Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Basisproporties van de sociale interactie

Homans formuleert 5 basisproporties waarmee eenvoudige interacties en, bij uitbreiding, alle subinstitutionele interacties (interacties die niet verlopen volgens een voorgeschreven, door gegeven regels en normen opgelegd patroon) kunnen worden verklaard.

1. Stimuluspropositie: ‘Als iemand in het verleden het door een stimulussituatie uitgelokt gedrag van iemand werd beloond, dan zal de kans dat hij dit gedrag opnieuw verricht toenemen, naarmate de huidige stimulussituatie meer lijkt op die uit het verleden’. Stimuluspropositie omdat ze aangeeft welke stimuli een bepaald gedrag zullen uitlokken. Voorbeeld: als iemand een goed resultaat haalt in een wedstrijd, kans neemt toe dat hij bij een volgende soortgelijke gelegenheid opnieuw deelneemt.

2. Succespropositie: ‘Hoe vaker iemands gedrag belonend is voor een ander, nadat deze een bepaalde handeling heeft verricht, des te vaker zal de ander deze handeling verrichten’. Succespropositie omdat ze aangeeft hoe dikwijls een gedrag succes moet hebben opdat de betrokkene dit gedrag in de toekomst opnieuw zal verrichten.

3. Waardepropositie: ‘Hoe waardevoller de beloning die het gedrag van een ander voor iemand betekent, hoe vaker hij een gedrag zal vertonen dat dit lonende gedrag van de ander uitlokt’. Waardepropositie omdat ze aangeeft dat de frequentie van een gedrag niet enkel bepaald wordt door de waarschijnlijkheid van de beloning maar ook door de waarde ervan. Voorbeeld: meedoen met lotto (grote waarde van de eventuele beloning)

4. Deprivatie verzadigingspropositie: ‘Hoe vaker iemand in het recente verleden een beloning heeft ontvangen, des te minder waardevol wordt voor hem iedere verdere eenheid van die beloning’. De waarde van beloningen is afhankelijk van het verzadigingspeil dat de persoon heeft bereikt. (Deze en vorige propositie leiden tot de conclusie dat de frequentie van een gedrag dat beloningen oplevert waarvan men verzadigd is, afneemt.

5. Frustratie agressiepropositie: ‘Als iemands handeling niet de beloning ontvangt die hij verwacht, of als iemand bestraffing ondergaat die hij niet verwacht, dan zal hij verontwaardigd zijn, en in een toestand van verontwaardiging worden de resultaten van agressief gedrag als lonend ervaren’. Frustratie agressiepropositie omdat zij aanduidt dat de kosten/beloningenschaal waarop het individu zijn calculus in het verleden baseerde, niet meer klopt.

→ Basisproposities gelden in de eerste plaats voor de directe ruil (zonder tussenpersonen). Homans erkent dat zijn ruiltheorie nog niet helemaal in staat is om complexe sociale verhoudingen doorzichtig te maken en te verklaren. Men kan pas overstappen van het eenvoudige naar het complexe als het eenvoudige is verklaard.

Homans beperkt zich in eerste instantie tot de eenvoudige vormen van directe ruil. Aan volgende voorwaarden moet worden voldaan:

1. Een ruilrelatie wordt aangegaan en bestendigd, indien de relatie voor beide personen een betere behoeftebevrediging met zich meebrengt dan wanneer de relatie niet zou zijn aangegaan. Basis van betrekkingen met anderen = eigenbelang

2.Elke individu bepaalt de prioriteit van zijn behoefte grotendeels zelf, hij treft in zichzelf voorkeuren aan die niet cultureel bepaald zijn.

3.Elk individu heeft idealiter een volledig overzicht van, en inzicht in, de gegevens van de situatie waarin hij zijn behoeften wil bevredigen. Hij verkeert in een toestand van volledige informatie.

4.Geen persoon of groep mag eenzijdig de condities bepalen waaronder de ruilverhoudingen worden aangegaan. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou er geen sprake meer zijn van een ruilverhouding.

5. Er lijkt bij Homans geen tegenstelling te bestaan tussen het individuele belang en het algemene belang. Indien iedereen, handelend op grond van eigenbelang, ruilrelaties aangaat met anderen, dan levert dat maatschappelijke systemen op waarin de individuele vrijheid en het geluk van iedereen optimaal is.

Lees meer...

De ruiltheorie van Homans

4.1 Bio- en bibliografische situering
Boston, 1910, studeerde Engelse letterkunde en daarna sociologie te Harvard.
eerste grote werk: English Villager of the Thirteenth Century: leunde aan bij functionalisme,
maar latere werk: krachtige afwijzing functionalisme
Hij stelt ook dat men het meest complex sociaal gedrag maar kan verklaren door het individu en de eenvoudigste sociale eenheden als uitgangspunt te nemen (↔ functionalisme)

In ‘social behavior, its elementary forms’ schetst hij een theoretische kader waarmee de elementaire interacties kunnen verklaard worden: de ruiltheorie. Hij laat zien hoe o.m. invloed, conformering, competitie, achting, rechtvaardigheid, autoriteit, gelijkheid en status kunnen verklaard worden als een specifieke vorm van sociale ruil.

Methodologie sociologie: een wetenschap kan maar een systematiek vertonen als de informatieverwerving doelbewust gericht is op de toetsing van bestaande basisproposities of op de formulering van nieuwe basisproposities.

4.2 Intellectuele situering

Tegen Parsons: Zet zich af tegen de overhaaste macrosociologische schema’s van de Parsonianen en van de meeste conflictsociologen. Volgens hem zijn zulke theorieën al tevreden wanneer ze een conceptueel schema hebben ontworpen. Algemene begrippen zoals ‘sociaal systeem’ of ‘klasse’ zijn volgens hem eerder illusoir.

→ Als de sociologie een wetenschap wil zijn, zal ze moeten vertrekken van elementair sociaal gedrag. Dus: het gedrag van individuele mensen in direct contact met elkaar. Pas daarna, wanneer eenmaal eenvoudige regelmatigheden zijn vastgesteld in de wijze waarop individuen op elkaar reageren,kan men generalisaties opstellen waarin deze eenvoudige regelmatigheden in een breder verhaal worden geplaatst. Zo kan, stapje voor stapje, een meer algemene theorie van de maatschappij worden opgebouwd.

Kritiek op Homans: simpele gedrag is doordrongen van allerlei soorten samenhangen, er bestaan geen eenvoudige d

Homans sluit zich liever aan bij de gedragspsychologie en de economie, zij steunen beide op kwantificeerbare waarnemingen en proberen een eenduidig verband te leggen tussen variabele omgevingsfactoren en het gedrag van individuen. Indien X dan Y. Hij zet zich sterk af tegen interpretatieve benaderingen (verstehen, introspectie, …). Beide disciplines zien ook sociaal gedrag als ‘een ruil van, al dan niet tastbare, activiteiten, die minder of meer beloningen of kosten kunnen opleveren, tussen ten minste twee personen’.

4.3 Basisbegrippen
Homans heeft getracht om de inzichten van het behaviorisme en de klassieke economie vruchtbaar te maken voor de sociologie. Hij ontleent een aantal basisbegrippen aan die disciplines en verruimt of specificeert ze om ze op de sociale werkelijkheid te kunnen toepassen.

  • Stimulus: element uit de omgeving waarop een organisme reageert met een handeling
  • Handeling: gedrag van een organisme gericht op het verkrijgen van beloningen en het vermijden van straffen.
  • Beloning: de eigenschap van een stimulus om de behoeften van een organisme te bevredigen.
  • Straf: de eigenschap van een stimulus om een organisme schade toe te brengen, te benadelen of de bevrediging van behoeften te verminderen.
  • Waarde: de hoeveelheid beloning die een stimulus bezig
  • Kosten: gemiste beloningen of gekregen straffen waarin een bepaalde handeling resulteert.
  • Perceptie: de capaciteit om beloningen en kosten waar te nemen en tegen elkaar af te wegen.
  • Verwachting: de kosten, straffen en beloningen die een organisme heeft leren associëren met een bepaalde stimulus.

→ Deze begrippen knopen rechtstreeks aan bij het mensbeeld van het behaviorisme en van de klassieke economie. De mens is een wezen dat beloning zoekt en straffen vermijdt, zijn gedrag is het gevolg van een calculus. Homans is geïnteresseerd in interactief gedrag waarbij het gedrag van het ene individu beïnvloed wordt door het gedrag van een ander.

Door de interactie op te vatten als gevolg van calculatie komt Homans tot het ruilbegrip. Mensen zijn voor elkaar bronnen van beloning en straf (proberen zoveel mogelijk beloningen te krijgen). Ze doen dit door het gedrag van anderen te beïnvloeden met behulp van de straffen en beloningen die ze zelf kunnen uitdelen. Deze beïnvloeding is wederzijds.

Lees meer...

De behavioristische psychologie

  • ‘Men komt al genoeg over de mens te weten als men nauwkeurig waarneemt hoe hij uitwendig reageert op waarneembare prikkels uit zijn omgeving (positivisme). Het is overbodig om te peilen naar het innerlijk van het menselijk bewustzijn. Vb. taal bestuderen: strot, mondbewegingen, .. observeren.
  • Mens is een dier. De studie van het dierlijk gedrag leert ons veel over de mens. Net als het dier is de mens een organisme dat reageert op wisselende externe prikkels en gegeven interne prikkels (voorkeuren). We willen pijn vermijden en gedrag opzoeken
  • Behavioristen houden ook vast aan een extern en intern determinisme.

Behavioristen zoals Watson en Skinner hebben vooral onderzoek gedaan naar het gedrag van dieren. ‘Skinner box’: proefopstelling waarmee Skinner het gedrag van witte muizen en duiven onderzocht. Aangenomen werd dat de gedragswetten die daar golden ook opgingen voor de mens!
Volgens behavioristen zijn dieren altijd uit op beloningen. Ze vertonen altijd het gedrag dat hun het meeste voordeel en het minste straf oplevert.

Economie en behavriorisme hebben grootste invloeden.

Lees meer...

De antropologie van Malinowski

Malinowski heeft opmerkelijke vorm van geïnstitutionaliseerde ruil waargenomen: ‘Kula ring’: De bewoners van verschillende eilanden ruilden armbanden en halsdoeken tegen elkaar, op een bijna ceremoniële wijze. Maar: iedere armband en halsdoek ging de hele kring van eilanden rond en kwam uiteindelijk terug bij het beginpunt. Deze ruil creëerde dus geen welvaart en bevredigde geen materiële behoeften. De ‘Kularuil’ vormde dus geen netwerk van materiële ruilrelaties, maar eerder van symbolische ruilrelaties. De Kularuil was de ceremoniële uitdrukking van de samenhorigheid van de bewoners van de verschillende eilanden, een soort verbond. Vorm van ruil die je niet economisch kan verklaren. Belangrijk: ruil bevredigt niet enkel individuele behoeften.

Malinowski dubbele betekenis voor de ruiltheorie:
1. Ze maakten de ruiltheoretici attent op het verschijnsel van de symbolische ruil. Mensen ruilen ook symbolen, voorstellingen, waarden, dus alles wat voor hen betekenis heeft.
2. De ruil bevredigt niet enkel individuele behoeften. Ze kan ook in functie staan van ‘sociale behoeften’ als sociale differentiatie, sociale integratie en solidariteit.
≈functionalistische standpunt, MAAR: in de ruiltheorie wordt gemeenschapsvorming altijd beschouwd als een neveneffect van individuele handelingen die ingegeven worden door individuele voorkeuren en individuele berekeningen. Dat de maatschappij zich aan ons voordoet als een immens levens wezen is het gevolg van gezichtsbedrog. In werkelijkheid zijn er alleen maar ruilende mensen.

‘Functie’ voor functionalisten zelfde als voor ruiltheoretici: de ‘bestaansvoorwaarde’ of de ‘behoefte’ van het sociale geheel, de behoefte van de individuele mens.

Lees meer...

De klassieke economie

Klassieke economisten zien mensen als wezens die er voortdurend op uit zijn maximale materiële voordelen te halen uit de transacties die ze met anderen aangaan op de markt. Als iedereen zijn individueel voordeel zoekt, dan worden we er allemaal beter van. Mensen hebben volgens hen ook een vrije toegang tot alle noodzakelijke informatie, zodat ze in staat zijn alle beschikbare alternatieven tegen elkaar af te wegen. Zo kunnen ze rationeel kiezen voor het alternatief dat de meeste baten oplevert. De individuele voorkeuren zijn gegeven. Je lust choco of niet. Eerst voorkeuren, daarna gedrag! Bvb in culturen eet men spinnen. Je kan zeggen dat dit aangeleerd is, maar niet volgens deze theorie! Spinnen lusten is een individuele voorkeur. Concurrentie s goed, iedereen wordt er beter van. Ze maken altijd een rationele keuze : wikken en wegen van positieve en negatieve puntjes.
→ Voorstelling van de mens als rationele, individuele homo economicus komt nog maar zelden voor.
→ Ruiltheoretici weten dit, maar menen dat de basisnoties van de klassieke economisten aangepast kunnen worden en zo voor de sociologische theorie van belang blijven:

1. Het is waar dat mensen niet constant bezig zijn met de maximalisering van hun ‘winsten’. Maar ze hebben wel de neiging om uit de omgang met anderen een zeker voordeel te halen.
2. Het is waar dat mensen niet volledig rationeel zijn, maar dat neemt niet weg dat ze toch vaak afwegen welke de kosten en de baten zijn van de sociale interacties waarin ze verwikkeld zijn.
3. Mensen beschikken niet over perfecte informatie over de beschikbare alternatieven, maar zijn gewoonlijk wel op de hoogte van ten minste enkele alternatieven en van een aantal kosten en baten die eraan verbonden zijn.
4. Dat de mensen onder druk staan van externe omstandigheden en soms handelwijzen moeten volgen die hun zijn opgelegd, neemt niet weg dat ze binnen de grenzen die hun gelaten worden met elkaar in concurrentie zullen treden.

5. Er kan geen twijfel over bestaan dat de individuele behoeften en drijfveren gevormd worden onder de invloed van andere mensen. Maar de voorkeuren van mensen hebben toch altijd een individuele grondslag, anders zouden mensen in identieke omstandigheden ook identieke voorkeuren hebben, wat niet het geval is.

Invloed van de economie op methodologisch ideaal van de ruiltheorie: Trapsgewijze opbouw van eenvoudige naar complexe onderdelen van een theorie gebeurt heel doelbewust.

Lees meer...

De ruiltheorie

Het functionalisme en de conflicttheorie hebben de neiging om handelende individuen te situeren binnen meer omvattende sociale structuren ↔ de ruiltheorie en het symbolisch interactionisme gaan uit van de handelende individuen in microsituaties. Het sociale bestaat uit individuen, de maatschappij bestaat niet, maar is een opstelsom van sociaal handelende individuen.

De ruiltheoreticus Homans zegt dan men er beter aan zou doen om nuchter te beginnen bij de waarneming van de eenvoudigste intermenselijke interacties, in plaats van zich bezig te houden met speculaties over ‘de maatschappij’.

  • Inhoudelijke meningsverschil over het sociale leven: supra-subjectieve werkelijkheid, die een eigen leven leidt buiten of boven de individuen om ↔ werkelijkheid die bestaat uit gedragingen van individuen.
  • Methodologische reactie: Hij gaat uit van het individuele handelen, dus Homans meent meer empirisch te werk te kunnen gaan. Individuele handelingen zijn relatief makkelijk waarneembaar.

2.Een elementaire toepassing
Mensen vertonen dat gedrag waarbij ze het meest voordeel hebben en trachten, door het uitdelen van beloningen en straffen, elkaar ertoe te brengen die dingen te doen die voor henzelf het meest lonend zijn.
+ zie syllabus

3.Invloeden
Klassieke economie, behavioristische psychologie en antropologie

Lees meer...

Kritiek op symbolisch interactionisme van buitenaf

1) voluntaristisch uitgangspunt

Het feit dat er de mens zelf hun situatie definiëren, geeft de indruk dat de betrokkenen de samenleving naar believen kunnen inrichten. Er zouden zogezegd geen taaie, verplichte sociale structuren bestaan waar we ons naar moeten schikken. Door dit standpunt durft het S.I twee belangrijke zaken over het hoofd te zien:

 definities worden bepaald door plaats in sociale structuur

( Eerste S.I. ontkent dit niet, maar veronachtzaamd het)

 belang van macht wordt onder belicht

■ S.I definities komen tot stand via interactieprocessen, maar men 'negeert' machtsinvloeden

2) sociaal psychologische stempel leveren => microsociologische analyse: kleine, weinig georganiseerde groepen

Maar men heeft geen aandacht voor de macro-sociologie zoals bureaucratie, staten,.. .

3) subjectieve speculaties versus de objectieve wetenschap

 Blumer: kritiek op kwanitatieve onderzoekstechniek

 Kuhn: operationalisering, toch geforceerd

Lees meer...

Etnomethodologie en dramaturgie

De etnomethodogie

l kruising van S.I en fenomenologische sociologie (A. Schutz)

l vertegenwoordigers: Cicourel, Garfinkel en Goffman

=> radicalisering van het symbolisch interactionisme.

Het symbolisch interactionisme:

l inleving door onderzoeker in standpunt van de onderzochte

l betekenisgeving = ononderbroken proces

Toch worden er onderzoekingen afgerond en conclusies getrokken. Hoe komt dit?

l foute analyse: selectie van waarnemingen die zijn theorie laten kloppen

l aard van de sociale werkelijkheid: onderbreking van betekenisgeving

 informatie over hoe groepen hun definitie aan anderen opleggen

■ groep legt definitie op

=> ontdekking

■ onderzoeker legt definitie op

=> methodologische fout

Het S.I. stelt dat de actoren zelf de sociale werkelijkheid construeren.

Maar de ethnomethodoloog voegt hier aan toe dat de actor de sociale werkelijkheid zoveel mogelijk in zijn voordeel zijn construeren.

=> Goffman: Impression management

Er bestaan 2 manieren om gevoelens, ideeën, verlangens,... uit te drukken.

l verbale uitdrukkingsmiddelen

 onder controle => gemakkelijk goede indruk maken

l niet-verbale uitdrukkingsmiddelen

 niet onder controle en héél prijsgevend

bv: blozen, lichaamshouding

Als mensen in interactie zijn, dan gaan ze ervan uit dat ze mensen kunnen controleren op hun waarachtigheid. Ze kunnen de verbale uitingen toetsen aan zijn niet-verbale uitingen.

bv Iemand die zegt dat hij geen schrik heeft, maar toch knikkende knieën heeft, zal snel door de mand vallen.

Maar dit spel wordt vermoeilijkt wanneer de spelers de niet-verbale uitingen onder controle krijgen.

De interactiedeelnemers zullen elkaar voortdurend trachten in de luren te leggen door zoveel mogelijk hun uitingen te controleren zodat ze de schijn kunnen ophouden van onopzettelijke echtheid, terwijl ze anderzijds zullen trachten de verhulling en de opgehouden schijn van anderen te doorprikken en te toetsen aan de echte, onopzettelijke signalen.

Volgens Goffman bestaat de samenleving grotendeels uit impression management-activiteiten. Hij spreekt dan ook van dramaturgie als hij het over sociaal handelen heeft.

Lees meer...

Kritiek van Howard Becker

Twee tekortkomingen:

l weinig aandacht voor de machtsverschillen tussen de deelnemers aan een interactie.

 Interactie zit ingebed in de structuur van de samenleving.

■ handelingsautonomie gelimiteerd

■ betekenisgeving: vaak bron van conflict

l enkel eigen definitie als aanvaardt zien

=> De S.I. moet aantonen hoe en in welke mate de sociale structuren door de handelenden, bewust of onbewust, worden geproduceerd of verworpen. Op welke manier machtige actoren hun definitie van de situatie als vanzelfsprekend weten voor te stellen.

l te weinig aandacht voor de ontwikkeling van het interactieproces

Men moet trachten het verloop van deze processen te achterhalen, zonder ze te determineren.

=> labelingtheorie

 afwijkend gedrag = normovertreding

Maar iedereen overtreedt deze normen. De vraag is welke overtredingen, uiteindelijk worden beschouwd als afwijkend gedrag en door wie.

Normovertreding = deviant gedrag als ze gedefinieerd werd door anderen.

l labelling (etikettering) = interactie tussen deviant en de definiërende groep heeft een grote invloed op het verdere verloop van de interactie

bv: mijden, beperkingen opleggen,... dit alles in overeenstemming met de verwachting die bij het stereotype etiket passen. Dit geeft aanleiding tot conflictgeladen interactiesituatie.

verloop van etiketteringproces en de daarmee overeenstemmende deviantie als loopbaan die uit diverse fasen bestaat.

1) incident => betrapt => etiket

2) herhaalde betrapping door gezaghebbende of machtige overheid

=> etiket bestempeld de gehele persoon

3) afwijking slaat op persoon ipv bepaalde handeling

bv: het roken van marihuana => zijn werkdeskundigheid, vaderschap, trouwheid als echtgenoot worden in twijfel getrokken... “want hij is een druggebruiker”

=> gevolg: zelfvervullende voorspelling: conventionele groepen worden steeds ontoegankelijker. Vooral in de beroepswereld blijven de deuren gesloten.

4) zoeken naar lotsgenoten, want daar verlossing afwijzende houding.

gevolg: °deviante subculturen

De deviant legt nieuwe contacten met gelijken waarin nieuwe definities tot stand komen die het afwijkend gedrag rechtvaardigen.

bv: drugs zijn geestverruimend

5) nieuw, positief ervaren zelfbeeld: hij voelt zich met zijn deviant gedrag aanvaard, en ziet zichzelf niet meer als outsider.

=> Dus: deviantie is het gevolg van:

l interactieproces

l proces van betekenisvorming

Dit zijn ook de wezens van de SL volgens het S.I.

Lees meer...

De Iowa-school

Kuhn en zijn Iowa-school zijn een variant van het symbolisch interactionisme.

- ideaal van de objectieve wetenschap

- kritiek op methodologisch vlak

 methode voor natuur- en menswetenschappen is identiek: objectieve meting gericht op de benadering van de werkelijkheid.

=> wetenschappelijke kennis = meetbaar

kritiekpunt op Blumer: participerende observatie levert ons een boeiend subjectief verslag, maar is geen wetenschappelijke kennis.

Oplossing: operationeel definiëren van de belangrijkste begrippen, zodat men gestandardiseerde variabelen verkrijgt die objectief meetbaar zijn.

Kuhn (Iowa-school)

Blumer (Chicago-school)

concepten = ankerplaatsen in het wetenschappelijk denken

=> onwankelbaar stevig gedefinieerd worden, zodat er geen betekenisverschuiving kan optreden.

essentieel: vloeibaarheid van begrippen

=> best vanaf aanvang rekening mee houden

harde, definitieve begrippen

bv: zelf = antwoord op de vraag “Wie ben ik?”

=> welomlijnd, operationeel begrip

sensitising concepts

= begrippen die een situatie of verschijnsel niet definiëren maar slechts een zekere oriëntatie aan het denken geven.

bv: zelf = een proces van interactie waarin men 2 soorten( I en Me) onderscheidt, maar die nooit reïficeert.

=> vaag, veranderlijk en vloeiend.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen