Menu

Voorlopers

De eerste economische beschouwingen ontstonden door Thomas Van Aquino en Nicolas Oresmus in de middeleeuwen. Van Aquino formuleerde de leer van de kerk over de economische problemen van zijn tijd. Hij is tegen intrest en vindt dat de prijs van goederen slechts een beloning van de geleverde arbeid mag zijn (justum pretium). Oresmus verdedigt het bimetallisme.

De 2 stromingen die de klassieke leer voorafgingen zijn het mercantilisme en de fysiocratie.

Lees meer...

Ontwikkeling van economische theorieën

De meeste economische theorieën worden beïnvloed door de sociaal-economische toestand en de daarin heersende maatschappelijk-politieke opinies waarin men zich in die periode bevond.

Uit het klassieke denken ontstonden 3 stromingen:

  • neoklassieke stroming
  • historisch-institutionalistische stroming
  • marxisme

In de jaren 30’ ontstond dan door Keynes de keynesiaanse macro-economie.

Na de oorlog waren dit de 4 voornaamste economische stromingen.

Lees meer...

Transitieproblematiek

Gorbatsjov zorgde in 1985 voor het in gang zetten van politieke en economische hervormingen in de USSR: glasnost (openheid) en peristrojka (hervormingen).

 door gematigde beleid kunnen zich bevrijden uit de Sovjet-Unie zowel op economisch als militair vlak.

In 1991 mislukte staatsgreep  uiteenvallen van Sovjet-Unie.

 Gorbatsjov neemt ontslag  Sovjet-Unie houdt op met bestaan.

De 15 republieken werden nu onafhankelijk  transitieproblematiek

 dit gebeurt in 5 stappen:

- Macro-economische stabilisatie.

Alle landen gingen over van een planeconomie naar ene markteconomie. Reeds hiervoor werden ze geteisterd met economische problemen. Tijdens de overgang was er dan nog eens sprake van een hyperinflatie en een laag BNP. De eerste doelstellingen waren dus stabilisatie van het BNP en het bestrijden van de begrotingstekorten die inflatie als gevolg hadden.

- Privatisering van de economie.

Alle productiemiddelen begaan een overgang van de staat naar private eigendom. Als deze in private handen zijn heeft dit enkel positieve invloed op de economie. Private ondernemingen dragen meer zorg van de productiemiddelen en investeren deze beter.

Aantal belangrijke keuzes:

  • eerst herstructureren van bedrijven en dan verkopen of eerst privatiseren en dan herstructureren?`
  • verkopen voor geld, of gratis verspreiden?

- Liberalisering van de economie.

Dit impliceert dat men van een totale controle van de overheid moet overgaan tot de liberalisering van alle economische activiteiten, van de buitenlandse handel en de vrije loon- en prijsvorming. Marktprijzen, gevormd door vraag en aanbod zijn essentieel voor het bekomen van het economisch evenwicht. Dit zorgt ervoor dat ondernemerschap bevordert wordt, maar er ontstaat ook buitenlands concurrentie.

- Opbouwen van nieuw juridisch systeem aangepast aan de vrijemarkteconomie.

Nieuwe grondwet is noodzakelijk anders ontstaat er wild kapitalisme (wet van de sterkste). Bv. eigendomsrecht, vennootschapsrecht, concurrentiewetgeving,…

Hiernaast moet er ook aandacht geschonken worden aan de sociale en milieu wetgeving. Tevens is het stimuleren van ondernemen, het garanderen van vrij toetreding tot de markt en afbouwen van monopolies belangrijk.

- Opbouwen van nieuwe marktgerichte instituties. (van al dan niet bestaande)

Bv. de banken: zij moeten het betalingsverkeer efficiënt en veilig uitvoeren, kredietverleningen ontlenen en toewijzen aan kredietwaardige ondernemingen en financiële discipline afdwingen bij de marktpartijen.

Er zijn controles nodig om risico’s te vermijden.

Er is tevens een onafhankelijke centrale bank die het chartale geld creëert en min of meer de monetaire politiek bepaalt.

De rol van de staat wordt ook tot een minimum herleid net als de subsidies. Budgettaire middelen komen steeds meer uit een goed georganiseerd belastingsysteem.

De staat moet wel nog steeds zorgen voor een minimum aan orde, veiligheid en rechtszekerheid.

De gezinnen en bedrijven moeten dan ook voor de eerste keer autonoom beginnen werken en zijn niet meer afhankelijk van de staat

In de praktijk gebeurt dit niet echt volgens deze fasen, men moet kiezen uit 2 methodes:

Een graduele overgang of big bang shocktherapie. Bij de big bang therapie gaat men voor een direct privatisering van alles (bv. Rusland) en hoopte men dat de bedrijven de werkloosheid zouden verhelpen, terwijl bij de graduele overgang eerst alles wordt geherstructureerd vooraleer men volledig op privatisering overschakelt.(bv. Polen)

Door de verschillende uitslagen van de transities, is er bij de achterblijvers steeds minder begrip te bespeuren. De politieke steun voor het hervormingsprogramma neemt sterk af.

De voorstanders van de hervorming moeten dan ook tijdens de verkiezing afstand doen van hun plaats voor hervormde communistische partijen.

Lees meer...

Centrale drijfveer in de economie

 Het algemeen of het individueel belang.

Wanneer dit het algemeen belang is (ook individuele beslissingen maar vanuit een ander mechanisme)  socialisme

Wanneer dit het individueel belang is  liberalisme

 meer vanuit een politiek standpunt

Socialisme in het westen:

  • rechtvaardige inkomens en vermogensverdeling
  • uitgebreid net van collectieve voorzieningen
  • uitbouw sociale zekerheid
  • voorkeur voor regelgeving in de maatschappij
  • (soms collectivisering productiemiddelen)

Liberalisme:

  • creatie van eigendomsrechten en markten ervoor dat het nastreven van private belangen door de ene burger niet ten koste gaat van die van de andere.
  • Grotere aandacht voor economische efficiëntie
  • Sociaal: verschillende aard van mensen  verschillende inkomens en vermogens.
  • Vrijheid van economisch handelen
  • Voorkeur voor allocatiemechanisme

Lees meer...

Eigendom van de productiefactoren

Zijn deze in private handen, dan spreekt men van kapitalisme. Is de eigendom collectief, dan spreekt men van collectivisme.

Communisme: een ‘ideale’ maatschappij waarin alle goederen in gemeenschappelijk bezit zijn en verdeeld worden volgens behoefte.

Marx ziet dit als de ideale maatschappij.

Kapitalisme heeft te kampen met een aantal beperkingen: sociale beleid, milieupolitiek, de ruimtelijke ordening…  dit reduceert de beslissingsmacht van overheidswege.

 sommige private bedrijven ook in handen overheid (bv. nutsvoorzieningen)

Lees meer...

Centraal geleide economie

 een centrale overheidsinstelling (planbureau) bepaalt het verloop van het

economisch leven. (d.m.v. regelgeving/sancties)

Economie steunt niet op vraag en aanbod waardoor de consument niet soeverein is. Men kan slechts kiezen uit de door het planbureau ter beschikking gestelde goederen en diensten. (soms te weinig aanbod om inkomen te besteden  sparen) Eveneens de jobs zijn opgelegd vanuit de overheid.

Import/export hangen af van de planningsobjectieven en de mogelijkheid van producten zelf (binnenlands) te produceren.

Imperatieve planning: wanneer de overheid dwingende richtlijnen oplegt aan de

bedrijven.

Indicatieve planning: Bevat een voorspelling van de toekomstige economische

activiteiten waaruit algemene richtlijnen uit de private sector worden afgeleid.

 voert grote invloed uit op overheid, maar is wordt toch

niet vanzelfsprekend nagevolgd.

Contractuele planning: effectiviteit indicatieve planning doen stijgen door een contract af te sluiten met de private sector.

 bv. overheidssteun om planobjectieven te verwezenlijken.

Imperatieve planning heeft het politieke voordeel dat overheidsobjectieven (niet altijd) makkelijk te verwezenlijken zijn. Tevens moet er een aanzienlijk bedrag betaald worden om de inefficiënties die het met zich meebrengt te verwijderen.

In een moderne volkshuishouding is het verzamelen van informatie niet altijd makkelijk. Dit kan als gevolg hebben dat het productieproces stil komt te staan door bv. het ontbreken van een bepaald halffabricaat,…

 meestal worden hier de bedrijfsleiders gekozen op basis van hun politieke achtergrond.  niet toereikend voor het bedrijfsleven.

De arbeiders zijn niet gemotiveerd om te werken door de afwezigheid van consumptiemogelijkheden. Politieke beloning blijkt ineffectief te zijn.

Andere probleempunten zijn te grote uniformiteit en belabberde productkwaliteit.

 er wordt geen rekening gehouden met de nood van de consument.

De interne prijzen staan niet tot verhouding van de relatieve schaarste op wereldniveau. Ze kunnen dus niet dienen als basis voor internationale handel. Wel wordt er gekeken naar de prijsverhouding op de wereldmarkt.

Producten van hoge kwaliteit worden vaak voorbehouden voor de eigen bevolking

 moeten dienen om door export de buitenlands deviezen te verwerven die nodig zijn om politiek prioritaire behoeften door invoer te voorzien.

Von Hayek pleit voor radicaal liberalisme en is dus tegen de centraal geleide planeconomie.  verkrijgt bekendheid door het afwegen van socialisme tegen kapitalisme en markteconomie op zowel economisch als politiek en rechtsvlak.

In zijn “Individualism and Economic Order” stelt von Hayek dat het verspreiden van relevante feitenkennis de belangrijkste opgave van het economisch systeem is. (hoe groter de mobilisatie ervan, hoe efficiënter de economie) Hij zegt dat het niet mogelijk is dat individuen hun kennis in statische vorm aan de autoriteiten kunnen overmaken omdat de kennis uniek is (tijds- en plaatsgebonden). Hij kiest in de plaats voor het prijsmechanisme dat volgens hem het beste communicatie- en coördinatiemechanisme is. In ‘The road to Serfdom” en “The Constitution of Liberty” valt von Hayek het socialisme en de planeconomie aan. Eigendomsrechten zijn de belangrijkste waarborg voor ieders vrijheid. Hij pleit dat centrale economische macht niet veel verschilt van slavernij  er wordt te weinig rekening gehouden met de minderheden.

Hij stelt de rol van de relatieve prijzen centraal bij de allocatie van middelen in de economie.  nastreven van een stabiel prijsniveau sluit de mogelijkheid van onevenwichtige veranderingen in de relatieve prijsniveaus niet uit. Er is ene voortdurende verandering van lonen en prijzen is nodig om werkgelegenheid te realiseren en investeringen te realloceren in overeenstemming met veranderingen in de vraag.

Von Hayek pleit eveneens voor een demonopolisering van de gelduitgifte tegen de inflatie in zijn geldtheorie.

Lees meer...

Gemengde economie

 combinatie van marktallocatie en overheidsingrijpen.

De overheid is verantwoordelijk voor de collectieve goederen en financiert deze door middel van heffingen. De overheid kan de markt makkelijk beïnvloeden door middel van subsidies (positief) en regelgeving/bestraffing (negatief).

Lees meer...

Markteconomie

In een markteconomie steunt de allocatie (toewending) van productiefactoren en van producten volledig op het prijsmechanisme. Potentiële kopers en verkopers vinden elkaar dan in een algemeen ruilsysteem.

Er zijn 3 grote kenmerken:

  • Goederen worden slechts verkocht en productiefactoren ter beschikking gesteld voor zover de eigenaars ervan een vergoeding ontvangen. Omgekeerd zullen kopers ook slechts verwerving overwegen als ze aan het product een grotere waarde hechten als aan de tegenprestatie.  steunt dus op vrijwillige en wederzijdse voordelige ruil.
  • Het marktmechanisme is een gedecentraliseerd allocatiesysteem. Via de aankoop en verkoop wordt er informatie geleverd die de samenstelling van de productie bepaalt.
  • Het marktmechanisme steunt eveneens op het beloningsprincipe: het aanbod wordt gemotiveerd door de prijs. De relatieve prijzen bepalen de samenstelling van het productiepakket. Het initiatief tot productie gebeurt vanuit in private ondernemingen, met als drijfveer winstmaximalisatie. De rol van de overheid is tot een minimum herleid: financiën, ordehandhaving, defensie en buitenlandse zaken. De motor van de economische activiteit is concurrentie -> het continue streven naar meer welvaart.

De koopkrachtverdeling is niet steeds goed verdeeld. Dit heeft als gevolg dat de overheid steeds meer gaat ingrijpen op sociaal vlak.

Soms is er ook een gebrek aan efficiëntie wanneer de marktprijs slechts bepaald wordt door bedrijven met een machtsoverwicht.

De markteconomie is dynamisch, ze zal op wijzigingen in behoeften direct reageren met veranderingen in relatieve prijzen. Als er minder vraag is, gaan de prijzen dalen, en gaan bedrijven failliet of het kapitaal wordt naar een andere sector gedraineerd. Overschakeling van productiefactoren tussen sectoren kan resulteren in leegstand en werkloosheid.  cumulatieve bewegingen in negatieve zin.

Als het probleem blijft aanhouden gaat de overheid ingrijpen door bv. de import van de door de concurrentie ingevoerde goederen te verminderen.

De werking van een markteconomie is gebaseerd op afbakening en het afdwingbaar maken van private eigendomsrechten.

Commons: gemeenschappelijke weidegronden, oceanen, ozonlaag,…

Free riders: individuele huishoudingen die naar een maximaal persoonlijk nut op korte

termijn streven en de activiteiten van hun kosten op anderen afwenden.

 egoïstisch, naar de visie van voor wat, hoort wat.

 de overheid grijpt dan in met wetgeving en regelgeving zodat de

de instandhouding van gemeenschappelijk eigendom verzekert wordt.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen