Menu

Symptoominterpretatie

Niet alleen ervaringen uit het verleden, opvattingen over ziekten en ziekterepresentaties maar ook de cultuur is van invloed op de betekenis die individuen aan symptomen toekennen.

Culturele invloeden op symptoominterpretatie

Gebleken is dat in westerse culturen een onafhankelijk verantwoordelijkheidsgevoel voorkomt -> individu is de belangrijkste factor. In Afrikaans, Chinese en Japanse culturen blijkt daarentegen een meer collectieve visie te bestaand op gezondheid en ziekte.

De gezondheidstoestand en de gezondheidsbeleving van allochtonen in Nederland blijkt gemiddeld minder goed te zijn dan die van autochtonen. Dit zou gerelateerd kunnen zijn aan een verminder gevoel van welzijn, maar lijkt ook culturele invloeden te hebben omdat er ook verschillen tussen allochtone groepen bestaan. Allochtonen beoordelen hun gezondheid slechter en hebben meer – chronische – gezondheidsproblemen dan autochtonen. Culturele variaties worden tijdens de socialisatie aangeleerd. Hierbij worden de ideeën gevormd over welke pijn acceptabel is om te dragen en te uiten.

Individuele verschillen en symptoominterpretatie

Mensen met een grotere ervaren autonomie ervaren minder snel klachten. Dit zou voort kunnen komen uit het idee meer controle te hebben over de omgeving. Ook blijken ze meer veerkracht te hebben. Ze interpreteren signalen mogelijk als minder gevaarlijk.

Ziekteprototypen

Symptomen worden geplaatst in de context van kennis en ervaren uit het verleden, wat heeft geleid tot het ontstaan van prototypische verwachtingen over bepaalde ziekten. Ziekten die gepaard gaan met duidelijk groepen signalen worden gemakkelijker via zelfdiagnose herkend. Medische hulp wordt het langst uitgesteld wanneer de symptomen niet overeenkomen met het bestaande ziekteprototype ten aanzien van de ernst van de aandoening.

De invloed van het ‘zelf’ en de identiteit op ziekteperceptie en –interpretatie

Sociale identiteit -> iemands beleving van wie hij is op groepsniveau i.p.v. op persoonlijk en individueel niveau. De meeste mensen hebben verschillende sociale identiteiten (student, vrouw, dochter, enz.). Gesteld wordt dat de symptomen op verschillende wijze worden geïnterpreteerd,

afhankelijk van de belangrijkste sociale identiteit op dat moment.

Causale attributies van ziekte en attributietheorie

Attributiemodellen hebben allemaal betrekking op de vraag waar iemand de ‘oorzaak’ van een gebeurtenis lokaliseert. Attributies van oorzaken zijn ook van invloed op de wijze waarop iemand op de eigen ziekte reageert. Attributies van oorzaak kunnen onjuist zijn en dit heeft implicaties voor ziektegedrag, zoals het inroepen van medische hulp. Attributies kunnen ook door onjuiste voorlichting van buitenaf komen die mensen liever geloven dan een slechte boodschap.

Invloeden van leeftijd

Het is waarschijnlijk dat jonge kinderen zich van volwassenen onderscheiden m.b.t. het cognitieve bewustzijn van ziekte en de implicaties daarvan. Dit is het gevolg van de cognitieve ontwikkelingsfase die ze hebben bereikt en de vergaarde levenservaring of kennis.

Lees meer...

Ziekteperceptie

Ziekterepresentaties en het gezond-verstand-model van ziekte

Ziekterepresentaties zijn georganiseerde concepties van afzonderlijke ziekten die afkomstig zijn van de media, van persoonlijke ervaring en van familie en vrienden. Ziekterepresentaties ontstaan zodra iemand een symptoom ervaart of een diagnostisch etiket ontvangt. Dan begint de zieke een zoektocht in het geheugen om de huidige situatie te doorgronden; dit vindt plaats door schema’s van eerdere ziekten terug te halen waarmee ze deze kunnen vergelijken.

Model van Howard Leventhal en collega’s is het zelfregulatiemodel. Hierin worden ziektecognities gedefinieerd als ‘de eigen, impliciete, gezondverstandovertuigingen van de patiënt zelf omtrent zijn ziekte’. Volgens dit gezondverstandmodel vormen mentale representaties het raamwerk. Zie figuur 8.3 voor duidelijk overzicht van dit model.

Vijf consistente thema’s die ontdekt werden in de inhoud van de gemelde ziektepresentaties waren:

  • Identiteit; variabelen waarmee de aan- of afwezigheid van de ziekte kan worden geïdentificeerd.
  • Gevolgen; het vermeende effect van de ziekte op het leven.
  • Oorzaak; de vermeende oorzaak van ziekte.
  • Tijdsduur; de verwachte tijdsduur voor de ontwikkeling en de duur van de ziekte. Kan acuut, chronisch of episodisch zijn.
  • Geneesbaarheid of beheersbaarheid; mate waarin het individu denkt dat hij of anderen de progressie van het ziekte kan tegengaan, behandelen of beperken.

Deze dimensies werden geregistreerd op een kwantitatieve schaal die door John Weinman en collega’s werd ontwikkeld, de illness perception questionnaire (IPQ). De IPQ is aangepast en omvat twee verdere ziekterepresentatie (ZR) dimensies: emotionele representaties en ziektecoherentie.

Lees meer...

Waar merken we aan dat we ziek zijn?

Radley maakt onderscheid tussen lichamelijke verschijnselen en symptomen van ziekte. De eerste kunnen objectief worden herkend, maar voor de laatste is interpretatie nodig. Veel mensen hebben regelmatig symptomen, maar er is een enorme variatie tussen individuen als het erop aankomt aandacht te besteden aan deze signalen of deze te melden. Gezondheidspsychologen willen weten waarom er zulke grote verschillen zijn bij het inroepen van medische hulp.

Kwaal of ziekte?

Casell beschouwd ziekte als een afwijking van de functie van organen, cellen of weefsels die duidt op een lichamelijke stoornis. Een kwaal beschouwd hij als datgene wat de betrokkene ervaart. Hoe weten mensen of ze ziek aan het worden zijn? Er zijn drie fasen van reactie:

1) Waarnemen van symptomen

2) Symptomen als ziekte interpreteren

3) Actie plannen en ondernemen

Symptomen waarnemen

Ondanks verschillende symptomen roepen weinig mensen medische hulp in. Dit komt gedeeltelijk omdat veel symptomen vaak kortstondig zijn en over voordat we er al teveel aandacht aan hebben besteed. Maar ook omdat mensen zelf niet altijd het best kunnen beoordelen of de symptomen die ze zelf waarnemen, op een feitelijk ziekte duiden. Er zijn verschillende modellen van symptoomperceptie:

  • Attentioneel model van Pennebaker: hierin wordt de concurrentie om aandacht tussen verscheidene interne of externe cues of prikkels aan de orde gesteld.
  • Cognitief-perceptueel model van Cioffi: concentreert zich meer op de interpretatie van lichamelijke signalen en de attributie daarvan als een symptoom; de rol van selectieve aandacht wordt eveneens erkend.

Kenmerken van lichamelijke signalen die de kans op symptoomperceptie verhogen

Lichamelijke signalen zijn tekenen die al dan niet op een ziekte kunnen duiden. Signalen kunnen worden gedetecteerd en geïdentificeerd, terwijl symptomen bestaan uit signalen en daardoor subjectiever zijn. Verschijnselen die de aandacht krijgen en als symptoom worden geïnterpreteerd, zijn vooral:

  • Pijnlijke, verstorende processen (niet normaal kunnen functioneren) of een zwelling of functie-uitval.
  • Nieuw verschijnsel; het ondervinden van een nieuw symptoom wordt vaker als een teken van iets zeldzaams en ernstigs beschouwd.
  • Hardnekkigheid; wanneer het langer aanhoudt dan gewoonlijk.
  • Reeds aanwezige chronische ziekte; ervaring van ziekte in het verleden of in het heden heeft een sterke invloed op de somatisatie (d.w.z. aandacht voor de toestand van het lichaam).

Attentionele toestand en symptoomperceptie

Er bestaan individuele verschillen ten aanzien van de mate waarin mensen aandacht besteden aan hun interne toestand en aan externe situaties. Pennebaker ontdekte dat somatische signalen minder vaak worden opgemerkt wanneer de aandacht op externe omstandigheden is gericht dan wanneer deze niet anderszins wordt afgeleid (een lichamelijk signaal dat in een bepaalde context onmiddellijk zou worden opgemerkt, kan in een andere context onopgemerkt blijven). Een hoge mate van aandacht verhoogt de gevoeligheid voor nieuwe, of andere lichamelijke signalen, bijv. de effecten van een uitbraak van ziekten. Het aantal bezoeken aan artsen neemt in zulke perioden flink toe waarbij paniek en angst ontstaat bij mensen die zich in de nabijheid van gemelde slachtoffers bevinden. In extreme situaties kan dit leiden tot een zogenoemde massale psychogene ziekte.

Sociale invloeden op symptoomperceptie

Aangetoond is dat mensen stereotype ideeën hebben over wie bepaalde ziekten krijgt en dat hierdoor de perceptie van en reactie op aanvankelijke symptomen kan worden verstoord. Cacioppo, Andersen en Turnquist wezen op het idee van ‘opvallendheid’ en suggereren dat onze motivatie om aandacht te besteden aan signalen of symptomen van ziekte en deze te detecteren, afhankelijk zal zijn van de context op het moment waarop de symptomen zich voordoen. Bovendien brengen situaties verschillende verwachtingen van lichamelijke betrokkenheid met zich mee (zie figuur 8.2).

Individuele verschillen die van invloed zijn op symptoomperceptie

Hetzelfde lichamelijke signaal kan al dan niet als symptoom worden beleefd als gevolg van individuele verschillend zoals geslacht, welzijn of persoonlijkheidskenmerken en het effect dat dergelijke factoren op de aandachtsprocessen hebben.

Sekse

Algemeen wordt erkend dat seksesocialisatie bestaat ten aanzien van de mate waarin mannen en vrouwen wordt ‘toegestaan’ om op lichamelijk signalen te reageren.

Emoties en welzijn

De stemming is overwegend van doorslaggevende betekenis. Door een negatieve emotionele toestand kan de symptoomperceptie toenemen. Neuroticisme lijkt op een karaktertrek en kan worden omschreven als een neiging om een negatieve emotionele toestand te ervaren en is gerelateerd aan het bredere construct ‘negatieve affectiviteit’ (neiging tot negatieve stemming en zelfbeeld). Negatieve affectiviteit kan zich manifesteren als een toestand (situatiespecifiek) of als een karaktertrek (gegeneraliseerd). NA in de vorm van een karaktertrek is van invloed op de perceptie, de interpretatie en de melding van symptomen. Emotie die is gerelateerd aan symptoomperceptie is angst. Met name angst voor pijn en angst voor terugkeer van de ziekte, maar ook angst voor berichtgeving in de media waardoor iemands aandacht voor en reactie op lichamelijke signalen kan worden versterkt.

Cognities en stijl van coping

De wijze waarop mensen meestal denken en op gebeurtenissen reageren is van invloed op symptoomperceptie. Verschillende stijlen:

  • Verdringing; mensen die het hoofd bieden aan aversieve gebeurtenissen door gebruik te maken van het cognitieve afweermechanisme verdringing, ervaren minder vaak symptomen dan mensen die geen gebruik maken van repressie. In deze gevallen gaat verdringing gepaard met een hogere mate van vergelijkende optimisme m.b.t. controleerbare gezondheidskenmerken.
  • Monitors; gaan met bedreiging om door hun situatie te onderzoeken op informatie die op een bedreiging duidt.
  • Blunters (vermijders); negeren of minimaliseren de externe en interne stimuli.

Invloeden van de levensloop op symptoomperceptie

Het is waarschijnlijk dat symptoomperceptie wordt beïnvloed door attentionele, contextuele, individuele en emotionele invloeden, maar dat de leeftijd en de ontwikkelingsfase een sterker effect kunnen hebben op de interpretatie van en reactie op symptomen.

Lees meer...

Omgevingsinvloeden op gezondheidsgedrag

De omgeving kan zowel direct aan het risico voor ziekte bijdragen (hoofdstuk2), als indirect (door een invloed op de uitvoerbaarheid van het gedrag waardoor de gezondheid wordt bevorderd of in gevaar wordt gebracht).

Een omgeving die gezond gedrag stimuleert dient:

- cues tot gezond handelen te bieden of cues tot ongezond gedrag te verwijderen

- gezond gedrag mogelijk te maken door de kosten en barrières te minimaliseren die hiermee gepaard gaan

- de nadelen te verhogen van het gedrag dat schadelijk is voor de gezondheid

Cues tot handelen

Een groot deel van ons gedrag is routine, gebaseerd op gewoonte. Daardoor denken we zelden na over verandering. Een strategie om verandering te bevorderen kan daarom eenvoudigweg bestaan uit het onderbreken van de volgorde van gewoontegedragingen, waardoor het mogelijk wordt of men zelfs wordt gedwongen om over nieuwe gedragingen na te denken.

Cues tot handelen, dingen die ons eraan herinneren dat we ons gezond moeten gedragen of ons ongezonde gedrag moeten veranderen, kunnen mensen ook herinneren aan de noodzaak hun gedrag te veranderen.

Cues uit de omgeving kunnen niet alleen werken als een stimulans voor gezond gedrag, maar ook als een aanzet om zich ongezond te gedragen. Bijv. bij een campagne tegen marihuanagebruik: het maakte jongeren nieuwsgierig en zette hen aan tot experimenteren i.p.v. dat ze zich er afzijdig van zouden houden. Daarom zijn er tegenwoordig ook wetten die reclame in de media voor tabak en alcohol proberen te beperken.

De kosten van gezond gedrag minimaliseren

Onze leefomgeving kan een positieve of negatieve invloed hebben op de mate waarin we gezondheidsgedrag vertonen. Voorbeelden: slechte straatverlichting, drukke straten en een hoge mate van vervuiling kunnen sommige bewoners van binnensteden ervan weerhouden om sporten zoals hardlopen of fietsen te beoefenen.

De kosten van ongezond gedrag verhogen

Wanneer ongezond gedrag op één of andere wijze moeilijker wordt gemaakt (vaak door prijsverhogingen), kan dit als barrière voor ongezond gedrag werken en gezond gedrag bevorderen. Economische maatregelen met betrekking tot de volksgezondheid zijn vooral beperkt tot accijnzen op tabak en alcohol. Een verhoging van de tabaksaccijns is mogelijk ook de effectiefste maatregel om het roken van sigaretten te verminderen, met een geschatte afname van de consumptie van 4% voor elke 10% prijsstijging.

Jonge mensen worden drie keer zo sterk door prijsstijgingen beïnvloed dan oudere volwassenen. Deze resultaten moeten wel afgewogen worden tegen pogingen om deze kosten te omzeilen.

Doordat na de eeuwwisseling roken in werkplekken, openbare gelegenheden, het publieke vervoer en de horeca verboden werd, werd tevens een kanteling in sociale cues zichtbaar voor iedereen: rokers werden een uitzondering in plaats van de norm.

Programma’s voor gezondheidsbevordering

In de volgende paragrafen wordt gekeken hoe de bovengenoemde benaderingen voor gedragsverandering en enkele andere benaderingen worden toegepast die op hele populaties en op meer specifieke doelgroepen zijn gericht.

Aandoeningen van de kransvaten aanpakken

Enkele van de vroegste programma’s voor gezondheidsbevordering die op de volwassen populatie van hele steden zijn gericht, hadden als doel de prevalentie van belangrijke risicofactoren voor aandoeningen van de kransvaten te verminderen. Bij de eerste hiervan, het zogenoemde Stanford-three-towns-project, kregen drie steden in Californië interventies op drie niveaus. De eerste stad kreeg geen interventie. De tweede kreeg een mediacampagne van een jaar die zich richtte op gedrag dat verband houdt met aandoeningen van de kransvaten (volgens de opstelling van het gefaseerde veranderingsmodel, hoofdstuk 6). In de derde stad kreeg een groep individuen met hun partners individuele voorlichting over verandering van risicogedrag en werd hun gevraagd deze kennis via het sociale netwerk te verspreiden. Aan het eind van het jaar bleek dat de gemiddelde risicoscores onder de algehele bevolking in de controlestad feitelijk was gestegen, terwijl deze significant afnamen onder bevolking als geheel die alleen de mediacampagne ontving en in nog sterkere mate onder de mensen die de gecombineerde interventie ontvingen.

Later zijn er nog meer van zulke vergelijkende onderzoeken geweest, maar daaruit bleek niet echt dat de interventies succes hadden.

De meerderheid van de gezondheidsbevordering van de populatie met betrekking tot aandoeningen van de kransvaten wordt tegenwoordig waarschijnlijk geleverd door de massamedia als deel van de algehele nieuwsvoorziening, via programma’s en discussies over gezonde voeding. Daarom wordt het steeds moeilijker voor een programma voor gezondheidsbevordering om nog iets aan deze informatie toe te voegen en daarmee het risico op aandoeningen van de kransvaten significant te verkleinen.

Het risico op hiv-infectie verminderen

In vergelijking met interventies die gericht zijn op aandoeningen van de kransvaten lijken de interventies die gericht zijn op seksueel gedrag met betrekking tot hiv en aids iets meer succes te hebben gehad. Er was een (tijdelijke) significante toename van het condoomgebruik met de vaste of incidentele partners, er was een significante toename van het percentage mensen dat condooms bij zich had, zowel onder degenen op wie de interventie was gericht als onder leden van de algehele bevolking.

Deze positieve resultaten worden vaak bereikt via een benadering die peer-voorlichting (voorlichting door groepsgenoten) wordt genoemd. Hierbij worden opinieleiders en andere mensen uit specifieke groepen betrokken bij projecten. Er wordt gebruik gemaakt van de theorie van sociaal leren, omdat deze mensen een bijzonder sterk rolmodel voor verandering zijn en vernieuwingen op effectieve wijze binnen specifieke groepen kunnen verspreiden.

Een verklaring van het verschil in effecten van interventies m.b.t. aandoeningen van kransvaten en hiv kan het natuurlijke beloop van de ziekten zijn. Aandoeningen van de kransvaten ontstaan in de loop van de tijd en er is geen opvallende toename van het risico als gevolg van bepaald gedrag. Het is daarom relatief makkelijk om het risico te bagatelliseren en gedragsverandering uit te stellen. De risico’s die gepaard gaan met onveilige seks zijn wel heel opvallend, waardoor de noodzaak tot verandering veel duidelijker is.

Voor ontwikkelingslanden is het MARCH ontwikkeld (modeling and reinforcement to combat HIV). Dit interventiemodel heeft twee belangrijke onderdelen:

  1. gebruik van de media
  2. plaatselijke invloeden van verandering

Bij het programma werd gebruik gemaakt van de media en van rolmodellen bij ‘amusement met voorlichting’ (infotainment).

Onderzoeksthema

Bij een aantal Amerikaanse onderzoeken is ontdekt dat het bewustzijn over riskant seksueel gedrag werd verhoogd door middel van interventies die door groepsgenoten werkend geleid; hierdoor daalde de prevalentie van het risicogedrag. Bij dit onderzoek werd geprobeerd deze benadering ook in Schotland toe te passen. Het doel van het onderzoek was te ontdekken of deze benadering effectief zou zijn in een andere cultuur dan in de VS. Ook werd geprobeerd om het aantal bezoeken aan klinieken voor geslachtsziekten te verhogen. Bij het onderzoek werden in vijf ‘homocafés’ in Glasgow de attitudes, het risicogedrag en het bezoek aan klinieken voor geslachtsziekten vergeleken van mensen die waren blootgesteld aan een door groepsgenoten geleide campagne en van mensen die hier niet aan waren blootgesteld.

Resultaten: degenen die meer dan eens met een voorlichter hadden gesproken, hadden vaker een hepatitus-B-vaccinatie of een test op antistoffen tegen hiv gehad, ook hadden ze minder onveilige seks en hadden ze vaker een kliniek voor geslachtsziekten bezocht. Maar ze meldden ook vaker dat ze meer SOA’s hadden gehad dan degenen die niet zeker waren of ze met een voorlichter hadden gesproken.

Discussie: het lijkt dat de interventie redelijk effectief was om bepaalde gedragingen te stimuleren waardoor de seksuele gezondheid werd beschermd. Maar de interventie had geen invloed op de frequentie waarom ze onbeschermde seks hadden. Het belangrijkste probleem bij het teweegbrengen van verandering lijkt te bestaan uit direct contact met een voorlichter uit dezelfde groep. Deze resultaten zijn moeilijk te interpreteren. Veranderden mensen die meer contact hadden hun gedrag omdat zij meer contact hadden of hadden zij meer contact omdat ze geïnteresseerder waren en een sterkere bereidheid hadden om verandering te overwegen?

Gezondheidsbevordering op het werk

In Amerika zijn veel programma’s voor gezondheidsbevordering op het werk ontwikkeld (dit maakt de gezondheidsverzekering van werknemers goedkoper). Deze programma’s richtten zich op voeding, lichaamsbeweging, roken en stress. Technieken waren:

- screenen op risicofactoren voor ziekte

- gezondheidsvoorlichting bieden

- gezonde keuzes bieden, zoals gezond voedsel in kantines

- economische premies bieden voor verandering van risicogedrag

- sociale ondersteuning beïnvloeden om een verandering van individueel risicogedrag te faciliteren

- rookvrije ruimten instellen in de werkomgeving

In andere landen werden ook programma’s in bedrijven uitgevoerd, maar hier waren maar weinig resultaten die op een duurzame gedragsverandering wezen.

De werkomgeving biedt verschillende mogelijkheden om gezondheidsvoorlichting en een gezonde voedselkeuze te bieden. Hier bestaat de gelegenheid het gedrag in sterkere mate te beïnvloeden dan elders.

Het werk kan een sterke sociale ondersteuning bieden voor mensen die een gedragsverandering willen aanbrengen.

De invloed van het ontmoedigingsbeleid van roken is complex. Een ontmodeigingsbeleid vermindert de mate van het passief roken onder niet-rokers. Ook kan het ongemak dat ontstaat doordat rokers buiten moeten roken voor veel rokers ontmoedigend werken. Dit laatste is mogelijk van invloed op de intensiteit van het rookgedrag.

Interventies op school

Een tweede gesloten gemeenschap is die van schoolleerlingen. Een gezondheidsbevorderende school kan het programma dat door de WHO is ontwikkeld gebruiken:

- gezondheidsbeleid: het ontwikkelen van beleid voor gedrag op school

- het opzetten van een lichamelijk en sociaal veilige, gezonde omgeving

- het onderwijzen van gezondheidsgerelateerde vaardigheden

- het bieden van adequate medische diensten binnen de school

- het bieden van gezond voedsel

- programma’s voor gezondheidsbevordering op school voor personeel

- counseling of psychologieprogramma op school

- een programma voor lichamelijke opvoeding

Kortom: het aanleren van de juiste vaardigheden en het bieden van een omgeving waarin het toepassen van deze vaardigheden wordt ondersteund. Het heeft eigenlijk alleen succes wanneer alle punten samen worden uitgevoerd.

Buitenschoolse activiteiten

Een alternatief voor schoolprogramma’s wordt gevormd door het programma Smokebusters. Met opzet gaat deze interventie niet van de scholen uit, maar is erop gericht jonge mensen ervan te weerhouden te gaan roken. Aan het programma doet een reeks clubs in heel Europa mee; hier worden de positieve aspecten van niet roken benadruk in plaats van de negatieve aspecten van roken.

Voorlichting door leeftijdsgenoten

Een laatste benadering voor gezondheidsvoorlichting op scholen bestaat uit een proces dat peervoorlichting (voorlichting door groepsgenoten) wordt genoemd. Hierbij worden meestal invloedrijke leerlingen in een school getraind in bepaalde gezondheidsaspecten zoals roken, alcoholconsumptie of hiv-voorlichting en worden ze aangemoedigd hun leeftijdsgenoten over deze onderwerpen voor te lichten, hopelijk op zo’n manier dat gezond gedrag wordt bevorderd.

Gedacht wordt dat de sterke punten van programma’s met peervoorlichting het gevolg zijn van het feit dat groepsgenoten een geloofwaardiger informatiebron vormen dan bij standaard voorlichtingsprogramma’s door docenten het geval is. Maar het is ook mogelijk dat als gevolg van peervoorlichting negatieve attitudes worden bevorderd. Dit staat bekend als deviancy training.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen