Politieke versnippering tussen dynastieke, aderlijke en burgerlijke belangen
- Gepubliceerd in Geschiedenis
- Reageer als eerste!
De politieke geschiedenis tussen 1000 en 1300 is een compleet onoverzichtelijk lappendeken van gebieden en gebiedjes. Deze versnippering is ontstaan door dynastieke politiek en toeval. Een aantal van deze gebiedjes konden groter worden en werden zo landsheerlijkheden. De macht wordt er gekenmerkt door de overlevingskracht van centraal gezag, de verhouding in de verschillende gebieden tussen de landsheer, adel en stedelijke top en de samenwerking of tegenstelling tussen de verschillende gewesten onderling.
In deze periode kende de economie aanvankelijk een laagconjunctuur, dan kwam er een stijging die alweer gevolgd werd door een daling. De politieke verhoudingen hingen samen met economische en sociale veranderingen: In de economie was er een toenemend belang van handel en ambachtelijke nijverheid en bovendien kreeg de stad een grotere betekenis dan het platteland; Op monetair vlak werd er meer en meer betaald in geld; op sociaal vlak was er een overgang van horigheid naar relatieve vrijheid. Bij heel deze verandering waren drie soorten deelnemers betrokken. Enerzijds waren er de landheren. Zij behoorden tot een hoge adellijke familie en hadden de titel van graaf of hertog. Ze hadden onafhankelijke landsheerlijkheden en ze waren aan de vorst enkel gebonden door rituele trouw, ze waren hem verder geen rekenscha verschuldigd. Anderzijds was er de kleine adel. Deze groep bezat een of meer dorpen en streed voortdurend om meer macht. Als laatste groep was er de stedelijke burgerij die ontstond door de groei van steden en ze deed aan andere activiteiten dan aan landbouw.