Menu

Karyotype

  • = volledige kaart van chromosomen
  • Hoe maken?  eerst bloedafname (Techniek 1)
  • WBC:

- B-lymfocyten: aanmaak van antistoffen
- T-lymfocyten: afstotingsverschijnselen

  • PHA toevoegen = simulator voor celdeling (vooral voor T)
  • Veel WBC aangemaakt?
  • Colchicine toevoegen: breekt spoeldraden af
  • H2O toevoegen  cellen worden groter + gespannen
  • laten vallen op draagglaasje
  • cellen barsten open en chromosomen liggen los op glaasje
  • chromosomen fixeren + kleuren om te ordenen met PC
Lees meer...

Chromosoomstructuur

  • Chromosoom : 23 paar -> 48 chromosomen -> 800-1500 genen/chromosoom -> 25000 genen
  • Structuur tijdens metafase mitotische deling (-> dubbele structuur, dan al verdubbeld)
  • Centromeer : overal op zelfde plaats -> meta-, submeta- en acrocentrisch
  • Mitochondriën : circulair DNA -> circulair chromosomen (-> 16500 nucleotiden)
  • Geslachtschromosomen = 23e paar: veel meer nucleotiden, slechts 1 kern -> 1 set chromosomen,
    maar meerdere mitochondriën mogelijk (mito.DNA aanwezig in cel, niet in chromosoom)
  • Chromosoom bevat één lang DNA-molecule
  • Dubbele helix windt rondom complexen histoneiwitten (-> nucleosomen)
  • lusstructuur goed voor DNA-replicatie op chromosoomniveau
  • Banderingspatroon zien? -> kleuren: hard gekleurd = hard opgerold
    banderingstechnieken: # banden op chromosomen ~ streepjescode
Lees meer...

Mutaties

  • Op niveau van chromosomen
  • Op niveau van nucleotiden
    • Coderende sequenties
    • Niet-coderende sequenties
  • MISSENSE MUTATIE : vh ene naar het andere AZ
  • vb. TTA (leucine) ->TCA (serine)
  • SYNONIEME MUTATIE (= silenct mutation): verandering ve base, maar wel codering voor hetzelfde AZ (3e plaats van nucleotidetriplet meestal irrelevant)
  • NONSENSE MUTATIE: stopcodon waar er geen moet zijn -> eiwit te kort vb. TTA (leucine) -> TGA (UGA), normaal wordt dit eiwit meteen afgebroken door de lysosomen
  • LEESRAAMMUTATIE: één base wordt vergeten -> alles schuift één positie op vb. TTACGT…->TACGT…
  • = outframe mutation (inframe = in zelfde leesraam blijven, want een veelvoud van 3 valt weg -> 1 of meer AZ val(len) weg. Kan ook omgekeerd -> basen erbij) Probleem : stopcodon valt verkeerd -> eiwit te kort/lang/verkeerd
  • Syndroom van Gilbert: mutatie ih regulerend systeem vh eiwit
    • In lever: bilirubine in lever geglyculorideerd en nr galblaas (normaal)
    • MAAR: bij stress, oververmoeidheid, ziekte,… lever werkt niet goed  geel uitzicht (banale aandoening)
  • Gelijkaardige fouten: splice sites, exon skipping (exon overgeslagen), niet splicen van intron (einde niet herkend -> intron opgenomen in mRNA)
  • Tegen sommige mutaties selectie, vb. Miskraam (niet meer voortzetten op volgende generatie, minder belangrijke wel, daardoor zichtbaar wie van wie afstamt.)
  • DYNAMISCHE MUTATIES (trinucleotide repeat expansies)

Fragiele X-syndroom:

  • Verstandelijke beperking
  • Ligt in promotorregio
  • 5’NTR < 50 repeats (niet zo’n probleem), >50 repeats (over generaties heen toenemende lengte, gevaarlijker), >200 repeats (C’s gemethyleerd -> gn transcriptiefactoren meer op promotorregio -> gn mRNA gemaakt -> gn transcriptie, gn eiwit
  • 3’NTR : CTG-repeat -> niet gemethyleerd
  • Maar: erger generatie op generatie + symptomen op steeds jongere leeftijd vb. Myotone distrofie, ziekte van Steiner

Lees meer...

Van DNA naar eiwit

Transcriptie

  • = synthese van mRNA
  • RNA-polymerase (enzym) trekt dubbelstreng uit mekaar DNA: coderende streng – niet-coderende streng (matrijs, vb. Waaraan RNA complementair wordt gemaakt, bevat dan zelfde info als coderende streng van DNA)
  • RNA-moleculen :
  • rRNA : ribosomaal RNA, opbouw ribosomen
  • tRNA : transfer-RNA, aanvoer en positionering aminozuren


mRNA : mesenger/boodschapper RNA, genetische info kern naar ribosomen in cytoplasma pre-mRNA = molecuul dat het hele gen heeft afgelezen inclusief de niet-coderende intronen (RNA begint ah begin vh gen en stopt met lezen ah einde)

-> pre-mRNA moet nog modificaties ondergaan

  1. CAPPING : ah 5’ uiteinde wordt guanine gekoppeld (begin streng)
  2. Poly-A-staart : enzym poly-A-polymerase maakt poly-A-staart ah 3’ uiteinde (einde)
  3. SPLICING : intronsequenties verwijderd (cf. film met reclame, doorspoelen)

Translatie

  • rRNA = afgewerkt product
  • mRNA moet worden omgezet in eiwit
  • tRNA en ribosomen nodig !
  • tRNA : lang RNA-molecule met complementaire stukken die dubbele bindingen maken (klaverbladstructuur)
  • rRNA (ribosoom): in de groeve komt de mRNA-streng, hierop kunnen 6 nucleotiden
    • met 2 tRNA moleculen H-bruggen maken, want basen van tRNA complementair aan basen van mRNA (enkelstrengig)

Translatie (proces):

  1. Ribosoom bindt met tRNA aan mRNA
  2. Binding met startcodon (methionine, AUG): begint ribosoom genetische code mRNA te lezen
  3. tRNA bindt met AUG  TAC
  4. Ribosoom schuift op (van 5’ naar 3’)
  5. Volgend tRNA-molecule bindt aan volgende 3 basen. Vorig tRNA-molecule komt vrij, maar aminozuur blijft aanwezig
  6. Telkens verschuiving van ribosoom + nieuwe tRNA tot stopcodon (UAG, UAA, UGA) bereikt
  7. Aminozuren worden aan elkaar gelinkt door peptidebindingen = polypeptide (van aminozuren) = EIWIT = proteïne

Genregulatie

Alternatieve splicing = -> mRNA’s (isovormen), doordat per mRNA-isovorm -> exonen aan elkaar gezet worden

1 gen kan leiden tot -> eiwitten

  • Aminozuur = NH2 COOH – amino zuur -> aminocarboxyl
    • Aan C-atoom : zijketen, telkens anders voor -> AZ
  • Tijdens peptidebinding : koppeling van AZ met afsplitsing H2O polypeptide :

- amino-uiteinde = N-terminus
- carboxyl-uiteinde = C-terminus

  • In alle processen telkens = oriëntatie !, van 5’ naar 3’ OF
  • In ER of GA : eiwit draait nog + evt. Vetten erop

  • vesikels/blaasjes komen los van GA -> naar cytoplasma
  • Regeling van de mate van transcriptie van een gen = genregulatie
  • NTR = niet-getransleerde regio -> ondergaat geen translatie naar eiwit


P = promotor (regio), hieraan kunnen transcriptiefactoren (eiwitten) binden die samen met evt andere eiwitten en RNA-polymerase een complex vormen dat RNA-synthese remt of stimuleert

cf. aan/uit-knop : ad promotor komt reeks genen, of deze actief zijn, is afh. van transcriptiefactoren

E = silecver/enhancer (regio), binden ook met transcriptiefactoren, maar nu gaat het om hoeveelheden die gemaakt worden

cf. volumeknop : enhancers bepalen hoeveel genen actief zijn  hoeveel RNA w. gemaakt

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen