Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

De belangrijkste kenmerken van figuraties

1. Figuraties zijn sociale verandering. Voortdurende verandering inherent aan sociale processen. Elementaire begrippen sociologie zijn statisch, verhullen procesmatige karakter menselijk leven (toestandsreductionisme).

2. De vervlechting van mensen verandert, als de verdeling v/d machtsgewichten verandert. De verschuivingen in de machtsbalansen zijn de drijvende kracht van figuratieprocessen.
Vb. Moeder – baby balans. Wanneer baby opgroeit tot kickbokser die zijn moeder financieel onderhoudt, verandert hun onderlinge relatie.
3. Figuraties verlopen grotendeels opgepland, ze zijn niet te voorspellen. Zij hebben een relatieve autonomie tav de plannen en de bedoelingen v/d mensen die er deel uitmaken. Hoe ingewikkelder het vervlechtingproces, hoe minder gemakkelijk om er controle over uit te oefenen.

4. Geen nut van momentopnames van figuratie. Ze zijn procesmatig en moeten dus historisch, vanuit hun wording bekeken worden. Het brengt een LT perspectief met zich mee. Ze zijn het resultaat van een langdurige ontwikkeling. Vb. man-vrouw balans is veranderd doordat vrouwen zelfstandiger zijn geworden, mannen ook meer complexen. Vroeger was de balans anders.
5. Het sociaal vervlechtingproces omvat een dubbele wordingsproces: de wording v/d maatschappelijke structuren (sociogenese) en de wording van persoonlijkheidsstructuren (psychogenese). In feite gaat het om één en hetzelfde wordingsproces want de wording van persoonlijkheids- en maatschappijstructuren voltrekt zich in een onlosmakelijke onderlinge samenhang. Sociogenese: interdependentieprocessen àvervlechtingspatroon = maatschappelijke structuur. Psychogenese: affecthouding en cognitieve uitrusting (persoonlijkheidstructuren) krijgen vorm binnen figuratieprocessen.

Lees meer...

Figuraties als machtsbalansen

Waar mensen met elkaar in betrekking staan, is er sprake van krachtmeting. Iedere figuratie bestaat uit machtsbalansen, gaande van één eenvoudige balans (tweepolig) tot zeer complexe constellaties van machtsbalansen (meerpolig). Macht is een structuurkenmerk van menselijke betrekkingen. Macht is een proces, een uitwisseling van dwang binnen een relatie. Figuraties bestaan meestal uit een ingewikkeld samenspel van machtsverhoudingen, die elkaar doorkruisen en wederzijds beïnvloeden.

Macht is een relatief begrip: het is geen eigenschap of bezit van een individu. Iedereen heeft macht, iedereen in het netwerk kan een bepaalde mate van macht uitoefenen. Macht is ook wederzijds. Mensen in een figuratie hebben elkaar nodig en zullen proberen de anderen te bewegen om in hun eigen voordeel te handelen. De mate waarin iemand een ander tot iets kan dwingen is de speelsterkte. Dit kan zeer ongelijk zijn maar is zelden nul. (machtsbegrip van Elias komt overeen met Faceault).

Vb. Springkasteel. Wanneer er één iemand springt, hobbelen alle andere mensen mee. Niet iedereen heeft echter evenveel effect. Het springen van een man van 120 kg heeft meer effect dan wanneer er een klein kind springt.

De bronnen van machtsuitoefening zijn velerlei. Iedere reden waarom mensen op elkaar aangewezen zijn, iedere wederzijdse afhankelijkheid, roept een machtsbalans in het leven.

Lees meer...

Het figuratiebegrip

Figuratie: het patroon dat interdependente mensen, als groepen of als individuen, met elkaar vormen. Dus een netwerk van relaties: een vervlechtingnetwerk. Het gedrag van mensen kan nooit als op zichzelf worden gezien, altijd een geheel van interdependenties. Het begrip figuratie neemt noch het individu, noch de maatschappij als uitgangspunt, maar het steeds veranderende patroon van sociale vervlechtingen waarin mensen zijn opgenomen.

Elias heeft zijn theorie tamelijk geïsoleerd geformuleerd. Als hij het symbolisch interactionisme en het pragmatisme had gekend had hij zich wel daarbij aangesloten.

Lees meer...

Intellectuele invloeden Freud Weber Huizinga

Steunt op verschillende wetenschappelijke tradities: geschiedenis, sociologie en psychologie. De volgende wetenschappers hadden een belangrijke invloed op hem:

Huizinga
Historisch-sociologisch denken, benadering die verschijnselen begrijpt binnen hun historische context,liefst in LT-perspectief. Steunt vooral op geschiedenis van het alledaagse leven en de mentaliteiten van de mensen. Huizinga is tegen eenzijdige economisch-politieke benadering van de geschiedenis. Meer sociologisch perspectief, wederzijdse positie verschillende sociale groepen en sentimenten die binnen die relaties worden opgewekt.

Weber
Elias werk moet gelezen worden tegen de achtergrond van Webers opvattingen over de Westerse geschiedenis als rationalisatieproces. Rationalisatie (toename van zelfcontrole, planmatig proberen controleren van andermans handelingen en toekomst, wetenschappelijke houding) ~ civilisatieproces. Verschil: verklaring. Weber cultuur-sociologisch (geloofsopvattingen) ↔ Elias: sociale bindingen, toenemende vervlechting van individuen en groepen.

Freud
Elias legt de nadruk op de complementariteit van sociogenetische en psychogenetische processen. Individuele gevoelens en emoties zijn volgens hem aspecten van sociale processen. Sociale en psychische processen zijn elkaars keerzijde van hetzelfde. Neemt ook driftenenergieën ter verklaring van menselijk gedrag van Freud over. Het ruwe driftmateriaal wordt sociaal gemodelleerd en het krijgt vorm binnen de maatschappelijke vervlechtingmechanismen

Lees meer...

NORBERT ELIAS

1 Biografie
Geboren in 1937 in Breslau, Duitsland. Is jood. Vader had kledingatelier. Studeerde geneeskunde, filosofie en psychologie. Later medewerker van Alfred Weber, socioloog, assistent van Karl Mannheim. In 1933 vlucht hij naar Parijs, later Londen. Schrijft daar zijn belangrijkste werk: Ueber den Prowess der Zivilisation in 1939, weinig succes. In 1969 her uitgegeven, veel succes.
Docent hoger onderwijs, later post aan de universiteit van Leicester, hoogleraar in Ghana. Amalfi prijs voor de sociologie. Eindigt in Amsterdam. Dood in 1990.

Mag gezien worden als grondlegger van de sociologie. Hij ontwikkelde zijn eigen begrippenkader want vond de huidige taal te beperkt om de sociologische processen te beschrijven.

Lees meer...

Kritiek op Homans

1. Grensvervaging tussen de psychische en de sociale werkelijkheid tot één domein waar dezelfde gedragswetten gelden. Critici wezen erop dat sociale verschijnselen aan eigen wetmatigheden onderhevig zijn, Homans zag deze niet aangezien hij zich enkel bezighield met elementaire interacties.

2. Eerst eenvoudige interacties verklaren en pas daarna overstappen naar complexe interacties = verkeerde veronderstelling. Homans gaan ervan uit dat de werkelijkheid bestaat uit eenvoudige bouwstenen (directe ruilinteracites) die tot een complex bouwwerk (maatschappij) kunnen worden samengebracht. Hij verliest uit het oog dat eenvoudige interacties niet op zichzelf bestaan. Zij veronderstellen de ruimere maatschappelijke context waarin ze zijn ingebed. Zonder die context zouden ze niet mogelijk zijn. Bvb groet.

3. Behavioristisch uitgangspunt: de sociale werkelijkheid is een zinvolle werkelijkheid. Indien men in empirisch onderzoek waarnemingen verricht van gedragsreacties, op dezelfde manier zoals men dieren waarneemt, dan is de kant groot dat het meest constitutieve deel van de sociale werklijkheid uit het oog wordt verloren, zoals zingeving, perceptie, evaluatie. DUS: niet zo raar dat Homans specificiteit van sociale werkelijkheid weigert te erkennen.

4. Kritiek v symbolisch interactionisme: idee dat preferenties gegeven zijn. Preferenties en behoeften worden volgens hen, zeker gedeeltelijk, sociaal geconstrueerd.

5. Homans: mens heeft perfecte informatie. Meestal kampt de actor echter met een deficit aan informatie dat hij probeert op te lossen door de situatie te interpreteren en er betekenis aan te geven.

Lees meer...

Een vergelijking tussen Homans en Blau

1. Ze onderstrepen beide het belang van primaire ruilrelaties en van de individuele voorkeuren die daaraan ten grondslag liggen. Blau heeft ook oog voor emergente sociale verschijnselen die uit het directe ruilgedrag voortkomen maar specifieke, niet tot psychologische gedragswetten te herleiden, karakteristieken aannemen.

2. Homans heeft geen nood aan aanvullende benaderingswijzen naast het ruilparadigma.
Blau is pluralistischer, hij erkent het functionalisme bij verklaring van macro-sociologische verschijnselen: het scheppen van wederzijds vertrouwen is een functie van de sociale ruil. Erkent ook het conflictparadigma: zijn analyse van macht benadrukt bvb de ongelijke verdeling van bronnen.
Blau sluit ook nog aan bij ‘impression management’: sociale ruil wordt voor een belangrijk deel bepaald door de indruk die mensen op elkaar trachten te maken dmv allerlei kleine maar betekenisvolle gebaren en houdingen.

Lees meer...

Sociale ruil en macht

= Voorbeeld van hoe eenvoudige sociale interacties kunnen overgaan in stabiele sociale structuren. Het is ook een voorbeeld van hoe ruil omslaat in iets anders dan ruil.

De emergentie van macht uit ruil. Hoe valt macht te verklaren uit ruil? Ruil kan soms vorm van monopolie aannemen.
Voorbeeld: A ↔ B ↔ C ↔ D
en E bezit water => E moet altijd water geven, anderen geven vanalles terug. Op de duur: ongelijke ruil! A, B, C, D kunnen nog maar 1ding geven, namelijk gehoorzaamheid: bevelen en wensen machthebber gehoorzamen.

Machtsverschillen ontstaan wanneer de een de ander voortdurend voorziet van belangrijke diensten zonder dat die iets van gelijke waarde kan terugdoen. Dit is het geval indien:

  • De ontvangende partij niet beschikt over hulpbronnen om aan de gever een gewaardeerde wederdienst te bewijzen, zodat geen directe ruil kan plaatsvinden.
  • De ontvangende partij dat waaraan hij behoefte heeft niet uit een andere bron kan putten.
  • De ontvangende partij niet in staat is of niet bereid is zich de schaarse goederen door geweld toe te eigenen.
  • De ontvangende partij zijn behoeften niet kan of wil wijzigen zodat hij zou kunnen afzien van de goederen die hij aanvankelijk nodig had.

→Als al deze voorwaarden vervuld zijn, is de enige manier om het ruilonevenwicht te compenseren de gevende partij macht te schenken.

De voorwaarde van de interactie wordt door de machthebber opgelegd: hij bepaalt wat de ondergeschikte moet doen en wanneer hij het moet doen, volledig in tegenstrijd met de beginselen van de elementaire ruil.

Na het ontstaan van machtsrelaties doen er zich nog verdere emergente processen voor die niet verklaarbaar zijn met Homans’ model (op voet van gelijkheid met elkaar ruilende mensen). Vb. enerzijds legitimering en organisatie, anderzijds oppositie en sociale verandering.

Iemand met macht kan eisen stellen aan ondergeschikten, maar niet ongelimiteerd: normen van sociale rechtvaardigheid. Hoe meer diensten de machthebber verleent aan zijn ondergeschikten, hoe meer hij mag eisen. Zijn gedrag wordt dan gelegitimeerd en hij zal beloond worden met sociale bijval en loyaliteit.

Organisatie en legitimatie kunnen geanalyseerd worden vanuit een ruilproces, enkel nadat een vorig ruilproces het ontstaan heeft gegeven aan machtsstructuren. Deze ruil is SECUNDAIR.

Machthebber gaat dingen organiseren. Hij wordt wat van hem wordt verwacht. Als hij hun leven niet goed organiseert dan wordt hij niet geaccepteerd, de macht wordt als niet voldoende beschouwd. Indien de ondergeschikten de machthebber niet legitimeren zullen ze oppositie voeren en de machtsstructuur trachten te veranderen zodat er opnieuw een rechtvaardig evenwicht ontstaan tussen eisen en diensten.

Lees meer...

De ruiltheorie van Blau

Bio- en bibliografische situering
1918-2001. Studeerde sociologie en sociale psychologie. Centrale onderzoeksdomein: (bureaucratische!) organisatie -> Wat is de relatie tussen het eenvoudige ruilgedrag en instituties? Hij ontwikkelde een eigen structuralistische variant van het ruilparadigma. De psychologische grondslag van het ruilhandelen staat niet langer centraal, wel de emergente sociale verschijnselen van de ruil. Hij heeft zich dus ook beziggehouden met structuuranalyse, niet enkel met ruiltheorie.

Intellectuele situering
→ Steunt grotendeels op Homans’ ruiltheorie. Blau erkent veel meer dan Homans dat institutioneel gedrag emergente sociale verschijnselen vertoont die niet te reduceren zijn tot de eigenschappen van subinstitutioneel gedrag. Blau wil aantonen hoe structuren zoals sociale stratificatie emergeren uit eenvoudige, directe ruilrelaties → Microsociologische perspectief verbinden met macrosociologische perspectief. Blau probeert ook aan te tonen hoe ruil kan omslaan in iets anders dan ruil, namelijk in machtsprocessen of in waardeconsenses.

Economische vs. Sociale ruil
→ aanvulling op Homans’ ruiltheorie:
Blau: onderscheid tussen economisch een sociale ruil is van belang
- om de specificiteit van sociaal gedrag aan te duiden
- om de omslag van ruil naar macht of naar waardeconsensus te begrijpen.
Sociale ruil: sociale interactie buiten de economische sfeer vertoont belangrijke overeenkomsten met economische transacties.
MAAR Blau: Verschillen tussen economische en sociale ruil ook belangrijk:

Sociale: tegenprestaties individuen zijn niet nauwkeurig bepaald ↔ Enonomische: exact bepaald wat geruild wordt en op welke manier, ruilbepalingen vaak contractueel bepaald (prijs, leveringsdatum, …).

  • Sociale: algemene verwachting dat de ander een verleende dienst zal beantwoorden met een wederdienst, waaruit en wanneer deze plaatsvindt wordt overgelaten aan de betrokkene. De aard van de wederdienst moet ongespecificeerd blijven, anders sociale karakter weg!Sociale karakter → creëert wederzijds vertrouwen: begint met kleine sociale transacties met weinig risico’s en waarin de betrokkenen hun betrouwbaarheid kunnen bewijzen.
  • Economische: De persoon van wie men goederen of diensten krijgt doet niet ter zake ↔ Sociale: verkregen beloningen worden niet volledig losgekoppeld van de persoon van de ruilpartner. Voorbeeld: vriendschap

Lees meer...

Normen en instituties

De basisproposities laten de complexe institutionele vormen van sociaal gedrag buiten beschouwing. Homans meent evenwel dat ook dit meer complexe gedrag geanalyseerd kan worden binnen het ruiltheoretisch kader.

Wanneer meer dan twee mensen sociale interacties met elkaar hebben, dan brengt dezelfde calculus die ze hanteerden bij directe ruil hen ertoe normen in te stellen. Het is voor ieder lid van een groep lonender om van bij de aanvang onderworpen te zijn aan een aantal normen die het gedrag van de groepsleden op elkaar afstemmen → Groepsleden worden geconfronteerd met duidelijke verwachtingen zodat de kans op onverwachte straffen afneemt. De norm moet naast het vervullen van de behoefte aan sociale bijval ook primaire behoeften vervullen. De kost van het volgen van een norm weegt op de lange duur zwaarder dan een beloning die louter uit sociale bijval zou bestaan.

↔ Parsons: Normen leiden tot een onafhankelijk bestaan! Ze doen zich voor als dwingend, los van de persoonlijke voorkeuren van het individu. ↔ Homans: De individuele voorkeuren bepalen de normen, niet de normen de individuele voorkeuren.

Ook maatschappelijke instituties vloeien voort uit de menselijke behoeften en de directe ruilverhoudingen. Institutionele relaties zijn wel veel complexer dan directe ruilrelaties. In instituties is er geen sprake meer van indirecte ruil. De ↑ complexiteit wordt volgens Homans mogelijk gemaakt door twee verschijnselen:

1.Een handeling wordt niet enkel versterkt door zijn natuurlijke of primaire beloning, maar ook door andere, kunstmatige beloningen, zoals geld en sociale bijval. Kunstmatige stimuli zijn heel belangrijk.

2.Een beloning gebeurt vaker via een omweg dan direct. Vb. Je krijgt loon niet dagelijks, maar maandelijks.

Homans probeert culturele verschijnselen zoals normen en instituties te verklaren uit psychologische factoren. Ook begrip ‘sociale rechtvaardigheid’: Homans gaat uit van het psychologisch ervaren evenwicht tussen winst en investeringen. Een situatie waar geen evenwicht bestaan tussen investeringen (leeftijd, aantal dienstjaren, opleiding) & beloningen (inkomen, prestige) min kosten (aantal werkuren, vermoeidheid) leidt tot moeilijkheden en frustraties = INTERPERSOONLIJKE DIMENSIE

INTERPERSOONLIJKE DIMENSIE: Wanneer de investeringen van een lid van een groep groter zijn dan die van anderen, maar de beloning van dat lid is naar verhouding gelijk of geringer, dan bestaat er volgens Homans een toestand van gevoelde onrechtvaardigheid → Benadeelde zak proberen zijn kostenniveau te verlagen door bvb minder deel te nemen aan de activiteiten van een groep. Wanneer een groepslid veel beloond wordt, zal dat aanleiding geven tot jaloezie en wrok bij andere groepsleden.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen