Menu

Associatiepsychologie

Associatiepsychologen zochten naar mechanismen in de geest om kennis van psychische verschijnselen op te nemen in de natuurwetenschap, Ze wilden vooral begrijpen hoe ons denken en onze kennis van de wereld tot stand komt, en hoe betrouwbaar die kennis is. Zij waren empiristen en vonden dat de oorsprong van kennis in de objectieve wereld moest worden gezocht.

Associationisten spreken over gewaarwordingen. Dit zijn de zintuiglijke gegevens die wij tot ideeen vormen. Gewaarwoorden zelf zijn nooit fout, de vergissingen ontstaan tijdens het bouwproces.

Als gewaarwordingen worden ontvangen, worden ze samengevoegd met eerdere zintuiglijke ervaringen. Zo worden ideeen gecreerd. Zo kun je bijvoorbeeld bang zijn voor vogels omdat je daar ooit een enge film over hebt gezien. John Locke vond het principe van aangeboren ideeen maar raar. Het is niet aan te duiden welke ideeen aangeboren zijn, en er zijn geen universeel aanvaarde ethische ideeen.

Hij bedacht een andere theorie. De geest is bij geboorte een tabula rasa, een onbeschreven blad, en wordt gevuld door ervaringen. Gewaarwordingen noemt hij enkelvoudige ideeen (bijvoorbeeld zwaar, ruw, oranje, rond). Deze komen los van elkaar onze geest binnen voor ze worden samengevoegd tot complexe ideeen. Hoe dit gebeurt, hoe iets materieels om wordt gezet in iets psychisch, blijft onduidelijk, net als bij Descartes. Bij dit proces is de geest vrij passief, we ontvangen de gegevens uit de buitenwereld alsof onze geest een spiegel is.

Locke zag ideeen als afbeeldingen in het bewustzijn van eigenschappen van voorwerpen daarbuiten (imagisme).

Volgens Locke zijn er twee soorten eigenschappen:

- primaire eigenschappen: behoren volledig tot de materiele aard der dingen zoals vastheid, vorm, beweging

- secundaire eigenschappen: zijn niet als zodanig in de dingen te vinden, maar ontstaan pas in onze zintuigen, bijv kleuren, geluiden en smaken

Het empirisme leidt tot problemen, waaronder het volgende: als je geen directe toegang hebt tot de buitenwerele, hoe kun je dan zeker weten of de mentale representatie die je hebt (bijvoorbeeld van een tafel) wel min of meer op het origineel lijkt?

Berkeley had hier de oplossing voor. Volgens hem is het helemaal niet zo zeker dat er stoffelijke dingen zijn. Het is niet nodig om aan te nemen dat er buiten ons bewustzijn een meteriele wereld bestaat. Hij is een idealist: de werkelijkheid bestaat in ons eigen denken. We ontvangen wel ideeen, maar deze zijn niet afkomstig van stoffelijke voorwerpen, maar van God.

Berkeley bedoelde niet dat de dingen om hem heen niet bestonden, maar hij wilde aantonen dat er achter de waargenomen eigenschappen niet nog een ‘drager’zit. Een ding is niet meer dan een bundel van eigenschappen. Het hele idee creeer je vervolgens zelf.

Berkeley merkt op dat ruimte opzich niet waar te nemen is, maar dat we wel voorwerpen in de ruimte kunnen zien. Dit komt door associatie: je koppelt kinetische gewaarwordingen (je ogen die langs het voorwerp heen en weer glijden) aan andere zintuigen; vooral tast en gehoor. Berkeley was een radicalere empirist dan Locke. Hij zei dat mererie an sich niet waargenomen kan worden en daarom dus ook niet bestaat.

Hume was nog radicaler: het begrip geest of bewustzijn valt niet waar te nemen en bestaat dus niet. Het bewustzijn is niet meer dan een bundel voorstellingen (van eigenschappen van voorwerpen). Hetzelfde geldt voor de ziel, de identiteit, het zelf, het ik. Als we ons iets voorstellen wat niet op zintuiglijke gegevens is terug te voeren, dan is dat waarschijnlijk een illusie. Identiteit kun je niet waarnemen, dus het bestaat niet.

Het empirisme zorgt voor een probleem. Volgens het empirisme kun je geen gortere zekerheid bereiken dan door inductie (algemene uitspraken op basis van observaties). Maar, het aantal observaties is altijd te beperkt om een algemene wet te aanvaarden. Je kunt niet zeggen dat alle zwanen wit zijn, misschien kom je morgen wel een paarse tegen.

Volgens Hume bestaat oorzakelijkheid niet: oorzaakgevolg-relaties zijn in feite associaties uit gewoonte (door eerdere ervaringen). Ons hele wereldbeeld hangt van gewenning aan elkaar.

Drie associatiewetten:

- continguiteit in tijd en plaats: iets dat op dezelfde tijd/plaats voorkomt (conditionering)

- contrast

- gelijkenis

Lees meer...

Hobbes. Mens is machine

Hobbes was materialist: er bestaat geen geest, alles is stoffelijk van aard. Hij zocht naar een bruikbare politieke theorie, waarin redelijke, wetenschappelijke argumenten de weg zouden wijzen naar een orgelijke maatschappij.

Ook Hobbes was gefascineerd door Euklides. Hij hoefde alleen nog maar de juiste axioma’s (premissen) te vinden. Na een ontmoeting met Galilei, kwam hij tot het volgende uitgangspunt: alles bestaat uit materie in beweging. Bovendien had hij van Galilei de verdeel-en-heers-aanpak geleerd: wil je weten hoe iets functioneert, dan moet je het in zijn onderdelen uiteinragelen om het daarna weer in elkaar te zetten.

Hobbes vond dat mensen geen vrije wil hebben. Menselijk gedrag is namelijk niets anders dan de beweging van materie. Gedrag is beweging van iets stoffelijks, veroorzaakt door iets dat ook stoffelijk is.

Hiermee bedoelt Hobbes niet dat de mens niet vrij is. Vrijheid is volgens hem dat een bewegende mens (of voorwerp) niet wordt belemmerd door een ander voorwerp. Door het begrip vrijheid te wijzingen zouden zowel deterministen (Hobbes) als anti-deterministen (descartes) het in politiek-economisch opzicht met elkaar eens zijn.

Hobbes zag de mens als een machine. Gevoelens en ervaringen komen op strikt mechanische wijze tot stond. Het hart is de pomp van het lichaam: stroomt het bloed sneller, dan geeft dit een aangenaam gevoel en vice versa. Het (on) aangename gevoel dat een persoon ervaart, bepaalt voor hem/haar wat goed en kwaad is.

De mens is een homo economicus die nauwkeurig winst en verlies berekent. Volgens Hobbes is de mens in natuurlijke toestand altijd op zoek naar macht. Hierdoor zijn mensen als wolven voor elkaar. Een leefbare maatschappij ontstaat pas als mensen tot de rationele oplossing komen een sociaal contract te sluiten. Een soeverein/alleenheerser kan ervoor zorgen dat dit contract goed uitgevoerd wordt (=absolutisme).

Het beeld dat Hobbes schetst over de machtzucht van de mens en hun sociale verhoudingen komt voor uit de maatschappij waarin hij zelf leefde (marktmaatschappij). Hierin heerste het ‘bezitterig’ individualisme: de egoistische zucht naar macht.

Hoewel de basis van Hobbes’ politieke filosofie het fundament vromde voor het latere liberalisme, was zijn absolutistische conclusie alleminst liberaal. Liberalisten stellen alle vertrouwen in het zelfreguleringsmechanisme van de marktmaatschappij.

Voor de gescheidenis van de psychologie is vooral Hobbes’ materialistisch mensbeeld belangrijk. Hierdoor verdwenen de bovennatuurlijke verklaringen voor bepaalde psychologische processen, en werd een materiele en biologische uitleg aannemelijker.

Lees meer...

Rene Descartes

Descartes was het oneens met de secptici, die geen enkele kennis vertrouwen. Hij ging op zoek naar ware kennis. Hij werd hierbij geinspireerd door Euklides, die uit een aantal ware stellingen een hele hoop andere stellingen afleidde. Descartes wilde zo’n stelling vinden waar iedereen volledig op kon vertrouwen. Hieruit ontstond zijn twijfel-experiment. Aan alle kennis om hem heen begon hij te twijfelen. Toen kwam hij tot de conclusie dat hij 1 ding wel zeker wist: dat je aan alles twijfelt (behalve aan deze uitspraak dus!). Men twijfelt, dus ben bestaat -> ik denk dus ik ben. Descartes had een regel voor fundamentele waarheden: die dingen zijn waar, die ons helder en duidelijk voorkomen. Dit zijn aangeboren ideeen die a priori zijn (ze komen uit het verstand voort en niet uit externe oorzaken). Descartes is duidelijk een dualist: de mens bestaat uit een lichaam en een geest (bewustzijn). De geest is superieur aan het lichaam. Deze 2 ‘substanties’zijn van elkaar gescheiden. Descartes zag het lichaam als een machine. Hierin werd hij geinspireerd door bijvoorbeeld William Harvey die demonstreerde dat het hart op een pomp lijkt. Descartes beschreef hoe reflexen werkten. Op deze manier werkt het lichaam automatisch -> mens = machine. Maar, zei Descartes, je hebt ook een vrije wil: je kunt ook zelf bepalen of je je beweegt. Hierbij onstond een probleem: hoe kan het bewustzijn (de ziel) het lichaam in werking brengen? Deze twee substanties waren toch gescheiden van elkaar?

Descartes speculeerde dat de ziel huist in de pijnappelklier (in het middel van de hersenen) en vanuit daar de zenuwen en dus het lichaam bestuurt. Toch bleef het een mysterie hoe iets stoffelijks en iets niet-stoffelijks met elkaar konden interacteren.

Doel van het leven: de menselijke rede moet controle krijgen over het lichaam, om zo rust, deugdzaamheid en geluk te bereiken. Ziel en lichaam zijn voor dit doel aan elkaar geklonken.

Descartes had veel invloed op de geschiedenis van de psychologie. Vooral de rationele, weldenkende kant van de mensen weds alt het psychologisch fenomeen bij uitstek gezien. Ook het lichaam-geest probleem bleef lange tijd een punt van discussie binnen de psychologie.

Oplossingen voor het lichaam-geest probleem:

- occasionalisme: God is de verbinding tussen lichaam en geest

- filosofisch parallelisme (Leibniz): lichaam en geest zijn 2 klokken die vollegedig parallel lopen

- psychologisch parallelisme: 2 klassen van gebeurtenissen die naast elkaar optreden -> psychische en lichamelijke

- monisme: de mens is niets anders dan zijn lichaam

Pas toen het materialisme vanuit een ander perspectief werd beschouwd (geestelijke aspecten zijn eigenschappen van materie), verdween het lichaamgeest probleem.

Lees meer...

Wetenschappelijke revolutie & mechanisisme

De wetenschappelijke revolutie vond plaats in de 16e en 17e eeuw. Er onstond een nieuwe manier van kijken naar de wereld: het mechanistisch wereldbeeld. De revolutie kwam door de volgende veranderingen:

- commerciele revolutie: ontdekking van nieuwe gebieden leidde tot economische expansie

- agrarische revolutie: innovaties in de landbouw, bevolkingsgroei

- demografische revolutie: vanaf 1750 enorme bevolkingsgroei door betere economie, hygiene etc

De wetenschap stelde zich open naar de maatschappij in plaats van zich afzijdig te houden. De maatschappij werd een marktmaatschappij. Omdat geld steeds belangrijker werd, en rekenen dus ook, kreeg de mathematica een centrale positie onder de wetenschappen. Er onstond een nieuwe visie op de wereld, het anotomisme: alles in de wereld bestaat uit atomen (materie) en hun beweging. Psychische verschijnselen zijn niets anders dan materiele en lichamelijke processen. Dit noem je het materialisme.

De atronomie werd ook steeds belangrijker, bijvoorbeeld voor ontdekkingsreizen en zeevaart. Copernicaanse revolutie: niet de aarde maar de zon staat in het midden van het universum! In plaats van het hemel-aarde-idee kwam er een mechanische/mathematische beschijving van het heelal.

Ook de natuurwetenschappen kregen een mechanische boost. De oude filosofie van Aristoteles (een vallend voorwerp ‘wil’ naar zijn oorspronkelijke plaats) was niet langer houdbaar. Galilei brekende de val van voorwerpen. In 1687 bereikte de fysica zijn hoogtepunt: Newton kwam met de wetten van zwaartekracht en traagheid.

De geestdrift voor kwanitificering werdte aanstekelijk op alle terreinen van kennis en de maatschappij. Het mathematische kennisideaal werd HET cirterium van watenschappelijkheid. In de 19e eeuw, toen de psychologie ontstond, werd dit erg lastig omdat men het moeilijk vond om eigenschappen van mensen te becijferen. Ook de scheiding tussen wetenschap en techniek werd minder groot: er kwamen steeds meer nieuwe machines, boten etcetera.

Nieuwe wetenschappers zien de wereld als een machine, als een uurwerk: alle bewegingen hangen af van dezelfde materiele kracht die ook de klok beweegt (namelijk de slinger).

Het nieuwe wereldbeeld leidde tot een mechanistische wetenschapsfilosofie. Er werd niet langer gefilosofeerd in mysterieuze/ speculatieve termen, maar men richtte zich op de waarneembare wereld zelf. Geen teleologische verklaringen meer (hoe?), maar causale verklaringen (waarom?). Er ontstond een groeiende interesse voor experimenten.

De mechanistische filosofie was erg belangrijk voor de psychologie. Er ontstonden 2 globale opvattingen van psychologie:

- mechanistisch/materialistisch

- humanistisch/sociaalgeorienteerd

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen