristisch geformuleerde definities en spreuken
    • Gedragsregel omtrent menselijke leven: levensprincipes
    • Réflexions ou sentences et maximes orales (1665): vrij pessimistische aformismen
      • Spanningsverhouding uiterlijke schijn en ideëel wezen
      • Pessimisme: eigenbelang als essentiële drijfveer van de mens voorgesteld
  • Briefliteratuur: Mme de Sévigné (1626-1696; vindt la Rochefoucauld een oude brompot)
    • Meer dan 10.000 brieven
    • Tonen dat geestelijke ontreddering een belangrijk motief is geworden
    • Brieven schrijven om iemand te overtuigen van je kwaliteiten
  • Maniëristische roman: Mme Marie-Madeleine comtesse de la Fayette
    • Beoorde tot dezelfde kring als De Sévigné en La Rochefoucauld
    • Schreef eerste Franse psychologische roman: La Princesse de Clèves (1678)
      • Banale liefdesgeschiedenis, verwant met amadische en pastorale roman
        Pessimisme: liefde kan je niet redden van de dood
      • Nadruk op karakterontleding: innerlijke conflicten tussen menselijke drijfveren. (↔ Classicisme: mens moet hartstochten temperen)
      • Analyse van intersubjectieve relaties tussen personages
      • Destructieve werking liefde: pessimistische thematiek
      • Sterk moralistisch: duidelijke religieuze ingesteldheid

Barokepos (proza)

John Milton (1608-1674): Engels toneelschrijver die christelijke revival tijdens barok goed illustreert.
Paradise Lost (1667: 10 boeken, 1674: herziene uitgave in 12 boeken): 12-delig religieus epos dat scheppingsverhaal en zondeval herneemt. Typisch barokke thematiek:

  • Zondeval van de eerste mens: veel traditionele kenmerken van het epos, maar door de universele geldigheid van het thema moest Milton de gebruikelijke epische techniek verwerpen. Held is niet een bepaald individu met buitengewone fysische en geestelijke kracht en moed, maar de mens in het algemeen. Mensheid krijgt symboolwaarde: wordt voorgesteld in haar confrontatie met kosmische totaliteit
  • Karakters (Adam en Eva, Satan) worden als menselijke figuren met tragische lotsbestemming voorgesteld. Vaak ironische toon.

Vondel en Calderon

Barokke avonturenroman

In navolging van de amadische roman, wel grootser

Scudéry, d'Urfré, La Calprenède, Lohenstein: inmiddels in vergetelheid geraakt, toch belangrijk in ontwikkeling verhaalkunst

  • Radicalisering traditionele heldenroman: niets is normaal, middelmatig, alles is grandioos
  • Net als in ridderroman wordt de held op de proef gesteld: moet heldhaftige aard bewijzen
  • In tegenstelling tot ridderroman is held dynamisch personage: wordt geïntegreerd in een proces, daden staan in functie van zoektocht naar waarheid en gerechtigheid (wraak)
  • Motief rad van fortuin: kleinheid mens tonen door held te plaatsen in avontuurlijke wereld vol met hindernissen: ontvoeringen, verkrachtingen, slavernij
  • Hoofdmotief: trouw van de geliefden: happy end
  • Soms elementen uit de pastorale roman

Barokdrama

  • Don Pedro Calderon de la Barca (1600-1681)
    • Centrale idee vaak zeer religieus: werk verheerlijkt de Rooms-katholieke Kerk en haar dogma's vooral in godsdienstig-historische stukken (anekdotes uit Europese geschiedenis) en autos sacramentales (El gran theatro del mundo)
    • Filosofisch motief: vooral ijdelheidsmotief van barok
    • Aandacht voor psychologie in de comedia's (mantel en degenstukken): werkt psychologie veel beter uit dan Lope de Vega: nuanceert het conflict liefde-eer, de wraakneming wordt niet goedgekeurd, maar psychologisch verklaard: diepere karaktertekening dan bij de Vega
  • Joost van den Vondel (1587-1679)

Lucifer (1654), Adam in ballingschap (1664): stukken waarin de dichter zich ten dienste stelt van het katholieke geloof (eisen barokpoëtica), maar ook andere elementen van de poëtica duidelijk bespeurbaar zijn.
Meester van de antithese

Lees meer...

Maniërisme en barok (16e-17e eeuw)

A. Terminologie, situering en periodisering

Terminologie

  • Maniërisme: grootse en pronkerige smaak (< Maniera Grande: stijl uit Rome: vb Sixtijnse kapel: overdreven, imiteren)
    Model is de pauselijke hofstijl de met overdrijving aan de Europese hoven wordt nagevolgd
  • Barok: < perla barroca (Portugees voor parel met onregelmatige vorm)
    Aanvankelijk depreciërende benaming voor overdadige en overdreven gekunstelde stijl van sommige 16e - 17e-eeuwse kunstvormen; wordt later vanuit classicistische hoek (Goethe) negatief geconnoteerd.

Periodisering

  • Ontstaan: gelijktijdig in de 16e eeuw (1520 → late renaissance)
  • Dominante stromingen in de 2e helft van de 16e eeuw (geleidelijk)
  • In de 17e eeuw verliest de maniëristische kunst (1520 - 1650) van de aristocratie haar dominante positie ten voordele van de barok (1520 - 1700): voornaamste vertegenwoordigers van barokke architectuur, schilderkunst in de eerste helft van de 17e eeuw; barokmuziek slechts in het begin van de 18e eeuw
  • In Frankrijk krijgt de barok veel concurrentie van het Classicisme (bouwt voort op maniërisme), vanaf 1660 begint het classicistische naar voor te komen in alle landen

Situering t.o.v. de Renaissance

  • Maniërisme: kan beschouwd worden als uitloper en variant van de Renaissance, of als hoogtepunt: de renaissancistische cultuuridealen van de kritische burger en de verfijnde aristocraat worden in het maniërisme (vooral de aristocraat) voortgezet.
    → Elitaire, aristocratisch-hoofse stijl
    Neemt van de barok vaal de religieuze inspiratie over, maar blijft trouwer aan het Renaissancistische vormideaal
  • Barok: wijkt op beslissende punten af van dat cultuurideaal. De kunstenaar zoekt contact met breder publiek, maar de burgerlijke smaakpatronen worden getemperd (burgerlijk zelfbewustzijn nam af door economische stagnatie). Barok is ook solidair met Kerk om succes van de Reformatie te breken => vrij profane Renaissancekunst aangevuld met religieuze attitude. Het is echter geen terugkeren naar de ME eenheidscultuur, ze is modern:
    • Sterk gericht op morele aspect van de religie: geïndividualiseerd geloof
    • Existentiëler: meer gericht op het geheel van de schepping: mens nog centraal, maar wel een radertje in een onmetelijke kosmos

B. Cultuurhistorische achtergronden

Culturele ontreddering

Definitieve einde ME eenheidscultuur: Renaissance-optimisme (ze kunnen opnieuw beginnen, met de klassieken als leidraad) is gedaan (vooral in Italië, en in het rijk van de Habsburgers)

Wereld ziet er niet meer zo mooi uit (constante oorlogen), Westen is zeker niet de beste wereld (zoals in ME)

Vb. Breughel: de Dulle Griet: dood wordt het thema (reeds rond 1520)

Reacties:

  • Maniërisme: zelfbewuste, aristocratische kunst
  • Barok: vertaalt onzekerheid in nieuwe levenshouding (meer religieus)

Historische verklaring cultuurpessimisme

  • Politiek: einde van de eenheid: vorstelijk absolutisme: sterk centraal gezag wijkt af van verlangen grote christelijke gemeenschap
    • Begrip 'staat': stelt zich in plaats van God → verdwijnen christelijke wereldbeeld
    • Paus geen bindmiddel meer: neemt deel aan politieke conflicten
    • 16e - 17e eeuw: godsdienstoorlogen
  • Intellectueel: eenheid is problematisch: einde synthese geloof-wetenschap-moraal
    • Nieuwe filosofische overtuigingen: nieuwe wetenschappelijke inzichten (heliocentrisme) → beïnvloedt wijze waarop mens zijn plaats in de kosmos inschat
    • Kosmisch bewustzijn: kosmos = groots, geordende machine met daarin de mens als nietig en klein (Pascal: mens is sprakeloos)
    • Metafysische huivering: mens is sprakeloos door grootsheid → angst
      Typisch kenmerk in barokkunstwerken: existentieel besef door nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen
  • Economisch: nieuw stadium kapitalisme door overzeese kolonisatie
    • Wereldhandel: van mediterrane steden → noordelijke havens (culturele bloei)
    • Eerste systematische vormen van kapitalistische economie (geldhandel, beurs, …)
    • Kunstenaars profiteren: ze worden onafhankelijker
  • Sociale onrust: 'Oorlog en dood': vb. Breughel (de Dulle Griet), Dührer (de Dood)
    • Economische ontwikkeling rampzalig voor volksmassa (loondruk, overbevolking,…)
      → Sociale ontevredenheid, revoltes
    • Polariteit tussen verschillende groepen → boerenopstanden
    • Dictatoriale regimes: belangrijke sleutel in het begrijpen van de barokmentaliteit: Machiavellisme: doel heiligt de middelen

Rol van de katholieke Kerk

  • Politiek realisme (Machiavellisme): kenmerkend voor kerkelijke reactie op Reformatie (vanaf 1519): Concilie van Trente (1545-1563): Contrareformatie gebaseerd op nieuwe ascese en grote strijdbaarheid (inquisitie, censuur, …)
  • Barokkunst wordt ingezet als propagandistisch wapen van de Contrareformatie en als uitdrukkingsmiddel voor de macht van de Roomse Kerk: de brede bevolkingslagen d.m.v. gevoelsvolle kunst de grootsheid van het katholicisme tonen.

C. Kenmerken van Maniërisme en barok

Kunstsociologische situatie

  • Grotere onafhankelijkheid kunstenaar: blijft ook de 'geniale schepper' van de Renaissance
  • Dit komt door de groei van de kunstmarkt (vb. in Antwerpen 300 meesters in schilderkunst - 170 bakkers): vooral portretten (Holbein), en de invloed van de Kerk en aristocratie

Thematische kenmerken

  • Vaak religieus: religieus geïnspireerd individualisme (het nietige individu met grote spirituele behoeften in een grote wereld): religieuze invulling van het renaissancistische individualisme. Tendens van de Renaissance zet zich nu radicaler voort: verinnerlijking van de religie
    • Aandacht voor immanente sacraliteit: vervangt ME geloof in goddelijke transcendentie
      → zekerheden verdwijnen
      → vb. Vondel: Lucifer: strijd met kosmische krachten
      → vb. Milton: Paradise Lost: complexe, slechte wereld na verdrijving uit het Paradijs
    • Religieuze drukt zich uit in subjectivistische, existentiële thema's: mens is nietig in onmetelijke kosmos en wordt gedreven door domheid (vgl. antieke ideaal van schoonmenselijkheid)
    • Wordt door alle barokkunstenaars gebruikt, maar ook door maniëristen als John Donne en La Rochefoucault
  • Bloei pessimistische thema's: door de geestelijke ontreddering (vergankelijkheid van het Aardse) na val ME eenheidscultuur en nieuwe religieuze opvattingen. Door de religieuze en politieke ervaringen van de kunstenaar kan hij niet meer optimistisch zijn (↔ Dante: loutering en zege van de goddelijke orde)
    • IJdelheidmotief: benadrukking vergankelijkheid v.h. Aardse: al het aardse is ijdel (vanitas vanitatum)
    • Om dit te concretiseren, vaak thema's met antithese van realiteit en illusie: achter de schone schijn van de mens zit een sterfelijk, lachwekkend wezen verborgen. Liefde en schoonheid zijn illusoir en waardevol als ze vergankelijk en een afspiegeling van de eeuwige schoonheid zijn.
      Calderon: meester van het ijdelheidsmotief (La vida es sueño)
      Purcell: King Arhtur: Song of the cold: tegenstelling illusie - realiteit (Eros - geest), vlucht naar vitaliteit: men wil zich aan het leven vastklampen
    • Motieven die het vergankelheid- en ijdelheidmotief ondersteunen

- Rad van fortuin

- Theatrum mundi: wereld is een schouwtoneel, waarin ieder slechts zijn deel speelt (Vondel)

- Dood: veel doodskoppen

- Luchtbellen, sneeuwvlokken, dauwdruppels → vergankelijk

- Metamorfosen, spiegelbeelden (optisch bedrog), paradoxen

- Mythologische figuren: gekwelde personages (Tantalus, Prometheus)

- Toren van Babel: gebrek aan harmonie; hoogmoed, ijdelheid

  • Vitalistische motieven: door aandacht voor vergankelijkheid, geven sommige kunstenaars zich over aan Aardse genietingen: hedonistisch genieten van het beperkte leven (↔ Renaissance: materiële genietingen; hier geestelijke genietingen, verbeelding → fantasieverhalen)

- Vitalistische, sensualistische stijl en motieven: zintuiglijke ervaringen kleurrijk beschreven

- Grote rol verbeelding: fictionele werelden i.p.v. sobere realistische werelden vd. Renaissance: escapisme (duidt op de wil weg te vluchten uit het aardse tranendal en op het creëren van een kunstmatig paradijs)

→ Melancholie: kennis kan je niet redden (↔ kennende mens vd. Renaissance)

Stilistische kenmerken

  • Maniërisme en barok: Stilus ornatus: versieringszucht (overdreven: plechtig (religieus) en speels (vitaliteit)) staat vaak haaks op de pessimistische thematiek: vooral sociale redenen: ze willen een triomfantelijke kunst zijn die de macht van bepaalde groepen wil uitdrukken (adellijke cultuur: consolidering centrale gezag; Kerk: geslaagde Contrareformatie; burgerij: rijkdom)
  • Versieringszucht wijkt af van Renaissance: geen harmonie, regelmatigheid meer: onregelmatige vormgeving volgt slechts op het eerste gezicht de uiterlijke vorm van de klassieke kunst, enkel de algemene structuur van klassieke kunstwerken wordt behouden.
    Reden: nieuwe visie relatie tussen kunst - natuur (nieuwe imitatio-leer): men schept niet naar de natuur, maar zoals de natuur: regelloos, spontaan (vgl. Bruno)
  • Concreet inzetten retorische middelen: men wil duidelijke, vaak bombastische effecten bekomen (gebruik stijlfiguren: metafoor, oxymoron, antithese, …; nog complexer in maniërisme: anafoor, epifoor, hyperbool, hyperbaton,…)
  • Maniërisme voert overdrijving nog door vooral op het vlak van imitatie van de klassieke elementen
    • Gekunstelde en vaak duistere beeldspraak (metaforen, mythologische gegevens)
    • Gelatiniseerde woordenschat en geleerde allusies (ondersteunen inhoudelijke complexiteit)
  • Opstelling t.o.v klassieke harmonie en structuur
    • Barokkunst blijft dichter bij klassieke structuur van het kunstwerk (Milton, Vondel), hoewel ze zich meestal ongebonden opstelt ten aanzien van stijlcodes
    • Maniërisme verwijdert zich innerlijk van de klassieke kunst: vb. overspannen intellectualisme (werkelijkheid bewust vervormd en opgenomen in een zonderlinge en diepzinnige beeldspraak)
  • Reactie van barok en maniërisme op het voorkomen van zowel spiritualistische en sensualistische, religieuze en heidense tendensen in de Renaissance:
    • Maniërisme: verstrengelt beide als heterogene componenten
      Heterogeniteit wordt belangrijkste grondformule voor maniëristische kunst: spiritualisme en intellectualisme zijn met elkaar verstrengeld (mystieke ervaringen -pantheïstische visie op natuur, naturalistische visie op werkelijkheid)
      El Greco (spiritualisme), Breughel (sensualisme)
    • Barokkunst probeert de tegenstelling op te heffen in een hogere (religieuze) synthese

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen