Menu

Item gefilterd op datum: december 2012

Consumeren, levensstandaard en sociale ongelijkheid

  • consumptie onderzocht adhv het inkomen en de prijzen van consumptiegoederen
    • consumptie heeft ook een sociaal en cultureel aspect
  • evolutie van consumptie onderzoeken door statistieken (voordeel: nauwkeurig gemeten – nadeel: enkel uitgaven in geld)
    • nationale rekeningen
    • gezinsbudgetenquêtes
      • commodity flow method

Lees meer...

Conclusie

Transformatie van Belgische economie van een overwegend rurale en agrarische maatschappij naar een industriële economie was een proces van structurele verandering op vele vlakken. De sectorale verschuiving in de werkgelegenheid zette zich in met de eerste industriële revolutie, maar versnelde in het laatste kwart van de 19de eeuw door nieuwe technologische veranderingen en economische schaalvergroting (globalisering en de tweede industriële revolutie). Een nieuwe globaliseringgolf op het einde van de 20ste eeuw duwt de nationale economie verder naar een postindustriële samenleving. Deze economische transformaties hebben ingrijpende gevolgen gehad voor de aard en de plaats van arbeid in het maatschappelijke leven. Tegelijkertijd lokte deze economische veranderingen nieuwe demografische (fertiliteit, mortaliteit & nuptialiteit) uit.

Lees meer...

Hoe een nieuw arbeids- en levenspatroon vormt krijgt tijdens de postindustriële transitie (1975-2000)

De industriële tewerkstelling in België is in de recente decennia sterk afgebouwd. Al in 1970 moest de industrie in België haar leiderspositie afgeven. De dienstensector vergrote daarentegen haar aandeel.

Opnieuw versmalden de leeftijdsgrenzen van de werkzame bevolking, wat samen ging met het vervroegen van het ouderdomspensioen en de verlenging van de duur van het schoollopen. Vrouwen kregen terug de ambitie om de gezinsverantwoordelijkheid te verzoenen met een inkomen uit arbeid, dit leidt tot deeltijdse arbeid. Vaak was deze deeltijdse arbeid het lot van kortgeschoolde vrouwen. Hiermee komen we op een belangrijke innovatie van de arbeidsmarkt met name de dualisering van de arbeidsmarkt naar het scholingsniveau.

Ook het patroon van samenleven een voortplanten veranderde opnieuw. Vrouwen konden eindelijk

beperkt. De Belgische bevolking begint zelfs te krimpen. Het huwelijk (=nuptialiteit) verliest aan belang.

Lees meer...

De arbeidmarkt van het hoogindustriële belgië

Als antwoord op de crisis van het laatste kart van de 19de eeuw werd geëxperimenteerd met technologische innovaties. Leidde tot een technologische versnelling die veelal de tweede industriële revolutie wordt genoemd. Gasmotoren en benzinemotoren werden de nieuwe energieaandrijvers van het productieproces. De definitieve doorbraak van de industriële economie wordt geïllustreerd door een verdere verschuiving van de werkzame beroepsbevolking weg van de landbouw. Ook de tertiairisering kwam op gang, maar kwam maar echt op dreef na de tweede wereldoorlog. Samengaand: stijging lonen en koopkracht. Mechanisering elimineerde de minder productieve arbeidstaken. De fordistische productie-organisatie, een gestroomlijnd arbeidsproces gericht op gestandaardiseerde massaproductie, maakte vooral geld in nieuwe sectoren zoals de auto-industrie. Arbeid werd vervangen door kapitaal.

Daling van de mortaliteit door groeiende levenstandaard en geneeskunde, echter geen bevolkingsexplosie. Ondanks verlenging levensverwachting vernauwden de leeftijdsgrenzen van de werkzame bevolking. Dit ging samen met het invoeren van pensioen en de verlenging van het schoollopen. Belangrijk is de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt tot 20% in 1950 (redenen zie volgende alinea). Arbeidsduur verkorte enorm: zondagsrust, 8-urendag. Ook invoering van betaald verlof. Gevolg:: opvoering van arbeidsproductiviteit.

Economische wijzigingen waardoor vrouw eerder huismoeder wordt: afnemend belang van thuisarbeid en agrarische taken, waardoor combinatie van betaalde beroepsarbeid met de huiselijke zorgfunctie moeilijk wordt. Daarnaast: stijgend loon man en grote financiële ondersteuning van de overheid. Vervolgens ontwikkelde de overheid ook een ontmoedigingsbeleid voor de arbeidende vrouw. Door discriminerende mechanismen in te voeren binnen de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Moeder hoort thuis bij de kinderen, goed gehoord?

Een meer positieve interpretatie van deze vrouwelijke uittrede uit de arbeidsmarkt stelt dat deze uittrede een beslissing was die door elk lid van het gezin gedragen werd, inclusief de gehuwde vrouw zelf. Vrouw ging weg van marktarbeid en nam verantwoordelijkheid in het huishouden. Vaak was het inkomen echter niet genoeg om het gehele gezin te onderhouden, waardoor de vrouw toch vaak nog moest bijklussen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, dit noemt men informele vrouwenarbeid.

De arbeidsnoden van het industriële België maakten van België in de 20ste eeuw een immigratiesamenleving. De zware industrie zocht, bij gebrek aan voldoende geschikte kandidaten in België, zelf naar potentiële werknemers in het buitenland. Onder druk van de vakbonden spoorden de werkgevers aan om de Belgische arbeiders de voorkeur te geven bij aanwerving.

Lees meer...

Zoeken naar een ander levens- en arbeidspatroon 1886-1914

Vanaf de jaren 1880 was het niet enkel meer uitsluitende de markt die de maatschappij vorm gaf, de staat bepaalde steeds meer mee hoe die maatschappij eruit zou zien. Aan de basis hiervan: economische crisis. Inderdaad, naast de agrarische crisis ook een economische. Er kwam een economische neergang. Velen werden werkloos en gingen aan de slag als knecht of meid bij de stedelijke hogere en middenklasse (tegen laag loon, vele uren). Kinderen worden beperkt & de kinderen die geboren worden verlaten het Waalse industriële bekken. In maart 1886 barst hevig protest uit die wees op de intensiteit van de wanhoop en maakte de heersende klassen duidelijk dat men de arbeiders niet meer zomaar kon negeren. De politiek nam het heft in handen & en nam maatregelen voor de werklozen en landlopers. Het verzoenen van de industriële arbeid als de moderne arbeid met de gezagstrouwheid van de dorpsgemeenschap was de nieuwe doelstelling van de politieke elite.

Na 1886 verhoogde de organisatiegraad van de industriële arbeiders in het Waalse bekken (lees: vakbonden). WG probeerden dit te negeren, maar de overheid realiseerde zich dat deze massale aanhang van de arbeidersbeweging een nieuwe politiek kracht betekende.

België kende op het einde van de 19de eeuw een demografische boom. De levensverwachtingen stijgt enorm, werd enorm geïnvesteerd om de dood te beheersen (riolering, vaccinering, persoonlijke hygiëne, beheersen mortaliteit zuigelingen). Leidt dus tot sterke aangroei van de bevolking in België. Maar ook nuptialiteit (huwelijksgedrag) speelt hierin een rol. Het aangroeiritme zwakte echter snel weer af.

Lees meer...

De populariteit van de industriële arbeider

Derde kwart van de 19de eeuw kwam Belgische industriële revolutie in stroomversnelling met spectaculaire economische groei als gevolg. De industriële eilanden (steden als gent) werden de nieuwe groeipolen, maar ook hierbuiten kwam er nieuwe economische organisatie. Deze explosie enkel mogelijk door overgang boer-arbeider naar beroepsarbeider. Ook vrouwen en kinderen zochten dezelfde wegen op, arbeidersfamilies. Mijnindustrie van groot belang (stoommachines kunnen laten draaien)

De industriële revolutie initieerde ook een nieuw demografisch regime: arbeiders op jonge leeftijd inkomen (door in mijn te werken), vroeger trouwen, meer kinderen.

Waalse industrie groeide zo fel dat men ook in Vlaanderen ging rekruteren. Huisnijverheid verdween doordat produceren in fabrieken veel goedkoper was. We spreken van een delokalisering van de textielnijverheid (richting: huisnijverheid naar fabrieken). Het voorhanden zijn van zijn van alternatieve broodwinning (bijvoorbeeld jonge boeren die tijdens de nacht in fabriek gaan werken), stelde een groot deel van de plattelandsbevolking in staat om in de dorpen te blijven wonen. Uitoefening van verschillende beroepen ter garantie van het inkomen was absolute noodzaak in 19de eeuw dus.

De globalisering (met vooral input uit VS) kwam hard aan voor de agrarische producten in België. Overheid weigerde landbouw in bescherming te nemen en zo leidde de ‘Agricultural invasion’ tot een agrarische depressie in België. De internationale concurrentie zorgde ervoor dat landbouw in België ingrijpend veranderde. De vraag naar arbeid in de agrarische sector concentreerde zich op piekmomenten: zo werd Vlaanderen belangrijk reservoir van seizoensarbeiders voor Waalse en Franse (Franschmannen) landbouw.

De arbeiders betaalden echter een hoge prijs voor hun opname in de nieuw industriële wereld: levensverwachting daalde door onder andere epidemieën. Zo waren werkomstandigheden vaak mensonwaardig (zware inzet etc). Daarentegen wel hoge verloning.

Lees meer...

. Van boer-arbeider tot industrieel beroepsarbeider

Tot in de negentiende eeuw was landbouw de bron van inkomsten. Daarna was de boerderij niet meer de enige bron van inkomsten, huisnijverheid begint een belangrijke rol in te nemen. Dus combinatie van landbouw & huisnijverheid. Men spreekt van een vroege industriële ontplooiing. Dit mooie verhaal blijft echter niet lang duren: men spreekt van het arme Vlaanderen vanaf tweede helft 19de eeuw, daar waar er hongercrisis was en oogsten mislukten. Men ging opzoek naar alternatieven: pendel, migratie, armoede-industrieën als kleding en kant. Zo werd de industriële sector van groot belang, waar steenkool de basis vormde voor de industriële revolutie! De boer-arbeider moest plaats ruimen voor de beroepsarbeider.

Lees meer...

De post-fordistische periode (1975 – vandaag)

- Vanaf jaren 1975: komen terecht in nieuwe (regulerings)fase

- Alle kenmerken van Fordisme worden nu omgekeerd, periode wordt gekenmerkt door:

* lagere gemiddelde groeivoet (tabel 2.8 en grafiek 2.4)
* hogere (natuurlijke) werkloosheid (tabel 2.8 en grafiek 2.4)
* toenemende staatsschuld
* productie op maat en ‘just in time’
* geleidelijke deregulering/liberalisering/privatisering van markten en overheidsbedrijven met inbegrip van banken en verzekeringen
* daling van de koopkracht van de lonen
* herverdeling van de productiviteitswinsten t.v.v. het kapitaal

- grafiek 2.3 (pg 75) en grafiek 2.4 (pg 76)

- Rechtstreeks gevolg van verminderd aandeel van lonen in nationaal inkomen, is dat het inkomen uit arbeid nu niet meer volstaat om de consumptie globaal te financieren

* men koopt op afbetaling
* consumptiekrediet neemt sterk toe (samen met andere vormen van financiering van de economie die uiteindelijk leidden tot grote financiële crash van 2008)

- Productie- en consumptiecycli worden steeds korter en technologische vernieuwingen volgen elkaar steeds sneller op (vooral vanaf einde 20ste eeuw)

- Aan basis van deze ‘ommezwaai’:

* crisis van jaren 1970 gevolgd door strenge neoliberale bezuinigingspolitiek
* vanaf jaren 1990 de globalisatie (na val Berlijnse Muur) op achtergrond van zogenaamde ‘internetrevolutie’

De crisis van de jaren 1970
(binnen de post-fordistische periode)

- De crisis die eind 1973 begon met de zogenaamde eerste olieschok was zowel conjunctureel als structureel

* eerste olieschok= verhoging met 70% van de olieprijzen door de OPEC (kartel van olieproducerende landen)
* het versnelde in België de transformatie van industriële naar postindustriële economie EN van Keynesiaans naar neoliberaal economisch beleid
* tijdens jaren 1970 schoten begrotingsdeficieten en overheidsschuld de hoogte in
* inflatie bereikte ongekende hoogten, met zogenaamde ‘two digit inflation’ (meer dan 10%)
* lichte inflatie werd tot dan in de Keynesiaanse traditie beschouwd als prijs die men moest betalen voor economische groei
* voor eerste keer zag men stagflatie = samengaan van inflatie en recessie
 fenomeen dat door Milton Friedman voorspeld was geweest in zijn kritiek op Philipscurve

- Tijdens jaren 1980: overgaan tot strenge bezuinigingen

* in België en andere Westerse welvaartstaten
* VS: neoliberale politiek van President Reagan in VS kreeg bijnaam ‘Reagonomics’ en was geïnspireerd door ideeën van Milton Friedman
(President van 1981-1989)
*GB: van 1979-1990 voerde ‘ijzeren dame’ Margaret Thatcher een soortgelijk neo-liberaal beleid
* ook gemiddelde werkloosheid maakte een sprong en bleef tot op heden in België rond 8% schommelen (grafiek 3.4 pg 110)

De internetrevolutie
(binnen de post-fordistische periode)

- Vanaf jaren 1990 komen daar nog twee elementen bij:

* globalisatie
* ontwikkeling op brede schaal van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën
 of ICT: digitalisering, personal computer, vanaf 1995: mobiele telefonie, internet en World wide web

- Vanaf dan: productie- en consumptiecyclus in versnelling

* sprake van een ‘nieuwe economie
* nieuwe IC-technologie: aanleiding tot ontstaan nieuwe generatie (jonge) uitvinders en ondernemers, bedrijvig in ‘spin offs’ en ‘start ups
= kleine ontwikkelingsbedrijven in de buurt van grote universiteiten (bekendste: Sillicon Valey in VS)
* sommigen onder hen kenden spectaculaire groei, maar achteraf bekeken bleek het veel ‘gebakken lucht’
* de ‘nieuwe economie’ monde uit in zeepbel of ‘internetbubbel’ begin jaren 2000
 belette niet verdere ontwikkeling nieuwe producten en diensten bv Facebook

België in een globale wereld
(binnen de post-fordistische periode)

- 1989: val Berlijnse Muur  geen rem meer op toenemende mondialisering en globalisering van de markt

* globalisering betekent: grotere concurrentiële druk op binnenlandse productievoorwaarden van rijke landen zoals België
* landen met lagere lonen en dynamische investeringspolitiek beginnen belangrijke rol spelen op internationale handelsscène
* prominente plaats die Europa sedert IR bekleedde op wereldmarkt als eerste uitvoerder ter wereld wordt langzamerhand verdrongen door nieuwe opkomende landen met name vnl China
* VS als grootste economische mogendheid staat tegenwoordig ook op helling
 vanaf 1880 nam VS als producent eerste plaats in top-5 in van rijke geïndustrialiseerde landen. Dit waren in die periode in afnemende volgorde van relatief belang in wereldproductie: VS, VK, Dui, Fr, Belg

- Tabel 2.9 (p 78)

- Kloof tussen ‘west’ (West-Europa, VS, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada) en de ‘rest‘ (rest van de wereld) werd steeds groter

* 1820: productie van rijkdom (BBP/capita) tweemaal zo groot in west als in rest
* deze verhouding bleef toenemen in loop 20ste eeuw

- Dankzij opkomst van:

* Tijgerstaten (Hong Kong, Singapore, Taïwan en Zuid-Korea) in jaren 1960-1990
* BRIC-landen (Brazilië, Rusland, Indië en China) in begin 21ste eeuw

 vermindert tegenwoordig deze kloof voor eerste maal in de geschiedenis van het kapitalisme

Lees meer...

De Fordistische periode

- periode na WO2: doorbraak van Fordistische regulering in industrielanden

- sterke economische expansie van jaren 1920 was voorbode van naoorlogse expansie, maar onderbroken door crash 1929 en de daarop volgende lange depressie en WO

* dit patroon merkbaar in evolutie aantal auto’s in België (grafiek 2.1 pg 67)
* maar van echte take off van Fordisme is er voor WO2 geen sprake bij ons
* wel het geval in Verenigde Staten (waar de economische boom van jaren 1920 zich reeds ontwikkelde rond automobielindustrie, sector duurzame consumptiegoederen en filmindustrie)

- in België kwam deze Fordisctische doorbraak pas in begin jaren 1960

- tot aan 1ste olieschok (eind 1973) groeide economie daarna op fordistische leest

* werkloosheidsgraad amper 2%
* jaarlijkse economische groei: gem 5%
* forse stijging van uitgaven alle economische agenten: particuliere consumptie, investeringen en overheidsuitgaven
* sterke groei export
* sterke groei arbeidsproductiviteit

- Tabel 2.6 (pg 66)

- Ook in landbouw groeide de productiviteit zeer sterk dankzij:

* mechanisering (die tot 1950 nog marginaal)
* invoering nieuwe ‘industriële’ productiemethodes (chemische bemesting, zaad- en veeselectie…)

- vertegenwoordiging van de landbouw in de totale tewerkstelling:
* vlak na oorlog: 13.6%
* 1984: 2.5%
 men produceerde nu genoeg voor de binnenlandse markt en zelfs meer

- belangrijkste motoren van economische groei via consumptie waren: automobiel en woningbouw en –inrichting (meubels en huishoudapparatuur)

*automobielindustrie was tot aan grote depressie van jaren 1930 nog hoofdz artisanale aangelegenheid
* men fabriceerde luxeauto’s die enkel door rijken konden worden gekocht
* Belgische merken zoals Minerva en FN: waren van buitenlandse concurrentie afgeschermd door hoge invoertaksen
*1954: protectionistische maatregelen nog strenger, in België: zware taksen op invoer auto’s
 taksen omzeilen: grote internationale merken installeerden assemblagebedrijven op Belgische bodem
* alhoewel deze assemblagebedrijven zich reeds voor de oorlog bij ons gevestigd hebben (Renault in Vilvoorde en Citroën in Vorst, is er pas vanaf jaren 1960 sprake van massaconsumptie en –productie in automobielindustrie in België

- Grafiek 2.1 (pg 67)

- Belgische industrie blijft hoofdz investeringsgoederen en producten voor intermediair verbruik produceren voor de export in sectoren van zware industrie: steenkool, staal, chemie…
 exportgerichtheid neemt toe

- De periode wordt in België gekenmerkt door snelle ontwikkeling van industrie in Vlaanderen dankzij:
buitenlandse en vooral Amerikaanse investeringen onder impuls van overheid via expansiewetgeving en het dynamisme van plaatselijke ondernemers in de Westhoek (dank u westhoek, we hebben je nodig!!!)

- In Wallonië kampte de eens zo welvarende zware industrie snel met toenemende moeilijkheden

- Tabel 2.7 (pg 67)

- De trage groei van Brusselse regio is gevolg van desindustrialisatie in de periode 1970-1985

 slechts gedeeltelijk gecompenseerd door groeiende tertiaire sector, meer bepaald van financiële sector

- Vanaf jaren 1970: sprake van desindustrialisering

 relatief aandeel van industriële sector in toegevoegd waarde daalt ten voordele van dienstensector

- Grafiek 2.2 (pg 68) + eerste alinea onder grafiek

- De overheid treedt nu explicieter op in het economisch gebeuren (zelfs sprake van gemengde economie (privé/publiek initiatief):
* via regulering van markten (bankcontrole, maximumprijzen, minimumlonen…)
* als ondernemer in bepaalde sectoren (spoor, post, telefonie…)
* via budgettaire en fiscale instrumenten (subsidies aan bedrijven, sectoren, regio’s…)

- Tal van openbare kredietinstellingen stonden bedrijven en particulieren bij in financiering van industriële, commerciële of bouwprojecten

- De Nationale Investeringsmaatschappij (N.I.M.)
* openbare instelling
* opgericht in 1962
* belangrijke rol in de financiering van de industrie

- Vele openbare kredietinstellingen bestonden al (veel) langer zoals:
* Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) (1865)
* Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN) (1919)
* Gemeentekrediet (1860)
* Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet (NILK) (1937)
 maar ze kregen nu een belangrijkere juridische en economische rol
bv in de woningsector

Een woning voor iedereen

- Onmiddellijk na oorlog was gebrek aan betaalbare woningen zeer groot

- In 1947 startte ASLK met systeem van bouwsparen en
- de overheid verleende via de ‘Wet De Taeye’ aan de ASLK het recht om leningen te verschaffen ten belope van 100% van de waarde van de woning met staatsgarantie
 zo konden kleine spaarders zonder beginkapitaal eigenaar worden van een huis

- De ‘wet Brunfaut’ in 1949 richtte een ‘Nationaal Fonds voor Huisvesting’ op dat met een jaarlijkse toelage van de overheid tegemoet kwam aan de subsidies in de bouw en de verliezen van de staatsgarantie van de ‘De Taeye wet’ moest financieren

- Vanaf jaren 1950 komen daar ook nog maatregelen bij die de aanschaf van middelgrote woningen stimuleren alsook de oprichting van het ‘Nationaal instituut voor de Huisvesting’ in 1956

- De bouw van arbeiderswoningen en middelgrote woningen kende een ware boom

De ontwikkeling in Vlaanderen
(binnen de fordistische periode)

- 1959: expansiewetten gestemd
= een reeks wetten die de economische expansie in het algemeen en in bepaalde zongenaamde ‘ontwikkelingsregio’s moesten stimuleren

 ontwikkelingsregio’s= regio’s met hoge permanente werkloosheid, waarvan een groot deel van de bevolking bij gebrek aan werk in eigen streek is uitgeweken of op regelmatige tijdstippen (op seizoen, week- of dagbasis) over lange afstanden pendelt

* wetten eerst bedoeld als tijdelijke maatregelen, daarna verlengd tot einde jaren 1970

* wetten gingen gepaard met grote infrastructuurwerken (autosnelwegen, havens, industrieparken)

* wetten zullen buitenlands kapitaal vnl naar Vlaanderen draineren in jaren 1960

- zwaartepunt van industriële productie van Vlaanderen situeert zich in as Antwerpen-Gent (Brussel)

* jaren 1970: Antwerpen, 20% van totale Belgische productie

* industriële groei in jaren 1970 grootst in West-Vlaanderen, Antwerpse Kempen en Limburg
 aan rand van traditionele stedelijke industriezones, waar concurrentie van opkomende tertiaire tewerkstelling groter is

* in tegenstelling tot vroeger verplaatst nu ook de industrie zich naar zones met belangrijke arbeidsreserve (aan ongeschoolde arbeid)!!

- Limburg en de Kempen trekken buitenlandse investeringen aan

*bieden als ontwikkelingsregio’s het voordeel dat ze centraal liggen in Europa

- Het gaat om (fordistische) massaproductie (aan de lopende band) van producten met een hogere toegevoegde waarde, in hoofdzaak autoassemblagebedrijven (zoals Ford in Genk)

- In het Kortrijkse en de Westhoek (Ieper, Roeselare) is de ontwikkeling verschillend

* hier zijn het de plaatselijke ondernemers die op kleinere schaal en op innovatieve en succesvolle wijze de reconversie van de textielindustrie en van de landbouw zullen verwezenlijken in de opkomende (fordistische) niches van de wooninrichting en van de voedselconsumptie vb Jules Destrooper

- Ondertussen krijgt ook de zware industrie voet aan huis in de traditionele industriegebieden van Vlaanderen met oprichting van Sidmar in Gent in 1962

* geïntegreerde staalfabriek
* met kapitaal van Société Générale de Belgique en van Luxemburgse en Waalse staalbedrijven onder controle van dezelfde SG
* overheid deed ook duit in zakje: via NMKN en ASLK en financiering nodige infrastructuurwerken

- Gent en Zeebrugge worden belangrijke havens naast Antwerpen

* rond Antwerpse haven vestigde zich te gros van (petro)chemie in België

De controverse over de rol van de overheid in de economische expansie van de jaren 1960

- Onder economen bestaat een controverse over de impact die de expansiewetgeving en vooral de buitenlandse investeringen op de economische expansie van jaren 1960 gehad zouden hebben.

- Bepaalde auteurs menen dat deze investeringen ook zonder subsidies van de overheid zouden plaats gegrepen hebben
 dat de centrale ligging in Europa, de aanwezigheid van goede infrastructuur, belangrijke arbeidsreserve en gunstig arbeidsklimaat belangrijkere vestigingsfactoren waren (dan de steunmaatregelen van overheid in kader van expansiewetgeving

- Deze auteurs: belangrijke inbreng van overheid in economisch gebeuren relativeren!

- Vanaf jaren 1960 in België: toenemende tendens tot meer begrotingsorthodoxie en tot liberalisering
bv hulp aan steenkoolsector wordt geleidelijk opgegeven

- Paradox: sociale uitgaven (en inkomsten) gevoegd door economische groei en productiewinsten, zijn wel significant gestegen in die jaren

De neergang in Wallonië
(binnen de fordistische periode)

- Ondertussen lijdt Waalse traditionele zware industrie aan de ‘wet van de remmende voorsprong

* deze wet is fenomeen dat door Jan Romein in 1937 is beschreven in zijn essay ‘De dialectiek van de vooruitgang’
* Jan Romein is Nederlands historicus (1893-1962)
* De wet stelt dat een voorsprong op een bepaald domein er vaak toe leidt dat er weinig stimulans is om verdere verbetering of vooruitgang op te zoeken, zodat een ander je vroeg of laat voorbijstreeft. Door te berusten in een voorsprong word je geremd om nog verder te gaan.
* illustratie a.d.h.v. straatverlichting in Londen (kader pg 72)

- In Waalse industriebekkens van Luik en Charleroi was productieapparaat sedert 1920 grotendeels hetzelfde gebleven

* productieapparaat stamde uit traditionele sectoren van 1ste en 2de IR: steenkool, staal- en metaalbewerking
* steenkool- en ijzererts productie niet meer rendabel genoeg in vgl met buitenland
 mijnen geleidelijk aan gesloten!!

- In staalindustrie: bestaande installaties in jaren 1960 wel gemoderniseerd + nieuwe procedés

* zelfs nieuwe fabriek gebouwd in Chertal (Luik)

- In Wallonië: arbeidskost hoger door hogere verticale integratie

*  Vlaanderen: meer beroep op toeleveringsbedrijven die onder andere cao’s vallen en dus lagere lonen uitbetalen

- België blijft belangrijke uitvoerder van staal in de wereld

* paradox: moet zelf ook veel invoeren  gevolg: afhankelijk van buitenlandse markt

- In chemische sector verliest belangrijkste bedrijf, Solvay, leidende rol in Europa

* farmaceutische sector vestigt zich hoofdz in Antwerpen
* vanaf jaren 1960 ook in Waals-Brabant

- De holdingmaatschappijen (met uitzondering van Solvay) controleerden het gros van Waalse industrie sedert 19de eeuw

* deze tendens nog versterkt in interbellum in tegenstelling tot andere industrielanden (Dui, VS)
* andere industrielanden: greep van financiekapitaal op industrie veel minder en slechts overgangsfase vertegenwoordigde in ontwikkeling van het grootkapitaal
* dit had grote gevolgen voor verdere ontwikkeling van industrie in Wallonië
 Belgische holdingmaatschappijen investeerden niet in nieuwe sectoren van duurzame consumptiegoederen en vestiging van automobielindustrie in Wallonië werd zelfs verhinderd uit schrik voor tekort aan arbeidskrachten

- Volgens vele economen/historici is neergang Zuidelijke industriebekkens grotendeels te wijten aan de inertie en de conservatieve investeringspolitiek van de Belgische financiële groepen en het gebrek aan investeringen in innovatieve sectoren

* relatief hoge arbeidskosten in deze sectoren met relatief zwakke toegevoegde waarde en gericht op export spelen ook een rol

* zoals ook in Engeland: slagen deze gebieden er niet in om op boot te springen van nieuwe dynamische sectoren (voedings-, automobiel-, papier- en chemische industrie) door:

1. gebrek aan plaatselijk kapitaal
 ondernemerschap wordt er minder gewaardeerd

2. hooggekwalificeerd kaderpersoneel dat naar Brussel wordt weggezogen onder impuls van de tertiairisering

De opkomst van de tertiaire sector
(binnen de fordistische periode)

- Vanaf de jaren 1970 is er sprake van desindustrialisatie in België (en in de andere hooggeïndustrialiseerde landen in de wereld

* aandeel van industriële sector in toegevoegde waarde en in globale tewerkstelling daalt globaal ten voordele van tertiaire sector
* In Brussel (stad) en Wallonië begint deze trend al in jaren 1960
* sterkst en eerst voelbaar in Brussel
* tussen 1960 en 1974 verplaatst industrie zich van centrum naar periferie van Brussel
 in de nieuwe daarvoor gecreëerde industriële zones lang ring en bij luchthaven
* In Brussel verdwijnt industriële activiteit t.v.v. dienstensector, financiële sector en belissisingscentra (hoofdzetels) van industrie

- Tabel 2.8 (pg 74)

- Opkomst van dienstensector is zowel oorzaak als gevolg van desindustrialisering

* tot aan olieschok: naoorlogse tertiairisering vooral gevolg van toenemend gewicht van publieke sector (ambtenaren) zonder vermindering van secundaire sector
* pas na 1973: daalt aandeel van secundaire sector t.v.v. tertiaire sector
* tewerkstelling in publieke sector blijft tot jaren 1980 groeien, waarna het stagneert en zelfs daalt

- Tertiairisering was ook gevolg van verschuivingen binnen secundaire sector, met de uitbesteding van aantal industriële activiteiten naar dienstverlenende bedrijven (boekhouding, vastgoebedrijven, consultancy, informatica…)

- Naast de dienstverlening aan bedrijven en gezinnen vormde de expansie van de sector van de banken en verzekeringen de sterkste groeifactor van tertiaire sector

* distributiesector ontwikkelde zich sterk tot begin jaren 1970, maar bleef daarna constant

- Deze desindustrialisering betekent niet dat industriële sector in België marginaal geworden is vanaf jaren 1970

* integendeel: industrie blijft in België belangrijke speler op vlak van export en productie in volume
* sprake van de-tertiairisering en toenemende industrialisatie vanaf jaren 1990 (als men niet louter kijkt naar toegevoegde waarde maar de totale bruto transactiestromen optelt)

- Kenmerken van Fordisme:
* sterke regulering van markten door overheid
* productie en consumptie van gestandaardiseerde producten
* evenwichtige verdeling van productiviteitswinsten
* volledige tewerkstelling

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen