Menu

Antigeenpresentatie door T lymfocyten

Er is een enorme diversiteit in MHC-moleculen (ook wel HLA genoemd), doordat er veel verschillende HLAisotypen en veel verschillende HLA allotypen zijn.

Verschillen tussen allotypes van een bepaald isotype komen met name voor op het deel van het MHC-molecuul dat het peptide bindt. (In een MHC-I dus in het α1 en α2 domein en in een MHC-II in het β1 en α1 domein.)

Verschillende allotypes kunnen dus verschillende peptides binden.

  • Een individu dat heterozygoot is voor alle HLA isotypes kan dus veel verschillende peptides binden, wat voor dit individu gunstig is.
  • Sommige ziektes zijn geassocieerd met de aan- of afwezigheid van een bepaald HLA allotype. MHC restrictie ken twee facetten:
  • Het vreemd antigeen moet in het MHC-molecuul passen.
  • De TCR moet het MHC-molecuul gebonden aan het peptide passen.


Doordat er grote diversiteit is in HLA is de populatie als geheel minder vatbaar voor ziektes: er zijn meestal wel individuen met gunstige HLA-moleculen die een ziekte overleven.

Lees meer...

Immunologie – Samenvatting H5A: Antigeenpresentatie door T lymfocyten

TCR’s lijken sterk op het Fab-deel van BCR’s. Een TCR is opgebouwd uit een α- en een β-keten. Deze keten bestaat uit een constant een een variabel deel. Er bestaan ook TCR’s die zijn opgebouwd uit een γ- en een δ- keten. γ:δ T cellen komen veel minder voor dan α:β T cellen. γ:δ T cellen zijn niet beperkt tot het herkennen van peptides gebonden aan MHC-moleculen.

Variatie in TCR ontstaat door somatische recombinatie (analoog aan ontstaan BCR). RAG enzyemen zijn hierbij essentieel. De α-keten bestaat uit een V en een J segment. De β-keten uit een V, D en J segement.

Een TCR associeert met verschillende eiwitten (CD3 complex: CDε, CDδ en CDγ; ζ-keten) om een T-cel receptor complex te vormen. Deze associatie is nodig om op het celmembraan te komen en voor signaaltransductie.

Een naïve T-cel moet in secundaire lymfoïde organen (bijv. lymfeklier) binden aan antigenen gepresenteerd door macrofagen en DC’s, om een effector T-cel te worden. Gebeurt dit niet dan verlaten de antigenen de lymfeklier via de efferent (afvoerende) lymfatische vaten.

DC’s nemen antigeen op. Hierdoor kunnen zij, als zij d.m.v. hun TLR pathogene structuren herkennen, matuur worden. DC’s die matuur worden/zijn gaan via een drainerend lymfatisch vat naar de lymfeklier waar zij antigeen presenteren.

Een lymfocyt migreert als volgt de lymfeklier in:

1. Een lymfocyt rolt over de endotheelcellen de HEV door binding van adhesiemoleculen (L-selectin op lymfocyt).

2. LFA-1 wordt geselectederd doordat chemokines die gebonden zijn aan de endotheelcellen binden aan een chemokinereceptor op de lymfocyt.

3. LFA-1 bindt sterk aan ICAM-1.

4. Het lymfocyt transmigreert, gaat tussen de endotheelcellen door, de lymfeklier in.

Lees meer...

Immunologie – Samenvatting H4: Structuur en functie van antilichamen

De B-celreceptor is een antilichaam (= immunoglobuline) dat op het celmembraan van een B-cel staat. Een

belangrijk verschil tussen een B-cel receptor en een TCR is dat een TCR alleen peptides herkent, terwijl een antilichaam, naast dat deze een bepaald eiwit herkent ook een effector molecuul is.

Een antilichaam is opgebouwd uit twee lichte en twee zware ketens. Zowel de lichte als de zware keten is op zijn beurt weer opgebouwd uit domeinen:

o De zware keten bestaat uit vier of 5 domeinen: drie of vier hiervan zijn constant en één is variabel.

o De lichte keten bestaat uit twee domeinen. Één van deze domeinen is variabel.

In de hinge regio zijn de twee zware ketens van een antilichaam verbonden door middel van disulfide bindingen. De hinge regio zorgt voor flexibiliteit van het antilichaam.

Als een immunoglobuline in drie delen opgesplitst wordt, door het bij de bindingen bij de hinge regio te verbreken onstaat twee keer een Fab (het deel wat de variabele delen bevat) en één keer een Fc deel.

Er bestaan twee verschillende lichte ketens, namelijk een κ en een λ lichte keten.

Er bestaan vijf verschillende zware ketens. Bij elke type zware keten hoort een type immunoglobuline. De verschillende typen immunoglobulines zijn:

- IgA, aanwezigheid α zware keten

- IgM, aanwezigheid μ zware keten, eerstgemaakte antilichaam

- IgG, aanwezigheid γ zware keten, meest voorkomend antilichaam

- IgD, aanwezigheid δ zware keten

- IgE, aanwezigheid ε zware keten, aanpak parasitaire infecties, betrokken bij allergische reacties

De variabele domeinen van een antilichaam bevatten drie regio’s die heel erg variabel zijn. Deze regio’s zijn met name betrokken bij binding en worden hyper variabele regionen genoemd.

Sommige antilichamen herkennen een lineair epitoop (epitoop bestaande uit aminozuren die direct met elkaar

verbonden zijn), andere een discontinu epitoop (epitoop bestaande uit aminozuren die niet direct met elkaar verbonden zijn).

Antilichamen worden zowel in onderzoek als als therapie toegepast. Antilichamen kunnen gemaakt worden met behulp van hybridoma, dat zijn cellen die ontstaan zijn na een fusie tussen een kanker- en een B-cel.

Probleem bij het gebruiken antilichamen voor klinische toepassingen is dat de antilichamen (vaak met een dierlijke oorsprong) door het menselijk lichaam worden afgebroken. Om dit probleem op te lossen kan een chimeric antilichaam gevormd worden (variabele delen van dier, rest menselijk), een gehumaniseerd antilichaam of humaan antilichaam (volledig menselijk antilichaam gemaakt door bijv. muizen).

Lees meer...

Immunologie – Samenvatting H3: Principes van de adaptieve afweer

De aangeboren en verworven afweer verschillen op verschillende onderdelen van elkaar. De aangeboren afweer herkent lichaamsvreemd materiaal heel grof. De adaptieve afweer herkent lichaamsvreemd materiaal met zeer specifieke T-cel receptoren op T-cellen en B-cel receptoren (immunoglobulines) op B-cellen.

Er zijn miljoenen verschillende B- en T-cel receptoren in het lichaam aanwezig. Deze worden gevormd door ‘gene rearrangement’. Na ontwikkeling van de T- en B-cellen, met hun B- en T-cel receptoren worden deze gecontroleerd. T-cellen worden in de thymus gecontroleerd en B-cellen in het beenmerg. Belangrijk principe van de adaptieve afweer is klonale selectie van B- en T-cellen.

Antigeen presentatie

Onder de epitheelcellen bevinden zich veel DC’s. Als zij pathogeen opvangen presenteren zij een deel van dit pathogeen (een peptide) op hun MHC eiwit en migreren zij naar de drainerende lymfeklier. Zij laten het peptide zien aan naïve T-cellen die zich bij herkenning verder gaan ontwikkelen en verschillende processen in gang zetten.

Er zijn twee typen MHC-eiwitten:

o MHC-I: gebruikt voor de presentatie van intracellulair pathogeen

  • Presentatie van het peptide vind plaats aan CD8 T-cellen (cytotoxische T-cellen). Voor volledige herkenning is naast binding van TCR aan MHC-I en peptide ook binding van CD8 aan MHC-I noodzakelijk.
  • MHC-I wordt beladen met peptide in het ER. Peptide gemaakt voor het virus komen hier immers terecht.
  • MHC-I komt tot expressie op alle kernhoudende cellen.


o MHC-II: gebruikt voor de presentatie van extracellulair pathogeen

  • Presentatie van het peptide vind plaats aan CD4 T-cellen (T-helper cellen). Voor volledige herkenning is naast binding van TCR aan MHC-II en peptide ook binding van CD4 aan MHC-II noodzakelijk.
  • MHC-II wordt met peptide beladen in ‘endocytic vesicles’.
  • MHC-II komt tot expressie op alle Professional Antigeen Presenterende Cellen (APC’s).


Hieronder vallen DC’s, macrofagen en B-cellen.

In macrofagen kunnen zich levende pathogenen bevinden in intracellulaire vesicles. Na activatie van de macrofaag kan de macrofaag deze pathogenen doden. Ook DC’s kunnen geselectederd (maturatie) worden. Dit kan door binding van een TLR aan een pathogene structuur. Pas na maturatie, als een DC matuur is, kan deze peptide presenteren op MHC-moleculen. Verder komen door maturatie andere eiwitten op het celmembraan tot expressie. Onder andere het het B7 eiwit wat betrokken is bij co-stimulatie.

Er zijn drie signalen betrokken bij het selectedren van naïve T-cellen:

1. herkenning peptide aan MHC-I of MHC-II
2. co-stimulatie: hieronder valt onder andere de binding van B7 (op DC) aan CD28 (op T-cel)
3. afgifte cytokines door DC, hierdoor wordt differentiatie naïve T-cel bepaald

Een CD4-cel kan differentiëren in een Th1, Th2, Th17 en Treg cel. Proliferatie van een naïve T-cel vind alleen plaats als zowel signaal 1 als signaal 2 door de naïve T-cel ontvangen

is. Als alleen signaal één ontvangen wordt, wordt de naïve T-cel anerg. Als alleen signaal 2 ontvangen wordt, gebeurd er niets. Proliferatie van geselectederde T-cel vind plaats als gevolg van eigen cytokinesecretie (IL-2).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen