Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Ontstaan moderne roman in de 16e-eeuwse Renaissance

A. Voorgeschiedenis van de roman

Periode 1300-1600: veel Neolatijnse literatuur: volgt klassieke literatuur na (imitatio), samen met elementen uit Humanisme en Renaissance; echte vernieuwing komt echter uit proza in de volkstaal

Lotgevallen van de novelle

  • Ontstond in 13e eeuw (Boccaccio), wordt in 15e, 16e eeuw een succesvol genre, niet enkel in stedelijke context ook bij aristocratie (sommige auteurs uit aristicratie: Margareta van Navarra (1492-1549): Heptaméron)

→ Genre wordt legitiem

  • Roman: naast novelle nog 3 voorouders: amadische, picareske en pastorale roman

Amadische roman

  • Renaissancevariant van het ridderverhaal
  • Genoemd naar het populaire werk van Garci de Montalvo (?-1505): Amadis de Gaula (1508)
    → bewerking vroegere versie (2e helft 14e eeuw), 16e eeuw: 25 Spaanse edities, succes vooral door Franse vertaling, later nog veel vertalingen en volksboekenversies
  • Thematische kenmerken:
    • Navolging Britse ridderroman: geen ridderidealen meer
    • Kern van de roman = liefde (verre liefde)
    • Held: buitengewone kracht, moed, volmaakte ridder met gegarandeerd succes
    • Ondanks relatief oppervlakkige thematiek, streeft held ook naar geestelijke volmaaktheid

→ Ideaalbeeld van de verfijnde hoveling

Pastorale roman (herdersroman)

  • Ontwikkeld in Spanje door Jorge de Montemayor (1520-1561; prototype: Diana), verspreidt zich snel in Europa
  • Pastorale traditie uit Oudheid verdergezet
  • Kenmerkend arcadisch-idyllische milieu (escapistische sfeer: idyllische valleien, …)
  • Kern van het verhaal: liefde(ssentimenten van herders)

Picareske roman (schelmenroman)

  • Typisch Spaans genre (picaro = schelm), ontstaan in 1550, bloeitijd in 1600-1620, dringt door in Europa in 2e helft 17e en vooral vroege 18e eeuw (Defoe: Moll Flanders)
  • Thematische kenmerken
    • Picaro: schelm, jeugdige kwajongen
    • Flat character
    • Beleeft belevenissen in verschillende maatschappelijke situaties
    • Enerzijds sociale verschoppeling, anderzijds sluwe volkse knaap, die op een levenslustige manier zijn hindernissen overwint en de gebeurtenissen naar zijn hand zet.
    • Meestal verweven met liefdesverhaal
    • Levert een model om de wereld te obeserveren
    • Nu: soort revival: vroege werken Lanoye, Brusselmans, Mendoza (Sp); ook films: Forrest Gump

→ Doel: wereld anders bekijken na hem gezien te hebben door de ogen van de schelm

  • Bekendste voorbeeld: La vida de Lazarillo de Tormes (1554, anoniem): verhaal van een knaap uit laagste sociale laag wordt toegewezen aan een bedelaar en wordt geconfronteerd met verschillend sociale types (lijdensweg: biedt overal zijn diensten aan: vertelt over hele maatschappij, toegenomen realisme), en huwt uiteindelijk met de meid van een hoge geestelijke.
    Uitgegeven in Antwerpen (tolerantie); drijft spot met Castilie en Aragon.
  • Renaissancistisch:
    • Individueel standpunt (antropocentrisch)
    • Perspectief van de picaro (kikkerperspectief)
    • Hedonisme van de held (goed en kwaad zonder morele beoordeling naast elkaar geplaatst: streken picaro niet veroordeeld, eerder stelling: maatschappij maakt de dief)
    • Realistische beschrijving van sociale achtergronden en types
    • Maatschappelijke satire: alle groepen worden bekeken vanuit kikkerperspectief
      → ironiserend
    • Respect voor lage stijl: humor (komt in de buurt van volkse verhalen als Tijl Uilenspiegel en de Reinaertverhalen)

B. Cervantes (1547-1616)

Biografisch

  • Komt uit bescheiden milieu: vader: arts (toen bescheiden: heelmeester) → onzeker bestaan, weinig inkomen
  • Latijnse school
  • Stond dicht bij populaire werken
  • Toch niet bekend

Don Quichote (1605,1615)

  • Wordt hierdoor min of meer bekend: verdient nu genoeg geld voor levensonderhoud
  • Deel 1: 1605 (El ingenioso Hidalgo Don Quichote de la Mancha), deel 2: 1615
  • Luidt begin moderne romantraditie in
  • Thematische kenmerken:
    • Wisselwerking amadische en picareske roman
    • Satirische roman: Don Quichote weet niet dat oude mentaliteit niet meer werkt in nieuwe tijd: probeert ME ridderideaal te realiseren, maar slaagt daar niet in wegens de veranderde sociale context: hij is een tragisch fantast, slachtoffer van zijn lectuur van hoofse ridderromans (amadische)
    • Tweede hoofdpersonage, Sancho Panza: belichaming volkse mentaliteit, hedonistisch figuur (vgl. picaro). Tegenstelling tussen mentaliteit van Panza en de aristocratische, ME mentaliteit van Don Quichote → belangrijk thema in de nieuwere literatuur: paradoxale eenheid van verfijnde beschaving en volks pragmatisme bij de moderne mens.
  • Formele kenmerken: vermenging hoge en lage stijlregisters

Renaissancistische kenmerken

  • Breuk met ME verhaalkunst: afrekening met elite, twijfel aan alles, wereld naar de hand proberen zetten (Panza)
  • Realisme
  • Individualisme en existentiële thematiek: onzekere onvolmaakte mens: Ridder van de Droefheid
  • Vermenging hoge en lage stijl
  • Dynamiek, evoluerende karakters: → moderne literatuur
    • Menselijke psyche wordt belangrijk
    • Nieuw mensbeeld: God schept een kiem mogelijkheden → zelfontplooiing

C. François Rabelais (1494 - 1553)

Biografisch

  • Priester: heeft wel een vrij statuut, reist veel
  • Humanistische ideeën
  • Neemt het niet nauw met het kloosterleven: reputatie van slecht gelovige (vgl. Erasmus)

Gargantua et Pantagruel (1532,1534, ev.)

  • Invloed op andere verhalen: reuzensprookjes
  • Populair volksboek
  • 5 delen
  • Deel 1:
    • Naar het model van een populair volksboek dat hij parodieerde en een vervolg van schreef
    • Gebeurtenissen die zich afspelen na 2e deel
    • Ontwikkelingsroman: dynamiek persoon centraal: psychologische ontwikkeling: held leert bij.
  • Deel 2: Gargantua (1534)
    • Leven van Gargantua, boek wordt als eerste voorgesteld, wel geschreven en gepubliceerd na deel 1
    • Bildungsroman: leven van een held in 3 hoofdepisodes: buitensporige kinderjaren, ernstige jeugd, en heldhaftige jaren van volwassenheid
    • Belangrijke filosofische boodschap: boek eindigt met beschrijving abdij van Thélème → niet zozeer de ideale gemeenschap, maar wel de plaats waar de jeugd gevormd moet worden, die deze gemeenschap zal helpen oprichten, gebaseerd op wijsheid (met mate genieten van aardse genoegens)

Renaissancistische kenmerken

  • Vermenging hoge en lage cultuur: staat dichtst bij boerden (vb. carnavalscultuur: levensvreugde: reuzen, …): epicuristische, vitalistische thematiek met groteske verhaalsvormen
  • Realisme
  • Invloed klassieke filosofie (scepticisme) en van het humanisme
  • Individualisme: plot gedragen door ontwikkelingsstadia
Lees meer...

William Shakespeare (1564-1616)

Biografisch

Uit stedelijke burgerij, vader was boerenzoon en wolhandelaar; Latijnse school van Stratford: leert er klassieke retorica

Artistieke ontwikkeling

  • 1e fase: 1588-1594
    • Epische gedichten; lyriek conform de smaakconventies van zijn aristocratische broodheren
    • Toneelwerken: naar klassieke voorbeelden (mythische figuren)
  • 2e fase: 1595-1600
    • eerste belangrijke sonnetten
    • succesvol theatermaker: The Globe, Chamberlain's Men
    • stukken worden individueler, meer invloed burgerlijke smaak: hangt niet meer zo af van de smaakconventies van de aristocratie
    • koningsdrama's: individualisme: aandacht persoonlijke problematiek heersers (angst en onzekerheid, probleem van orde en chaos)
    • Tragedie: Romeo en Julia
    • Lichtvoetige en optimistische blijspelen met sterke escapistische tendens (exotische kostuums, zuiderse decors)
  • 3e fase: 1600-1608
    • Pessimistischere werken: persoonlijks tegenslagen (vader sterft), politieke tegenslagen (beschermheren vallen in ongenade)
    • Tragedie
      • Thema: psychologische gegevens (geldingsdrang, machtshonger, jaloezie)
      • Tragische helden als hoofdfiguren (Caesar, Othello, Hamlet)
      • Toch nog humor en ironie (nar): restant volkse inspiratie van het Engelse drama
      • Confrontatie oude aristocratische gewoontes en nieuwe mentaliteit (twijfel, wereldse interesses)
    • Blijspelen: minder luchthartige ondertoon, wrange humor
  • Laatste fase: 1609-1616
    • Toppunt populariteit: meest gevraagde auteur, zijn gezelschap presenteert jaarlijks verschillende stukken
    • Tragikomedies:

- Vermenging ernst tragedie met humor komedie

- Noemt ze 'romances'

- Schijn van luchthartigheid en ontspannen toon

Renaissancistische kenmerken

  • Individualisme: round character: personage is verscheurd, complexe emoties
  • Aandacht voor waarde klassieke tragedies: eigenzinnig → complex
    • Classicisme: eind 17e - 18e eeuw: leeft klassieke regels niet meer na, wordt niet meer gespeeld
    • Romantisme: wordt volop gespeeld
  • Aandacht voor virtuositeit: basispatroon met veel nuances
    → Verschillende lagen:
    • Simpele spanningslijn
    • Persoonlijke laag: psychologische en existentiële problematiek (moeilijker niveau)
    • Details: komische elementen met sketches
  • Vermenging hoge en lage elementen: vb. komische elementen in tragedies
Lees meer...

Het Renaissancedrama (16e eeuw)

A. Cultuurhistorische achtergrond

  • Voedingsbodem: Engeland en Spanje (zeer rijke gebieden)
  • Wortels in de volkscultuur: vernieuwingen komen van onder, ontstaat uit populaire cultuur van de steden.
    • Populaire religieuze traditie uit de ME (mysterie- en mirakelspelen) verder uitgewerkt; Spanje: autos sacramentales (stukken die liturgie opluisterden; groot succes)
    • ME profane straattoneel → eind 16e eeuw: volwaardig literair genre
    • Lope de Vega (1562-1635):
      - belangrijkste Spaanse renaissancedramaturg
      - biografisch: Latijnse school, militair (val v Armada), opgegroeid in Madrid (bloeiend, permanente toneelgroepen)
      - goed vertrouwd met 'mantel en degenstuk' (wreken van de mannelijke eer)
      - invloed uit populair burgerlijk theater
      - vermenging hoge en lage stijlregisters
      - nieuw genre van Comedia: volks + invloed uit Antieke Oudheid

Comedia

  • Thema: zeden upper middle class
  • Plot: liefde, eer, trouw
  • Veel handelingen, complexe plotontwikkeling, misverstanden, …
  • Psychologische tekening personages tot eenvoudig schema herleid
  • Happy end
  • Tragische elementen (huwelijksbedrog) vermengd met komische
  • Gracioso: figuur uit volkstheater, dienstknecht die bijdraagt tot intrige, fungeert als spiegel voor affaires burgerlijke protagonisten
  • Rol stedelijke instellingen:
    • Groei aantal toneelgroepen en auteurs (krijgen vaste plaats in grote steden)
    • Verhoogde status acteur (nog niet gerespecteerd)
    • Mecenaat: ondersteuning theatergroepen
    • Uitbouw (Londen: voor het eerst in stenen gebouw)
Lees meer...

Kenmerken van de Renaissanceliteratuur

A. Kunstsociologische kenmerken

Statuut van de kunstenaar

Verspreidingsvorm verschilt met ME cultuuroverdracht: mondeling => schriftelijk

Literatoren zien zichzelf als kritische geleerden en een onafhankelijke groep van intellectuelen (niet in praktijk: door opkomst stedelijke elite: afhankelijk van hen om geld)

Antropocentrisme

Kunstenaar ziet zichzelf als autonoom wezen, basis van zijn kunst wordt eigen problematiek.

→ P. de la Mirandolla: "in de mens werd door God het zaad en de kiem neergelegd van alle mogelijkheden tot ontwikkeling"

Nadruk op esthetische vermogens kunstenaar

Sir P. Sidney: dichter acht zich superieur aan de rest.

B. Thematische kenmerken

Subjectivisme: zintuiglijkheid en affect

Basis thematiek: verfijnde gevoelscultuur, bovennatuurlijke symboliek van de ME => zintuiglijk waarneembare wereld

  • Herbevestigen mentaliteit KO: bewust vestigen op aardse wereldse genoegens (in de poëzie: persoonlijke expressie)
  • Individualisme: best tot uiting in de lyriek; aandacht liefdesmotief

F. Petrarca (1304-1374):

  • Mengeling ME - Renaissance
  • Il Canzoniere: vrouwen in liefdespoëzie: concrete gestalte; ook gelegenheidsgedichten;

Toont Renaissancistische strekking: cultus van de fysieke schoonheid

La Pléiade/P. de Ronsard (1524-1584):

  • Volgen voorbeeld Petrarca's liefdeslyriek
  • Les amours de Cassandre, Les amours de Marie, Sonnets pour Hélène

Gebruik thema's uit de Oudheid

Thematische constante: navolging van de klassieke thema's (stijlschoonheid)

Vb. Petrarca en de Ronsard

Existentiële thematiek

Typisch Ronsard: dualiteit van passie en melancholie

  • Invloed epicurisme (ook bij Petrarca): verheerlijken aardse schoonheid, carpe diem
  • Gedachte aan vergankelijkheid, dood en verval (ook bij Petrarca)
  • Troost in dichtkunst: door lyriek verwerft dichter eeuwigheidswaarde

Typisch sonnetten Shakespeare (1564-1616): existentiële thematiek a.d.h.v. het alledaagse leven; personages zijn getormenteerd, voelen hun noodlottige bestemming: heldhaftige falen van grootse personages is de basis in vele werken

C. Stilistische kenmerken

Schoonheidscultus

Aandacht schoonheid van de vorm (↔ ME: vorm ondergeschikt aan ideële component)

Centraal: vormbeheersing: streven naar virtuositeit en harmonieuze vormen (sonnet)

Sonnet:

  • Petrarca lag er aan de basis van (2 kwatrijnen, 2 terzines)
  • Elizabethaanse sonnet: door Sidney en Shakespeare (3 kwatrijnen, 1 couplet)
    → persoonlijk, elegant: virtuoze vormbeheersing overheerst
  • Pléiade-dichters: klassieke versificatie
  • Voorkeur voor harmonieuze vormgeving => formalisme (viruositeit zonder inhoud) en slaafse navolging: vb. Petrarkisme

Realisme

Realistische beschrijvingstechniek: burgerlijke prozavormen uit de ME i.p.v. allegorische en symbolische stijl uit aristocratische ME literatuur

Grote aandacht sociale en intellectuele milieu van de personages.

Respect volkstaal

Bloei volkstaal: wordt enige expressiemiddel.

  • Petrarca: hoewel groot Latinist, schreef in Toscaans
  • La Pléiade: veredelde de Franse taal en propageerde er een nieuwe visie op (du Bellay, Ronsard)
Lees meer...

Renaissance (14e - 16e eeuw) ontstaan en betekenis

A. Periodisering

  • Continuïteit: kenmerken van late ME en Renaissance
  • Nieuw cultuurtype: religieuze wereldbeeld en ME habitus verliezen algemene geldigheid (1300-1500)

- Heropflakkering antieke cultuurideaal

- Opkomst nieuwe cultuurdragers met nieuwe waardepatronen: stedelijke aristocratie en handelsburgerij zorgen voor nieuwe culturele gewoontes en smaakpatronen

B. Cultuurhistorische context

Historische veranderingen vanaf de 13e eeuw

  • Politiek: groei macht steden, politieke verdeeldheid, Duitse Rijk valt uiteen, conflict steden ↔ centraal gezag
  • Religieus: godsdienstige hervormingsbewegingen, crisis in Kerk van Rome, betwijfelen van scholastieke theologie en wijsbegeerte (opkomst nominalisme en mysticisme)
  • Sociaal: conflicten stedelijke elites ↔ traditionele gezagdragers, verzet plattelandsbevolking en stedelijke arbeidsgroepen tegen aristocratie en clerus (Brugse Metten, Guldensporenslag)
  • Economisch: groeiende macht stedelijke burgerij: steden en burgerij zijn bakermat geldeconomie, Noorditaliaanse steden nemen het voortouw dankzij hun specifieke samenlevingsstructuur.

Ontstaan nieuwe culturele habitus

- Cultuurideaal van de stedelijke elites

  • Ontstaan uit 2 vormen uit de ME cultuur:

- Burgerlijke cultuur: individueel, aards, rationeel, kritisch (no nonsense)

- Aristocratische cultuur: idealistisch, verheven, verfijnd (civilitas: zedenkundige boekjes, ook voor burgers)

→ situeert zich op het spanningsvlak van aristocratisch en burgerlijk ideaalbeeld

  • Castiglione: Il Cortegiano (1528):

- deugden van de volmaakte hoveling (hoveling vindt van zichzelf dat hij voornaam moet zijn, denken: komt van binnenuit i.p.v. buitenaf

- aristocratisch ideaal wijkt af van het ME beeld van de ridder (veel aandacht aan materiële voorkomen en sociale omgangsvormen, cf. Norbert Elias)

→ aristocratisch ideaalbeeld

  • Ook een wereldse houding:

- resultaat van een radicale profanisering van de voorstellingswereld

- Pietro Aretino: losbandigheid, vulgariteit en obsceniteit

→ aandacht voor het lichaam (eten, drinken, seks, … ↔ Boccaccio)

→ burgerlijk ideaalbeeld

- Herwaardering van de mentaliteit van de klassieken

  • Hernieuwde aandacht voor klassieke Oudheid => heidense filosofieën; sterke invloed hedonistische leer (Epikuros: in Divina Commedia: ketter) op Renaissance
  • Opnieuw aandacht voor materiele wereld: vb empiristische ingesteldheid van Aristoteles (belangrijk voor Aquino: wel herinterpretatie); Nominalisme (Umberto Eco)
  • Platoonse filosofie: losmaken van het christelijke (Petrarca)

- Burgerlijke vormen van religiositeit

  • Sterke individualisering bij godsdienstbeleving: mystieke literatuur
  • Mensen zijn op een andere manier gelovig: kritisch, individueel, proberen hun plaats in de wereld te begrijpen vanuit hun eigen vragen.

C. Het Humanisme

Rol van het humanisme in de Renaissance

- Voorbereiding

Petrarca:

  • Droom van hergeboorte rijke cultuur Oudheid
  • Beschouwde zijn Italiaanse literatuur als verspreide gedichten (rime sparsi)
  • Literatuur uit Oudheid weer gewaardeerd door haar esthetische waarde
  • Antieke wijsheid dient nu een eigen waarde (i.p.v. christelijke waarden): men moet zelf teksten begrijpen: respect voor heidense waarden (epicurisme)

- Kenmerken van het Renaissance-humanisme

Bloeitijd in de 15e - 16e eeuw (quattrocento en cinquecento)

  • Humanisten stellen zich bewust op als een onafhankelijke groep: geboorte van de 'moderne intellectueel' (in praktijk nog steeds afhankelijk)
  • Ontstond in het kader van de burgerlijke stadscultuur, met als publiek de stedelijke elite
  • Ze kwamen uit alle lagen van de bevolking,

- Montaigne: aristocraat

- Petrarca: notariszoon

- Erasmus: zoon priester en artsendochter

Maar ze hoorden allen thuis in de nieuwe stadscultuur

  • Toegenomen scholingsgraad (in stedelijke milieus): Latijnse scholen
  • Uitvinding boekdrukkunst

Humanistische idealen

- Filologie

  • Ideaal = homo trilinguis (Hebreeuws, Latijn, Grieks); Umanista betekent in eerste instantie leraar in de klassieke talen (privé of in Latijnse scholen)
  • Edities van de klassieke teksten: oude bronnen

- Taalzorg

  • Bestrijding vulgarisering Latijn door studie zuivere klassieke taal (willen Cicero evenaren)

→ zorgden daarmee wel ongewild voor het verdwijnen van Latijn en Grieks als omgangstaal

  • Uitzuiveren volkstaal en gemodelleerd naar het Latijn

- Interdisciplinariteit

  • Pedagogisch ideaal = homo universalis: ontwikkeling geest en lichaam (model: Michelangelo en da Vinci)
  • Individuele mens centraal (zelfontplooiing) ↔ ME collectivisme (goddelijke voorbestemdheid)

- Empirie

  • Wetenschappelijk vlak: scheiding filosofie, wetenschap en religie en verdere specialisatie voor elk

- Cosmopolitisme

  • Vormen een universele groep zonder landelijke grenzen op basis van antieke cultuurideaal en de Latijnse universele taal
  • Vooral in Italië: ook nationalistische strekking: willen terug naar de Romeinse culturele macht

Voorbeelden

- Desiderius Erasmus (1469?-1536)

  • Lof der zotheid (1511)

- Formele structuur: redevoering uit 3 delen

- Thematiek van de delen:

1. oorspong en rol van de zotheid in het leven

2. manifestaties van de zotheid

3. pleidooi voor het evangelische geloof

  • Evaluatie

- vrouwelijk woord zotheid gepersonifieerd door vrouw in narrenpak

- klassieke structuur

- luchtig anti-intellectualisme (Carpe Diem)

- maatschappijkritisch (misbruik in de kerk, …)

- pleidooi voor authentieke religieuze beleving (kwam in N-Nederlanden in contact met hervormende beweging, nog geen lutheranisme)

- zotheid = irrationeel: zowel het positieve (relativeren alledaagse leven) als het negatieve (satirisch bekeken) komen voor

- onderscheid actief - passief uitgedrukt in relatie man - vrouw: de vrouw is emotioneel en irrationeel, maar wel charmant

- Thomas More (1478-1535)

  • Biografisch

- kwam uit burgerlijke elite

- wou zijn onafhankelijkheid bewaren

  • Utopia (1516)

- Kaderverhaal: met Portugees zeeman (ontdekkingsreizen), in Antwerpen (broedplaats van nieuwe ideeën, tolerantie)

- Ingebed verhaal: beschrijving van Utopia: vb arbeid om te overleven: goed verdelen => minder werk ↔ levenslange boeren

  • Evaluatie:

- Fantastisch verhaal met onderhuidse kritiek (intellectuelen genieten in Utopia)

- Utopie: kent wijde verspreiding

- Licht epicuristisch

- Michel de Montaigne (1533-1592)

  • Essais (1850 ev.):

- opmerkingen, voetnoten bij Klassieke lectuur, probeerde persoonlijke levenservaringen weer te geven

- volkstaal

- formeel: * structuur: open, 'work in progress', nooit definitief

* taalgebruik: soepel, helder: wil begrepen worden (bron voor latere Franse literatuur)

  • Evaluatie

- sterke invloed klassieken

- onafhankelijke, individualistische ingesteldheid

- anticipeert 18e-eeuwse Verlichting

Lees meer...

Laatmiddeleeuwse literatuur (13e - 15e eeuw)

A. Cultuurhistorische context

Overlapt met Renaissance: reeds in 14e - 15e eeuw in Italië.

Politieke situatie

  • verbrokkeling Duitse rijk
  • einde kruistochten: einde christenen in Midden-Oosten
  • conflicten Franse kroon - Engelse leengebieden
  • Bourgondië wordt belangrijke macht in 14e - 15e eeuw
  • Autonome stadsstaten in Italië

Socio-culturele context

- christelijke religie als fundament van de eenheidscultuur: vb bij uitstek: Dante

* bloei scholastiek in 13e eeuw (A. Magnus en T. van Aquino)

* streven naar eenheidsleer op alle gebieden (geloof, wetenschap,…)

* gotiek: synthese van wetenschappelijke, morele en religieuze leven

- druk op feodale samenlevingsstructuur

* barsten in christelijke cultuur door boerenopstanden en interne strijd bij clerus, maar blijft wel sterk bindmiddel

* burgerij: bevat nog altijd sterke christelijke elementen en ordent alles volgens de christelijke levenswijze

Veranderende smaakpatronen: volkstaal en lage thema's

Wijst op het nieuwe dat in aantocht is, door de opkomst van de burgerij

- vermenging hoge en lage stijl: Dante

* hoog: verheven religieuze gevoelens, lyrische bevliegingen

* laag: allegorische taferelen, komische effecten, politieke satire, persoonlijke gevoelens.

B. Dante als exponent van de middeleeuwse eenheidscultuur

Biografische gegevens

Italië was toen zeer belangrijk

  • komt uit kleine landadel, studeert in Bologna (→troubadourlyriek: frisse wind, zoete stijl)
  • is doordrongen van politiek: verwerkt overtuigingen in literaire werk (belangrijk in Divina Comedia)

La vita nuova (1292)

  • Voornaamste thematiek: de hoofse liefdeslyriek, met centraal de religieuze component
  • Geeft tussen de gedichten commentaar in prozavorm en dicteert hoe men de gedichten moet lezen
  • Gebruik van christelijke schema's
  • Beatrice wordt heilige: allegorie van religieus model: vb Beatrice is de tussenfiguur tussen hem en de perfectie van de hemel

Didactische werken

Vb De Vulgari Eloquentia (1304): over taal

La Divina Commedia (1315 ev.)

Was oorspronkelijk 'La Commedia': Divina toegevoegd door: - zoektocht naar de goden

- Dante = goddelijk

- Betekenis

Het verzoenen van de kennis van de ME (wetenschap, moraal en religie) in een fictionele constructie.

Het is ook een persoonlijk existentieel werk dat het begin van de ME aankondigt.

  • Existentieel element: de dichter, in het midden van zijn leven verdwaalt in een donker woud omdat hij de rechte weg niet volgt (christendom). De dichter verkeert in een identiteitscrisis (midlifecrisis). Hij wordt geconfronteerd met de menselijke driften in de vorm van 3 dierenfiguren.
  • De dichter wil zijn identiteit hervinden (door een spirituele reis) en volgt daarbij de christelijke heilsleer: eschatologie (leer van het ultieme, mens op weg naar God).
    Hij daalt af in de hel (zonde), wordt gelouterd in het vagevuur (boetelingen) en komt tot volmaaktheid in de hemel (heiligen).

Het is een eschatologisch reisverhaal (leer van de laatste dingen: laatste oordeel, dood, lot), en een spirituele zoektocht.

Het is ook een didactisch essay met veel informatie (ethisch-politiek, theologisch, wetenschappelijk)

  • Bevat veel politieke boodschappen: vb de verhouding Kerk - staat.
  • Theologische kennis: volmaaktheid van de goddelijke orde
  • Wetenschappelijke kennis: structuur werk gebaseerd op toenmalige kennis (9 concentrische cirkels, …)
  • Kennis uit ME esthetica: 4 niveaus: letterlijk, ethisch, anagogisch, allegorisch.

- Structuur en stijl

Uitgangspunt: ME getallensymboliek

  • 3 hoofddelen: zonde (inferno), loutering (purgatorio), gelukzaligheid (paradisio)
  • 100 canti: een inleidingszang en 99 canti (3 cantica's van 33 canti)
  • 9 spiraalvormig neergaande cirkels voor de hel, 9 terrassen van de louteringsberg voor het vagevuur, 9 concentrische cirkels voor het Paradijs.
  • Het getal 3 in het stijlprocédé: terza rima aaneensluiting van 3 terzines (aba bcb cdc)

- Hoofdlijnen

  • Proloog
  • Inferno: - Vergilius als gids (= heiden, heeft geen kennis over de hemel)
    - Trechtervormige afgrond, 9 spiraalvormige kringen:
    Anti-inferno (luiaards en neutrale engelen)
    Acheron (rivier)
    1e kring: Limbus/Voorgeborchte (heidenen: milde straffen)

2e kring: wellustigen/onkuisheid } Duistenis
3e kring: gulzigaards/vraatzuchtigen (worden opgevreten)
4e kring: verkwisters/gierigaards
Moeras van de Styx
5e kring: driftigen/lustelozen ↑
stadsmuur van Dis: scheiding tss zonden uit zwakte (aangeboren) en uit boosheid

6e kring: ketters ↓
7e kring: geweldplegers/zelfmoordenaars (3 groepen) } Vuur
8e kring: bedriegers (10 groepen)
9e kring: verraders/Lucifer } Eeuwige koude

→ vanaf 6e kring: sociale, politieke zonden

  • Purgatorio: - Vergilius als gids
    - 7 terrassen van de louteringsberg (7 hoofdzonden)
    1: hoogmoedigen
    2: afgunstigen
    3: toornigen
    4: traagheid
    5: hebzuchtigen
    6: vraatzuchtigen
    7: wellustigen
    - Aankomst in het Aards Paradijs
    - Processie kerkvaders: allegorie van de kerkgeschiedenis
    - Ontmoeting met Beatrice: bemiddelt tussen het aardse en het hemelse

  • Paradisio: - Van het Aards Paradijs naar het Hemels Paradijs met Beatrice en Bernardus als gids
    - 9 cirkels van de hemel (gids = Beatrice)
    7 hemellichamen: Maan (lagere volmaakten), Mercurius, Venus, Zon (wijsgeren), Mars, Jupiter, Saturnus (hoofddeugden)
    Hemel van vaste sterren (gelukzaligen, apostels) ↓ toename
    Kristallijnen hemel of primum mobile (Heilige Maagd) lichtintensiteit
    - Empyreum: rijk van God (gids = Bernardus van Clairvaux)

- Evaluatie

  • Culminatiepunt van de ME eenheidscultuur: het is een encyclopedische synthese van moraal, wetenschap, politiek en religie
  • Geïndividualiseerde aanpak: kondigt Renaissance aan: nadruk op het existentiële → vernieuwend element van de Renaissance, universeel aanwezig in dit werk
  • Erkenning waarde volkstaal, vermengt hoge en lage stijlregisters (komische effecten: vb omkeringen in de hel: vraatzuchtigen worden opgegeten,…)

C. Herfsttij der ME

Grens ME en Renaissance

- Italië: periode na Dante (trecento) → Renaissance

Noordelijke gebieden → pas in 16e eeuw: herfsttij de ME (Huizinga)

- Exponenten van Italiaanse Renaissance in Noordelijke gebieden: waargenomen vanuit een ME referentiekader

- Vb overgang Late ME - Renaissance: F. Villon

François Villon (1431 - ca. 1463)

- Geen vormvernieuwer: gebruik ME balladevorm

- Is modern dichter door belijdenislyriek (= ex-misdadiger)

- Stijl: lyriek: maatschappijkritisch en non-conformistisch (cf. 20e-eeuwse chansonniers)

→ jongleurlyriek

Novelle als burgerlijk-stedelijk genre

  • Begin: Italiaanse handelslui
  • Novella= nieuwtje: Sacchetti: mensen willen nieuwe dingen horen
  • Directe band tussen verhaalstof, verteller en publiek: het zijn de burgers die het willen horen en soms zelf figureren in de verhalen, en het zijn burgers die het vertellen.
  • Alledaagse omgangstaal voor alledaagse gebeurtenissen

- Giovanni Boccaccio (1313 - 1374) → 'uitvinder' van de novelle

  • Biografisch: reist veel, bastaardzoon van rijke koopman, contact met Petrarca
  • Il Decamerone (ca. 1349-1353): aardse tegenhanger Divina Commedia, raamvertelling
  • Thematiek: overgenomen van boerden en fabliaux (burgerlijk realisme)

- Verheerlijking aardse liefde

- Maatschappijkritiek

- Geoffrey Chaucer (ca. 1340-1400)

  • Van bescheiden afkomst
  • The Canterbury Tales (ca. 1387): raamvertelling, voor iedereen (personages uit alle lagen van de bevolking), alledaagse spreektaal, humor
Lees meer...

Hoogmiddeleeuwse literatuur (11e - 13e eeuw)

A. Cultuurhistorische context

Algemene schets

  • economische heropleving
  • feodale sociale structuur: nieuwe sociale groep: burgerij (marginale cultuur naast eenheidscultuur)
  • bloei middeleeuwse eenheidscultuur
  • literatuur vooral in teken van gedragscode van clerus en vooral aristocratie

Bloei aristocratische cultuur (!)

Verfijning door: - politieke gebeurtenissen

- economische heropbloei

- kruistochten (verfijnde Ottomaanse cultuur: vb. vork)

Afwijkende cultuur: hoofsheid: om aan te tonen dat ze anders zijn

Þ men is of hoofs, of boers

B. Aristocratische literatuur

Grote invloed

Kenmerken

  • betekenis: vorstelijk hof centraal; voor, over en meestal door aristocratie geschreven; hoofse liefdesideaal (Arabieren, Antieke Cultuur, spel van jongere zonen) Þ onderscheidt onze cultuur van alle andere ter wereld.
  • overdrachtsvorm: troubadours (onderdanigheid voor de liefde): reizen van hof naar hof, maar meestal vaste beschermheer; betaalde uitvoerder is jongleur (zwervend bestaan); uit alle sociale klassen, ook vrouwen; vb Bernard de Ventadour
  • thematisch: trouw, bescherming van de zwakkere, hoofse liefdesideaal

→ 3 componenten:

* religieus: vrouw=heilige, liefde voor vrouw=liefde voor God

* politiek: eerbetoon aan vrouw=symbool voor trouw aan heer (steekspel)

* affectief: emoties die geen kans krijgen, beleefd in culturele sfeer

Alledaagse praktijk: vrouw heeft nog steeds ondergeschikte positie

Hoofse ridderroman

  • thematiek: avontuurlijke heldendaden (dolende ridder), beproevingen die held moet doorstaan, aristocratische identiteit bevestigen, 3 vormen: klassieke, Britse en Oosterse ridderroman
  • Klassieke ridderroman: helden uit Klassieke Oudheid; vb "Roman d'Aeneas", Hendrik van Veldeke
  • Britse ridderroman: helden uit Britse cultuur (Arthurromans); vb: Chrétien de Troyes ('uitvinder' dolende ridder)
  • Oosterse ridderroman: culturele invloed uit Midden-Oosten (kruistochten); vb: Floire et Blancheflor

Dierenverhalen

Inspiratie uit fabels; ironische kijk op hof; ondersteunt feodaliteit; vb: Roman de Renart.

C. Burgerlijke literatuur

Vagantenlyriek

  • enkel Carmina Burana
  • marginale kunstenaars, aan lager wal geraakte intellectuelen, grote culturele bagage (Latijn)
  • drink- en dansliederen, hekeldichten, klaagliederen,…

Burgerlijk kortproza

Satire op clerus en burgerij (grof en boertig)

Lees meer...

Vroegmiddeleeuwse literatuur (5e - 10e eeuw)

A. Cultuurhistorische context

Periode van verval

5e eeuw: culturele en literaire leven: diepe inzinking

Karolingische Renaissance (9e eeuw): heropbloei

B. Oudgermaanse literatuur (700 - 1250)

Kenmerken v.d. oudgermaanse verhaalcultuur

- weinig en onbetrouwbare werken

- overdrachtsvorm: militaire dichters (skopen, skalden)

- stilistische: eenvoudig, functioneel rijm (militairen), later verfijnder; grote lijnen zijn zelfde

- thematisch: heldenverhalen met vast narratief schema (orde→breuk→gevecht→orde); nadruk op kwaliteiten held; legitimatie gezag vorst; christelijke elementen (soms held=messias); vele verhaallijnen (subplots)

Schriftelijke documenten

Vb. Beowulf-epos

C. Karolingische Renaissance

Religieus aangepast (eenheidscultuur)

Cultuurpolitiek ten tijde van Karel de Grote

- antieke cultuurideaal (Latijn)

- christelijke levensbeschouwing

- driedeling: clerus, aristocratie, boeren (+kinderen en vrouwen)

Literatuur v.d. Karolingische Renaissance

'Chansons de geste': - centrale figuren: Karel de Grote en omgeving

- ruwe, moorddadige ridders

- vb. Chanson de Roland

Kenmerken chansons de geste

- overdrachtsvorm: gezongen door jongleurs (beroepsdichters)

- thematisch: lofliederen; christelijke inslag; ideologische functie (benadrukken hiërarchie)

Lees meer...

Literatuur in de Middeleeuwen (5e - 15e eeuw)

A. Periodisering

Afbakening

- vroege middeleeuwen (476 - 1000)

- hoge middeleeuwen (1000 - midden 13e eeuw)

- late middeleeuwen (eind 13e eeuw - 15e eeuw)

Evoluties

– vroege middeleeuwen

  • eerste bloeiperiode na val (West-) Romeinse rijk
  • nieuwe cultuur (Karel de Grote → Klassieke Oudheid)
  • sterke Byzantijnse en Ottomaanse cultuur
  • enkel nog Latijnse teksten en bronnen naar het begin v.d. verhaalkunst

– hoge middeleeuwen

  • nieuwe literaire periode: bloeiperiode literatuur (nieuwe genres, thema's)
  • naast aristocratische cultuur ook stedelijke cultuur

– late middeleeuwen

  • leidt Renaissance in
  • nog steeds onder invloed van eenheidscultuur
  • Dante: culminatiepunt middeleeuwse cultuur

- Cultuurhistorische context

Middeleeuwse eenheidscultuur

Op basis van religie: "goddelijke orde":

- religieus: boek van God

- wetenschappelijk: boek der natuur (geocentrisme met mens als bekroning)

- sociaal: stratificatie in clerus, aristocratie en boeren (door God gewild)

Van in begin 9e eeuw - late middeleeuwen: twijfel aan structuur

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen