Menu

Het begin is er

Bij de bevruchting dringen een aantal zaadcellen zich door de follikelcellen. De zaadcellen hechten zich aan receptoren van de eischil vast en geven enzymen af die de schil afbreken. De membramen versmelten en de zaadcel dringt binnen in het grondplasma van de eicel. Na ong. 30 uur vindt de eerste deling plaats en ong. 3 dagen later zijn er 16 cellen. Dit zijn klievingsdelingen. Als ze na ong. 5 dagen zijn aangekomen bij de baarmoeder zijn er ong. 100 cellen. Hierna nestellen ze zich in het baarmoederslijmvlies en is er een rangschikking ondergaan. De buitenste laag cellen, de trofoblast vormt vlokken die in het baarmoederslijmvlies groeien. Deze vlokken vormen het embryonale deel van de placenta. Het baarmoederslijmvlies vormt het moederlijk deel. Binnen de trofoblast ligt een laagje cellen dat het uiteindelijke embryo vormt, de zogenaamde kiemschijf. In de kiemschijf ontstaan twee holten gevuld met vocht: de amnionholte en de dooierholte. De amnionholte neemt sterk in omvang toe en de dooierholte verdwijnt. De wand van de amnionholte vormt samen met de trofoblast de vruchtvliezen. Na 8 weken zijn alle organen in aanleg aanwezig en spreken we van een foetus. De foetus is via een navelstreng verbonden met de placenta. Door de navelstreng lopen twee slagaders ( o.a. voor vervoer koolstofdioxide en een ader (o.a.voor vervoer zuurstof).

Lees meer...

Wildgroei

Voor het ontstaan van kanker zijn meerdere oorzaken aan te geven: Verstoring in het evenwicht van stimulerende en remmende stoffen, fouten in receptoren en mutaties in regelgenen, welke door carcinogene stoffen en straling veroorzaakt worden. Bij mutatie van een proto-oncogen worden groeisignalen aan de kern gegeven zonder dat daar opdracht voor is gegeven, maar inductie kan die

celdeling weer afremmen. Hiernaast is er ook een zelfmoordgen als extra beveiliging tegen ongewenst DNA. Sommige stoffen zijn mutageen en veranderen het DNA. Opperhuidcellen ontstaan door deling van de stamcellen in de kiemlaag, die dood gaan als het het contact verliest met de kiemlaag en dan de buitenste huidlaag vormt. Als je vervelt raak je deze cellen weer kwijt.

Tumor: Dat wat ontstaat nadat een cel in een weefsel voordturend blijft delen.

Goedaardig tumor: Een tumor die een plaatselijk probleem blijft doordat hij ingekapseld
ligt in een laagje bindweefsel. [bijv. een wrat]

Kwaadaardige tumor: Een tumor waarbij bepaalde cellen loslaten van hun buurcellen en
metastaseren.

Metastaseren: Het uitzaaien van een kwaadaardige tumor, doordat cellen losraken
van de tumor.

Kanker: Een kwaadaardige tumor, een verzamelnaam voor vele ziekten in
vele type lichaamscellen.

Regelgenen: Genen die de processen tijdens de celcyclus stimuleren of remmen.

Proto-oncogenen: Regelgenen die de celdeling stimuleren. Eiwitten die receptoren
overbrengen aan de celkern, waardoor het DNA verdubbelt en de cel deelt.

Tumor-suppressorgenen: Regelgenen die de celdeling remmen.

Receptoren: Uitwendig groeisignaal

Zelfmoordgen: Een gen die ervoor zorgt dat een cel met onherstelbare DNAbeschadigingen sterft.

Carcinogene stoffen: Stoffen die kanker kunnen veroorzaken. [bijv. dierlijke vetten, asbest
en bepaalde oplosmidd elen]

Lees meer...

Beter een goede buur…

Na de bevruchting deelt de bevruchte eicel, de gevormde cellen delen weer, enzovoort. Hoe meer er wordt gedeeld, hoe meer er celdifferentiatie ontstaat. Tijdens de ontwikkeling van een embryo zijn de cellen al gedetermineerd, maar vaak delen ze nog wel een aantal keer voordat ze echt differentiëren. Mastergenen sturen dit gehele proces, waarbij genen aan- en uitgeschakeld worden. Ook de plaats waar de cel ligt is van belang, doordat er ook inductie plaatsvindt. Dit kan leiden tot geprogrammeerde celdood.

Celdifferentiatie: De verschillen in grootte, vorm en eiwitten na meerdere
delingen. Het DNA in alle cellen is wel hetzelfde.

Gedetermineerd: De bestemming weten van een cel.

Mastergenen: De stukken DNA met de informatie voor de regeleiwitten, die de
ontwikkelingspatronen van organen besturen.

Inductie: Het elkaar beïnvloeden van cellen door onderling contact.

Geprogrammeerde celdood: Het afsterven van cellen doordat het DNA hen daartoe aanzet.
Hierdoor krijgen de lichamen van mens en dier vorm.

Lees meer...

Jong blijven? Vernieuw je cellen!

Nieuwe cellen ontstaan wanneer bepaalde stoffen cellen aanzetten tot deling. De celcyclus bestaat uit 4 fasen; G1-, S-, G2,- en M-fase. Hiervan vormen de eerste 3 de interfase. De celdeling vind plaats na de M-fase. Hierbij worden grondplasma en celorganellen verdeeld. Hierna begint de celcyclus opnieuw.

Celcyclus: De periode waarin een cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw deelt.
G1-fase: De fase waarin de cel in omvang toeneemt, en waarin de organellen
actief zijn met het maken van stoffen die helpen bij het verdubbelen.
S-fase (synthese): De fase waarin de cel de DNA-moleculen verdubbelt
G2-fase: De fase waarin enzymen beide DNA-moleculen controleren op
kopieerfouten, en waarin de organellen verdubbelen.
M-fase (mitose): De fase waarin er 2 nieuwe kernen uit de kern ontstaan. De
chromatiden worden door eiwitdraden uit elkaar getrokken, wat
twee identieke sets van DNA-moleculen oplevert, een voor elke dochtercel.
Interfase: De G1-, S- en G2-fasen samen, waarin de genetische code af te lezen
is om stoffen te maken.
Centromeer: Het punt waar de twee identieke DNA-moleculen met elkaar
verbonden blijven tijdens de S-fase.
Chromosomen: Strengen met DNA.
Chromatiden: De identieke helften van de chromosoom.
Spoelfiguur: Het figuur dat de eiwitdraden vormen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen