Menu

Besluit

  • de rijkdom die voortkomen uit de industrialisatie hebben een ecologische kost
  • productie van die rijkdom heeft een sociale kost
  • mensen met honger en zonder huis zijn minderheden geworden, rond 1950 leefden ongeveer de helft van de mensen op die grens  gevolg van economische, politieke, sociale en culturele realisaties en machtsverhoudingen
  • privéconsumptie doet het systeem vandaag draaien, een hapering kan al leiden tot besparingen en werkloosheid
  • geen sprake van DE privéconsumptie want te grote verschillen tussen inkomen, woonplaats, leeftijd, …
  • mensen gebruiken consumptie nu om hun identiteit te creëren

Lees meer...

De kleren maken man en vrouw

  • Nu in het Westen: affluent society: geen sociale grenzen meer, verschillen enkel nog door voorkeuren
  • Van gewone massaconsumptie (Fordisme) naar geïndividualiseerde massaconsumptie (postfordisme): van bescherming tegen kou naar imago
  • Consumenten participeren actief: kledij hangt af van het moment en wil identiteit uitdrukken
  • Kledij is een taal geworden waardoor verschillende sociale groepen ontstaa
  • Veranderingen in kledijsysteem vanaf 1800 door maatschappelijke wijzigen:
    • Naaimachines (1860)
    • Arbeidsdeling (1900)
    • Fabrieksmatige productie
    • Haute couture
    • Marketing
    • Internationale concurrentie

 stijging van kledijconsumptie (1890  1920  1960)

  • 19e eeuwse bourgeoisie: zwart: stond voor ernst en zette zich af tegen de kleurrijke mode
  • vanaf 1900: mannenkledij wordt losser en frivole kleren voor vrouwen met een hoge sociale status
  • einde 19e E: arbeiders dragen confectie om eigen sociale codes te creëren, ervoor droegen zij meestal tweedehands kledij
  • vrouwen uit de volksklasse gaven minder geld uit aan kledij dan manne
  • interbellum: haute couture kwam op toen vrouwen zich op het openbare leven richtten, het stond voor de vrouwelijke emancipatie  beeld van de ideale huisvrouw
  • film en tijdschriften creëerden de populaire mode
  • vanaf 1950: vrouwen gingen uit werken en hadden vrije tijd  praktische en niet dure kledij nodig
  • jongeren ontwikkelden subculturen van muziek en kledij
  • 1960: respectabiliteit verdween omdat kledij gelinkt werd aan seksualiteit en jeugd  daardoor werd mannenkledij losser
  • 1970: nieuwe groepen: sport, vrije tijd, reizen, …
  • steeds jongere consumenten + meer senioren in de markt door levensverlenging
  • steeds meer categorieën komen in het kledijsysteem (arbeiders, vrouwen, toeristen)
  • gemiddelde kledingbesteding: vermindert bij armste categorieën, stijgt bij de rijkste

è snelle polarisatie van kledingaankopen in de laatste jaren (sommige gezinnen zorgen meer voor die stijging dan andere: kledinguitgaven van laagste categorieën verminderen, van de middenklasse blijven ze gelijk, van de hoogste stijgen ze)

  • postmodern kledingpatroon geconstrueerd door de media  mode maakt deel uit van dagelijkse leven
  • ’80: années-fric:

- avontuurlijk

- dure merkkledij

- past in het beleid van Thatcher en Reagan (trickle down effect van de luxueuze consumptie van de elite die iedereen ten goede komt via werkverschaffing en belastingen)

- minder koopkrachtig publiek begint ook te kopen omdat het politiek aanvaardbaar is

= polarisatie in het 21e eeuwse kapitalisme

  • nu: dualisme: één kwart koopt veel kleren neigt naar grotere bestedingen, de helft houdt de kledinguitgaven op peil, één kwart bespaart op kledij

Lees meer...

Voeding en sociale ongelijkheid

  • de voorwaarde voor de doorbraak van de massaconsumptie lag bij de voeding
  • verklaringen voor verandering van voeding:

- mechanisering

- commercialisering

- mondialisering van voedselproductie en –handel

è daardoor sterke vermindering van reële prijs vanaf 1875

  • werknemers moesten voldoende eten hebben om opeenvolgende golven van industrialisering aan te kunnen
  • sociale ongelijkheid: voor de rijken was voeding ‘goed en veel’, voor de arbeiders betekende voeding overleven  is dit er nog na WOII? Honger of eenzijdige voeding is vandaag toch alleen maar voor de niet-geïndustrialiseerde landen?
  • in de 19e E was er wel sociale ongelijkheid, pas gestopt na invoer van Amerikaans graan in 1870  meer landen betrokken in voedingssysteem  mechanisering en internationalisering
  • overheid begon in te grijpen in de voeding en arbeidersbewegingen beïnvloedden werk- en levensomstandigheden = gemiddelde voeding verbeterde
  • 19e E: arbeidersgezinnen moesten eindjes aan elkaar zien te knopen door dalende lonen en stijgende prijzen
  • voeding verslechterde toen door:

- lage lonen, onregelmatige werkgelegenheid en lange werktijden van industrie

- schommelende prijzen, spanning tussen vraag en aanbod en dreigende hongercrisissen van landbouw

  • verbetering pas vanaf 1875 door sociale kwestie

  • bourgeoisie: voedsel was een statussymbool en verbond de rijken met elkaar
  • deze kloof was de basis van het arbeidersverzet
  • eerst kwantitatieve verbetering (toename van alle producten), daarna kwalitatieve verbetering (daling van gekende plantaardige waren)
  • hoogkapitalisme tussen 1870 en 1950: grote economische machten verdeelden het Westen + sterke concurrentie tussen nationale staten (oorlogen!)
  • arbeiders hadden meer calorieën nodig omdat ze harder moesten werken, ook toename van suikerverbruik
  • maatschappij moderniseerde: arbeiders kregen hun zin want zij wilden kiezen wat ze aten
  • vanaf 1990 daalt vleesverbruik door interesse in meer afwisseling
  • loon van arbeider diende nu niet enkel meer om te overleven maar om vraag naar consumptie te bevorderen = CONSUMPTIEMAATSCHAPPIJ
  • levensstandaard van de burgerij steeg nog sneller dan die van de arbeiders: haute cuisine, sporten, reizen, restaurants
  • voedselproductie stortte in elkaar in de 2 wereldoorlogen
  • stijgende ongelijkheid in de wereld want in het Westen stijgt de economie pijlsnel door:

- stijgende internationalisering van kapitaal en techniek

- verwaarlozing van het milieu

- compromissen tussen patroons en bonden (leidt tot stijgende lonen en koopkracht)

è generatie van 1930 consumeert meer

  • stijgende consumptie van vlees, vanaf 1980 daalt dit door de economische recessie
  • kookkunst ondergaat metamorfose in hoogconjunctuur van 1970: nouvelle cuisine (versheid, originaliteit)  ook gevolgen voor huiselijke keuken: drang naar dure voedingsmiddelen = ook een vorm van sociaal onderscheid

vroeger was vlees eten een teken van rijkdom, na WOII was vlees enkel iets voor de armen en kochten de rijken dure voedingsmiddelen om slank en gezond te blijven

Lees meer...

. Consumptie en levensstandaard

  • studie van gezinsbudgetten: inkomens + uitgaven, onderzoeken hoe de samenstelling is veranderd
  • resultaten:

- nu gaat grootste deel van budget naar woning, vroeger naar voeding (meer dan de helft tot na WOII)

- nu meer ‘minder levensnoodzakelijke’ posten

  • wel verschil van gezinsbudgetten van inkomen, woonplaats, beroep, gezinssamenstelling (vroeger daarover nog geen gegevens, nu wel)
  • hoe hoger het inkomen, hoe kleiner de uitgave voor voeding (wet van Engel)
  • hoe hoger het inkomen, hoe hoger de uitgave voor woning (tweede wet van Engel)
  • hoe hoger het inkomen, hoe hoger de uitgave voor luxe

è deze wetmatigheden gaan niet altijd op, veel heeft te maken met cultuur (mentaliteit, klasse, ideologie), zie verschil tussen uitgaven van arbeiders en bedienden met zelfde inkomen

Lees meer...

. Consumptie en inkomen

  • totale consumptie in België: zeer sterke globale stijging met schommelingen in interbellum, traag herstel na 1945 en verdere stijging tot 1975
  • consumptie houdt sterk verband met reëel inkomen
  • relatief snel herstel van gezinsbestedingen na WOII:

- goede infrastructuur van industrie

- inflatie bleef binnen de perken

- Sociaal Pact van 1944 (akkoord tussen werkgevers, werknemers en regering)

  • ook andere factoren voor stijgende consumptie buiten inkomen:

- verspreiding van supermarkten

- publiciteit

- verstedelijking

- toenemende opleiding

- krimpende omvang van huishoudens

- relatieve prijsdalingen onder invloed van productiviteitstoename

  • kleine daling rond 1980 van de consumptie maar die daling was kleiner dan de daling van het inkomen (door inkomen van sociale zekerheid, spaargeld en krediet)

zelfde consumptiegroei in de rest van de wereld maar in VS vb. sneller dan in Zuid-Eur

Lees meer...

Conclusie

Transformatie van Belgische economie van een overwegend rurale en agrarische maatschappij naar een industriële economie was een proces van structurele verandering op vele vlakken. De sectorale verschuiving in de werkgelegenheid zette zich in met de eerste industriële revolutie, maar versnelde in het laatste kwart van de 19de eeuw door nieuwe technologische veranderingen en economische schaalvergroting (globalisering en de tweede industriële revolutie). Een nieuwe globaliseringgolf op het einde van de 20ste eeuw duwt de nationale economie verder naar een postindustriële samenleving. Deze economische transformaties hebben ingrijpende gevolgen gehad voor de aard en de plaats van arbeid in het maatschappelijke leven. Tegelijkertijd lokte deze economische veranderingen nieuwe demografische (fertiliteit, mortaliteit & nuptialiteit) uit.

Lees meer...

Hoe een nieuw arbeids- en levenspatroon vormt krijgt tijdens de postindustriële transitie (1975-2000)

De industriële tewerkstelling in België is in de recente decennia sterk afgebouwd. Al in 1970 moest de industrie in België haar leiderspositie afgeven. De dienstensector vergrote daarentegen haar aandeel.

Opnieuw versmalden de leeftijdsgrenzen van de werkzame bevolking, wat samen ging met het vervroegen van het ouderdomspensioen en de verlenging van de duur van het schoollopen. Vrouwen kregen terug de ambitie om de gezinsverantwoordelijkheid te verzoenen met een inkomen uit arbeid, dit leidt tot deeltijdse arbeid. Vaak was deze deeltijdse arbeid het lot van kortgeschoolde vrouwen. Hiermee komen we op een belangrijke innovatie van de arbeidsmarkt met name de dualisering van de arbeidsmarkt naar het scholingsniveau.

Ook het patroon van samenleven een voortplanten veranderde opnieuw. Vrouwen konden eindelijk

beperkt. De Belgische bevolking begint zelfs te krimpen. Het huwelijk (=nuptialiteit) verliest aan belang.

Lees meer...

De arbeidmarkt van het hoogindustriële belgië

Als antwoord op de crisis van het laatste kart van de 19de eeuw werd geëxperimenteerd met technologische innovaties. Leidde tot een technologische versnelling die veelal de tweede industriële revolutie wordt genoemd. Gasmotoren en benzinemotoren werden de nieuwe energieaandrijvers van het productieproces. De definitieve doorbraak van de industriële economie wordt geïllustreerd door een verdere verschuiving van de werkzame beroepsbevolking weg van de landbouw. Ook de tertiairisering kwam op gang, maar kwam maar echt op dreef na de tweede wereldoorlog. Samengaand: stijging lonen en koopkracht. Mechanisering elimineerde de minder productieve arbeidstaken. De fordistische productie-organisatie, een gestroomlijnd arbeidsproces gericht op gestandaardiseerde massaproductie, maakte vooral geld in nieuwe sectoren zoals de auto-industrie. Arbeid werd vervangen door kapitaal.

Daling van de mortaliteit door groeiende levenstandaard en geneeskunde, echter geen bevolkingsexplosie. Ondanks verlenging levensverwachting vernauwden de leeftijdsgrenzen van de werkzame bevolking. Dit ging samen met het invoeren van pensioen en de verlenging van het schoollopen. Belangrijk is de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt tot 20% in 1950 (redenen zie volgende alinea). Arbeidsduur verkorte enorm: zondagsrust, 8-urendag. Ook invoering van betaald verlof. Gevolg:: opvoering van arbeidsproductiviteit.

Economische wijzigingen waardoor vrouw eerder huismoeder wordt: afnemend belang van thuisarbeid en agrarische taken, waardoor combinatie van betaalde beroepsarbeid met de huiselijke zorgfunctie moeilijk wordt. Daarnaast: stijgend loon man en grote financiële ondersteuning van de overheid. Vervolgens ontwikkelde de overheid ook een ontmoedigingsbeleid voor de arbeidende vrouw. Door discriminerende mechanismen in te voeren binnen de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Moeder hoort thuis bij de kinderen, goed gehoord?

Een meer positieve interpretatie van deze vrouwelijke uittrede uit de arbeidsmarkt stelt dat deze uittrede een beslissing was die door elk lid van het gezin gedragen werd, inclusief de gehuwde vrouw zelf. Vrouw ging weg van marktarbeid en nam verantwoordelijkheid in het huishouden. Vaak was het inkomen echter niet genoeg om het gehele gezin te onderhouden, waardoor de vrouw toch vaak nog moest bijklussen om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen, dit noemt men informele vrouwenarbeid.

De arbeidsnoden van het industriële België maakten van België in de 20ste eeuw een immigratiesamenleving. De zware industrie zocht, bij gebrek aan voldoende geschikte kandidaten in België, zelf naar potentiële werknemers in het buitenland. Onder druk van de vakbonden spoorden de werkgevers aan om de Belgische arbeiders de voorkeur te geven bij aanwerving.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen