- periode na WO2: doorbraak van Fordistische regulering in industrielanden
- sterke economische expansie van jaren 1920 was voorbode van naoorlogse expansie, maar onderbroken door crash 1929 en de daarop volgende lange depressie en WO
* dit patroon merkbaar in evolutie aantal auto’s in België (grafiek 2.1 pg 67)
* maar van echte take off van Fordisme is er voor WO2 geen sprake bij ons
* wel het geval in Verenigde Staten (waar de economische boom van jaren 1920 zich reeds ontwikkelde rond automobielindustrie, sector duurzame consumptiegoederen en filmindustrie)
- in België kwam deze Fordisctische doorbraak pas in begin jaren 1960
- tot aan 1ste olieschok (eind 1973) groeide economie daarna op fordistische leest
* werkloosheidsgraad amper 2%
* jaarlijkse economische groei: gem 5%
* forse stijging van uitgaven alle economische agenten: particuliere consumptie, investeringen en overheidsuitgaven
* sterke groei export
* sterke groei arbeidsproductiviteit
- Tabel 2.6 (pg 66)
- Ook in landbouw groeide de productiviteit zeer sterk dankzij:
* mechanisering (die tot 1950 nog marginaal)
* invoering nieuwe ‘industriële’ productiemethodes (chemische bemesting, zaad- en veeselectie…)
- vertegenwoordiging van de landbouw in de totale tewerkstelling:
* vlak na oorlog: 13.6%
* 1984: 2.5%
men produceerde nu genoeg voor de binnenlandse markt en zelfs meer
- belangrijkste motoren van economische groei via consumptie waren: automobiel en woningbouw en –inrichting (meubels en huishoudapparatuur)
*automobielindustrie was tot aan grote depressie van jaren 1930 nog hoofdz artisanale aangelegenheid
* men fabriceerde luxeauto’s die enkel door rijken konden worden gekocht
* Belgische merken zoals Minerva en FN: waren van buitenlandse concurrentie afgeschermd door hoge invoertaksen
*1954: protectionistische maatregelen nog strenger, in België: zware taksen op invoer auto’s
taksen omzeilen: grote internationale merken installeerden assemblagebedrijven op Belgische bodem
* alhoewel deze assemblagebedrijven zich reeds voor de oorlog bij ons gevestigd hebben (Renault in Vilvoorde en Citroën in Vorst, is er pas vanaf jaren 1960 sprake van massaconsumptie en –productie in automobielindustrie in België
- Grafiek 2.1 (pg 67)
- Belgische industrie blijft hoofdz investeringsgoederen en producten voor intermediair verbruik produceren voor de export in sectoren van zware industrie: steenkool, staal, chemie…
exportgerichtheid neemt toe
- De periode wordt in België gekenmerkt door snelle ontwikkeling van industrie in Vlaanderen dankzij:
buitenlandse en vooral Amerikaanse investeringen onder impuls van overheid via expansiewetgeving en het dynamisme van plaatselijke ondernemers in de Westhoek (dank u westhoek, we hebben je nodig!!!)
- In Wallonië kampte de eens zo welvarende zware industrie snel met toenemende moeilijkheden
- Tabel 2.7 (pg 67)
- De trage groei van Brusselse regio is gevolg van desindustrialisatie in de periode 1970-1985
slechts gedeeltelijk gecompenseerd door groeiende tertiaire sector, meer bepaald van financiële sector
- Vanaf jaren 1970: sprake van desindustrialisering
relatief aandeel van industriële sector in toegevoegd waarde daalt ten voordele van dienstensector
- Grafiek 2.2 (pg 68) + eerste alinea onder grafiek
- De overheid treedt nu explicieter op in het economisch gebeuren (zelfs sprake van gemengde economie (privé/publiek initiatief):
* via regulering van markten (bankcontrole, maximumprijzen, minimumlonen…)
* als ondernemer in bepaalde sectoren (spoor, post, telefonie…)
* via budgettaire en fiscale instrumenten (subsidies aan bedrijven, sectoren, regio’s…)
- Tal van openbare kredietinstellingen stonden bedrijven en particulieren bij in financiering van industriële, commerciële of bouwprojecten
- De Nationale Investeringsmaatschappij (N.I.M.)
* openbare instelling
* opgericht in 1962
* belangrijke rol in de financiering van de industrie
- Vele openbare kredietinstellingen bestonden al (veel) langer zoals:
* Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) (1865)
* Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN) (1919)
* Gemeentekrediet (1860)
* Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet (NILK) (1937)
maar ze kregen nu een belangrijkere juridische en economische rol
bv in de woningsector
Een woning voor iedereen
- Onmiddellijk na oorlog was gebrek aan betaalbare woningen zeer groot
- In 1947 startte ASLK met systeem van bouwsparen en
- de overheid verleende via de ‘Wet De Taeye’ aan de ASLK het recht om leningen te verschaffen ten belope van 100% van de waarde van de woning met staatsgarantie
zo konden kleine spaarders zonder beginkapitaal eigenaar worden van een huis
- De ‘wet Brunfaut’ in 1949 richtte een ‘Nationaal Fonds voor Huisvesting’ op dat met een jaarlijkse toelage van de overheid tegemoet kwam aan de subsidies in de bouw en de verliezen van de staatsgarantie van de ‘De Taeye wet’ moest financieren
- Vanaf jaren 1950 komen daar ook nog maatregelen bij die de aanschaf van middelgrote woningen stimuleren alsook de oprichting van het ‘Nationaal instituut voor de Huisvesting’ in 1956
- De bouw van arbeiderswoningen en middelgrote woningen kende een ware boom
De ontwikkeling in Vlaanderen
(binnen de fordistische periode)
- 1959: expansiewetten gestemd
= een reeks wetten die de economische expansie in het algemeen en in bepaalde zongenaamde ‘ontwikkelingsregio’s moesten stimuleren
ontwikkelingsregio’s= regio’s met hoge permanente werkloosheid, waarvan een groot deel van de bevolking bij gebrek aan werk in eigen streek is uitgeweken of op regelmatige tijdstippen (op seizoen, week- of dagbasis) over lange afstanden pendelt
* wetten eerst bedoeld als tijdelijke maatregelen, daarna verlengd tot einde jaren 1970
* wetten gingen gepaard met grote infrastructuurwerken (autosnelwegen, havens, industrieparken)
* wetten zullen buitenlands kapitaal vnl naar Vlaanderen draineren in jaren 1960
- zwaartepunt van industriële productie van Vlaanderen situeert zich in as Antwerpen-Gent (Brussel)
* jaren 1970: Antwerpen, 20% van totale Belgische productie
* industriële groei in jaren 1970 grootst in West-Vlaanderen, Antwerpse Kempen en Limburg
aan rand van traditionele stedelijke industriezones, waar concurrentie van opkomende tertiaire tewerkstelling groter is
* in tegenstelling tot vroeger verplaatst nu ook de industrie zich naar zones met belangrijke arbeidsreserve (aan ongeschoolde arbeid)!!
- Limburg en de Kempen trekken buitenlandse investeringen aan
*bieden als ontwikkelingsregio’s het voordeel dat ze centraal liggen in Europa
- Het gaat om (fordistische) massaproductie (aan de lopende band) van producten met een hogere toegevoegde waarde, in hoofdzaak autoassemblagebedrijven (zoals Ford in Genk)
- In het Kortrijkse en de Westhoek (Ieper, Roeselare) is de ontwikkeling verschillend
* hier zijn het de plaatselijke ondernemers die op kleinere schaal en op innovatieve en succesvolle wijze de reconversie van de textielindustrie en van de landbouw zullen verwezenlijken in de opkomende (fordistische) niches van de wooninrichting en van de voedselconsumptie vb Jules Destrooper
- Ondertussen krijgt ook de zware industrie voet aan huis in de traditionele industriegebieden van Vlaanderen met oprichting van Sidmar in Gent in 1962
* geïntegreerde staalfabriek
* met kapitaal van Société Générale de Belgique en van Luxemburgse en Waalse staalbedrijven onder controle van dezelfde SG
* overheid deed ook duit in zakje: via NMKN en ASLK en financiering nodige infrastructuurwerken
- Gent en Zeebrugge worden belangrijke havens naast Antwerpen
* rond Antwerpse haven vestigde zich te gros van (petro)chemie in België
De controverse over de rol van de overheid in de economische expansie van de jaren 1960
- Onder economen bestaat een controverse over de impact die de expansiewetgeving en vooral de buitenlandse investeringen op de economische expansie van jaren 1960 gehad zouden hebben.
- Bepaalde auteurs menen dat deze investeringen ook zonder subsidies van de overheid zouden plaats gegrepen hebben
dat de centrale ligging in Europa, de aanwezigheid van goede infrastructuur, belangrijke arbeidsreserve en gunstig arbeidsklimaat belangrijkere vestigingsfactoren waren (dan de steunmaatregelen van overheid in kader van expansiewetgeving
- Deze auteurs: belangrijke inbreng van overheid in economisch gebeuren relativeren!
- Vanaf jaren 1960 in België: toenemende tendens tot meer begrotingsorthodoxie en tot liberalisering
bv hulp aan steenkoolsector wordt geleidelijk opgegeven
- Paradox: sociale uitgaven (en inkomsten) gevoegd door economische groei en productiewinsten, zijn wel significant gestegen in die jaren
De neergang in Wallonië
(binnen de fordistische periode)
- Ondertussen lijdt Waalse traditionele zware industrie aan de ‘wet van de remmende voorsprong’
* deze wet is fenomeen dat door Jan Romein in 1937 is beschreven in zijn essay ‘De dialectiek van de vooruitgang’
* Jan Romein is Nederlands historicus (1893-1962)
* De wet stelt dat een voorsprong op een bepaald domein er vaak toe leidt dat er weinig stimulans is om verdere verbetering of vooruitgang op te zoeken, zodat een ander je vroeg of laat voorbijstreeft. Door te berusten in een voorsprong word je geremd om nog verder te gaan.
* illustratie a.d.h.v. straatverlichting in Londen (kader pg 72)
- In Waalse industriebekkens van Luik en Charleroi was productieapparaat sedert 1920 grotendeels hetzelfde gebleven
* productieapparaat stamde uit traditionele sectoren van 1ste en 2de IR: steenkool, staal- en metaalbewerking
* steenkool- en ijzererts productie niet meer rendabel genoeg in vgl met buitenland
mijnen geleidelijk aan gesloten!!
- In staalindustrie: bestaande installaties in jaren 1960 wel gemoderniseerd + nieuwe procedés
* zelfs nieuwe fabriek gebouwd in Chertal (Luik)
- In Wallonië: arbeidskost hoger door hogere verticale integratie
* Vlaanderen: meer beroep op toeleveringsbedrijven die onder andere cao’s vallen en dus lagere lonen uitbetalen
- België blijft belangrijke uitvoerder van staal in de wereld
* paradox: moet zelf ook veel invoeren gevolg: afhankelijk van buitenlandse markt
- In chemische sector verliest belangrijkste bedrijf, Solvay, leidende rol in Europa
* farmaceutische sector vestigt zich hoofdz in Antwerpen
* vanaf jaren 1960 ook in Waals-Brabant
- De holdingmaatschappijen (met uitzondering van Solvay) controleerden het gros van Waalse industrie sedert 19de eeuw
* deze tendens nog versterkt in interbellum in tegenstelling tot andere industrielanden (Dui, VS)
* andere industrielanden: greep van financiekapitaal op industrie veel minder en slechts overgangsfase vertegenwoordigde in ontwikkeling van het grootkapitaal
* dit had grote gevolgen voor verdere ontwikkeling van industrie in Wallonië
Belgische holdingmaatschappijen investeerden niet in nieuwe sectoren van duurzame consumptiegoederen en vestiging van automobielindustrie in Wallonië werd zelfs verhinderd uit schrik voor tekort aan arbeidskrachten
- Volgens vele economen/historici is neergang Zuidelijke industriebekkens grotendeels te wijten aan de inertie en de conservatieve investeringspolitiek van de Belgische financiële groepen en het gebrek aan investeringen in innovatieve sectoren
* relatief hoge arbeidskosten in deze sectoren met relatief zwakke toegevoegde waarde en gericht op export spelen ook een rol
* zoals ook in Engeland: slagen deze gebieden er niet in om op boot te springen van nieuwe dynamische sectoren (voedings-, automobiel-, papier- en chemische industrie) door:
1. gebrek aan plaatselijk kapitaal
ondernemerschap wordt er minder gewaardeerd
2. hooggekwalificeerd kaderpersoneel dat naar Brussel wordt weggezogen onder impuls van de tertiairisering
De opkomst van de tertiaire sector
(binnen de fordistische periode)
- Vanaf de jaren 1970 is er sprake van desindustrialisatie in België (en in de andere hooggeïndustrialiseerde landen in de wereld
* aandeel van industriële sector in toegevoegde waarde en in globale tewerkstelling daalt globaal ten voordele van tertiaire sector
* In Brussel (stad) en Wallonië begint deze trend al in jaren 1960
* sterkst en eerst voelbaar in Brussel
* tussen 1960 en 1974 verplaatst industrie zich van centrum naar periferie van Brussel
in de nieuwe daarvoor gecreëerde industriële zones lang ring en bij luchthaven
* In Brussel verdwijnt industriële activiteit t.v.v. dienstensector, financiële sector en belissisingscentra (hoofdzetels) van industrie
- Tabel 2.8 (pg 74)
- Opkomst van dienstensector is zowel oorzaak als gevolg van desindustrialisering
* tot aan olieschok: naoorlogse tertiairisering vooral gevolg van toenemend gewicht van publieke sector (ambtenaren) zonder vermindering van secundaire sector
* pas na 1973: daalt aandeel van secundaire sector t.v.v. tertiaire sector
* tewerkstelling in publieke sector blijft tot jaren 1980 groeien, waarna het stagneert en zelfs daalt
- Tertiairisering was ook gevolg van verschuivingen binnen secundaire sector, met de uitbesteding van aantal industriële activiteiten naar dienstverlenende bedrijven (boekhouding, vastgoebedrijven, consultancy, informatica…)
- Naast de dienstverlening aan bedrijven en gezinnen vormde de expansie van de sector van de banken en verzekeringen de sterkste groeifactor van tertiaire sector
* distributiesector ontwikkelde zich sterk tot begin jaren 1970, maar bleef daarna constant
- Deze desindustrialisering betekent niet dat industriële sector in België marginaal geworden is vanaf jaren 1970
* integendeel: industrie blijft in België belangrijke speler op vlak van export en productie in volume
* sprake van de-tertiairisering en toenemende industrialisatie vanaf jaren 1990 (als men niet louter kijkt naar toegevoegde waarde maar de totale bruto transactiestromen optelt)
- Kenmerken van Fordisme:
* sterke regulering van markten door overheid
* productie en consumptie van gestandaardiseerde producten
* evenwichtige verdeling van productiviteitswinsten
* volledige tewerkstelling