WETENSCHAP EN WETENSCHAPSFILOSOFIE IN DE NEGENTIENDE EEUW
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Inleiding
Het hedendaagse denken vindt in zekere mate zijn oorsprong in de wetenschapsexplosie van de XIX:
- Uitbreiding en uitdieping van de wetenschap zelf
- Breed socio – cultureel proces: techniek en brede lagen van de bevolking hebben deel aan de vernieuwingen
- Invloed van de wetenschap in de XIX
Twee facetten:
- onomkeerbare resultaten van deze wetenschap, die elke wereldbeschouwing definitief zullen bepalen
- 2. ontwikkeling in verschillende van die wetenschappen heeft tot crisissen of problemen geleid die wellicht nog meer dan het vorig aspect aan de basis liggen van de filosofische problematiek van de 1.XIX
- 2.XX
- Problematiek is minder van kentheoretische aard: vragen ontstaan niet alleen uit reflectie op de wetenschap
- Vragen ontstaan uit een onrust over de resultaten van wetenschap en techniek met betrekking tot het leefmilieu, een de mogelijkheid van een nucleaire of biologische catastrofe
- Actuele wijsbegeerte
- Angst die wordt opgewekt door de toenemende kennis en controle over het genetisch materiaal van levende wezens, met inbegrip dat van de mens
- Poging om op een aanvaardbare manier tot een synthese te komen van kentheoretische en ideologische inzichten
ð tegengesteld aan een van de meest typische karakteristieken van het wetenschapsbedrijf van de vorige eeuw: daar was een steeds diepere kloof ontstaan tussen wetenschapsmensen, filosofen en ideologen
- Invloed van de wiskunde in de XIX
Blijkt machtig middel te zijn om de wetten van de natuur te beschrijven en voorspellingen mogelijk te maken. (cf. de ophefmakende ontdekking van de planeet Neptunus)
- Wiskunde problemen
- Lobatschevski
1829: ontdekt dat het mogelijk is naast de Euklidische meetkunde een andere te ontwikkelen wanneer men als postulaat stelt dat door een punt buiten een rechte een oneindig aantal evenwijdigen kunnen getrokken worden ( Euklidische meetkunde: slechts1)
- Riemann
1867: ontwerpt meetkunde waarin geen evenwijdigen bestaan
=> enorme problemen: * Welke was de goede meetkunde?
* Wat kunnen de a priori vormen van Kant nu nog betekenen?
(Kant meende dat de Euklidische meetkunde zeker was,omdat zij een analyse was van onze a priori – vorm betreffende de ruimte. Ze was niet empirisch gegeven, maar een noodzakelijke voorwaarde voor onze kennis van de empirische wereld)
- Vraag naar de ware meetkunde
- Werd al vlug duidelijk dat meetkunde geen precieze betekenis meer had
- Tot dan toe: meetkunde = analyse van de ruimte alles wat niet met intuïtie strookte werd als onwaar beschouwd en moest dus tot contradictie leiden
- Kan ware meetkunde achterhaald worden door fysische ruimte te bestuderen?
ð vraag hoe men het beste de fysische ruimte beschrijft = fysisch probleem
- inzicht: axiomatische methode + consistentie van de axiomastelsels = essentiële criteria om wiskundige systemen te beoordelen
=> vragen: * Kenmerken van axiomatische methoden?
* Aan welke eisen moeten ze beantwoorden?
* Hoe kan men consistentie van het systeem bewijzen?
- Infinitesimaalanalyse
= differentiaal- en integraalrekening
- Basisbegrippen waren onvoldoende duidelijk geformuleerd: men liet zich leiden door intuïtie en kwam tot stellingen die achteraf onjuist bleken te zijn
- Vooral problemen rond ‘oneindig’ en ‘continuïteit’
- Analyse was geleid door meetkundige intuïtie
* bleek onbetrouwbaar
* oplossing: analyse op te bouwen op de rekenkunde (= theorie van de natuurlijke getallen)
- Rekenkunde
Men moest beroep doen op oneindige verzamelingen van getallen: ontstaan van 2 reeksen vragen:
betreffende nauwkeurige definitie van het getalbegrip: als de theorie van de natuurlijke getallen de grondslag van de hele wiskunde moet leveren, wordt de eis tot klaarheid ook hier des te groter
vragen behandeld door Frege en Russell
in verband met eigenschappen van oneindige verzamelingen: mag men zoiets als bestaand veronderstellen; hebben alle oneindige verzamelingen dezelfde eigenschappen?
vragen behandeld door Cantor
- Verzamelingenleer
Leidde tot belangrijke resultaten, maar ook hier was de formulering niet exact genoeg, wat tot de ontdekking van een aantal paradoxen leidde.
- Natuurkunde
Natuurwetenschappen kennen grote uitbreiding:
- In de diepte: grondige uitwerking van de astronomie, fysica en scheikunde
- In de breedte: ontwikkeling van nieuwe wetenschappen zoals biologie en geologie
Uitwerking en successen van het Newtoniaans wereldsysteem leiden tot een visie op de totale werkelijkheid die men het mechanistisch determinisme kan noemen.
- Laplace
- “Essai philosophique sur les probabilités” (1814)
- Verstand dat alle krachten die de natuur beheersen kan omvatten en de toestand waarin elk wezen uit de natuur zich op één gegeven moment bevindt
è als dit bestaat, dan is het mogelijk één enkele formule op te stellen die tegelijk de bewegingen van de grootste lichamen van het universum en van de kleinste atomen zou omvatten
- dit betekent: alles wat op een gegeven moment gebeurt, wordt bepaald door de situatie van de wereld op het voorafgaande moment
- Demon van Laplace = verstand dat ertoe in staat is de wetten en voorafgaande toestanden te kennen
= MECHANISTISCH DETERMINISME
- Joule
Energie = meetbare grootheid die zich onder veel verschillende vormen kan voordoen, maar die binnen een afgesloten ruimte steeds even groot blijft
Gevolg: perpetuum mobile is onmogelijk!!
- Galvani, Ampère, Faraday en Maxwell
Elektriciteit, magnetisme en de relatie tussen beide
- Galvani: elektrische contacten veroorzaakten spiercontracties bij dode dieren
- Ampère en Faraday: vloedgolf van onderzoek en ontdekkingen die er het gevolg van waren
- Maxwell: elektromagnetische fenomenen
- Einstein
Speciale en Veralgemeende relativiteitstheorie
- Planck
Quantentheorie (leidde later tot quantummechanica)
relativiteitstheorie en quantentheorie betekenen einde van de mogelijkheid van de mens op grond van modellen die aan onze zintuiglijke wereld ontleend zijn, de wereld te begrijpen (m.a.w. basiswetten van de natuur zijn niet voor een algemeen verstaanbare ‘populariserende’ voorstelling vatbaar
- Biologie
Darwin – Origin of Species (1859)
- Evolutietheorie
- Copernicaanse revolutie: mens uit het centrum van het universum weggerukt
- Nu: tweede en belangrijker relativering: mens = uitloper van lange evolutieketting die tot zijn huidige stadium is gekomen door proces van toevalsmatige veranderingen waarbij minst aangepaste vormen ten onder gaan in de struggle for life
- Vitalisme: ontstond door afkeer van dergelijke opvatting en door de poging Darwin te weerleggen
- Geneeskunde
Nieuwe medische inzichten bevolkingsexplosie:
- indijken van onhygiënische toestanden van dorpen en steden
- vaccinatie tegen pokken door Jenner
- inzicht in het kiemkarakter van vele ziekten (Pasteur) en de veralgemening van het vaccinatieprocédé
- Cultuurwetenschappen
Bestuderen dit gedeelte van de werkelijkheid dat door de mens geschapen of omgevormd wordt:
- Geschiedenis
- Archeologie
- Kunsttheorie en kunstgeschiedenis
- Filologie
- Taalkunde of linguïstiek
strenge methodologische eisen: binnen zekere grenzen kan men uitspraken doen die geen redelijke twijfel toelaten (zekerheidskarakter)
kunstmatige experimenten zijn niet mogelijk: totaal andere wetenschappelijke methode dan in de natuurwetenschappen
- Menswetenschappen
- Economie
- Sociologie
- Culturele antropologie
- Psychologie
methodologische problemen: natuurwetenschappen of cultuurwetenschappen?