Menu

Bataafse revolutie 1780 - 1830

Net als de restauratie van 1787 werden de binnenlandse zaken in de Republiek door een buitenlandse interventie op zijn kop gezet tijdens de Bataafse revolutie. De revolutie werd in geregelde, Bataafse banen geleid door samenwerking van de patriotten. Als de Fransen een bepaalde stad naderden, namen de Bataven (patriotten) de stad over en onthaalden ze de Fransen als broeders zonder bloedvergieten.

In de internationale politiek was de Bataafse Republiek een satelliet van Frankrijk. Deze status werd geformaliseerd in het Haags Verdrag van 1795.

Tussen de Bataafse Republiek en haar Franse zuster werd een schijn van gelijkheid opgetrokken. De Bataven kregen de mogelijkheid om in eerste jaren te bewijzen wat ze waard waren op binnenlands gebied. De bestuursstructuur van de gewesten werd tijdelijk aangepast in afwachting van een nieuwe grondwet en de Staten-Generaal bleven nog even bestaan.

Op de hervorming van het staatsbestel hadden de Bataven 3 verschillende visies die hen in 3 groepen verdeelde: unitaristen, federalisten (provinciale soevereiniteit) en moderaten/pragmatici (meer naar eenheidsstaat geneigd). In de tijd zelf was er meer een tegenstelling tussen de revolutionairen en de moderaten.

Het ontwerpen van een grondwet was de belangrijkste taak van de Nationale Vergadering (1796), de opvolger van de Staten-Generaal. Dit werd via democratische volksvertegenwoordiging (met uitzonderingen op wie stemrecht kreeg) georganiseerd. De constitutionele discussie had echter geen bevredigende uitkomst en het uiteindelijke compromis werd verworpen.

Door dit onvermogen om een grondwet te maken hebben een aantal radicale Bataven met behulp van de Fransen een staatsgreep gedaan in 1798. Op korte tijd kwam er nu een grondwet met unitarisch beginsel en een blauwdruk voor de inrichting van een nieuwe samenleving. Het was een typisch product van de Nederlandse Verlichting al bleef het veelal in het stadium ‘goede bedoelingen’.

De Staatregeling van 1798 had een democratisch centralistische toonzetting. Politieke impulsen kwamen voortaan van bovenaf, het uitvoerend bewind bestond uit 5 directeuren en 8tal vakministers (agenten). Met het provincialisme werd radicaal gebroken door de inrichting van 8 departementen. De Staatsregeling was een duurzame doorbraak en het belangrijkste staatsvormende moment sinds de Opstand.

Het radicale regime van 1798 was niet populair behalve op het vlak dat ze het constitutioneel probleem hadden opgelost. Na 6 maanden kwam er een nieuwe coup met militaire steun. Het nieuwe bewind wilde de revolutie nationaal maken.

De grondwet van 1798 werd gezien als hoogtepunt van de staatsvorming maar ook als dieptepunt van natievorming omdat: door de zuiveringen waren vele Bataven van de politiek vervreemd en na enkele jaren volledig gedepolitiseerd. Het economisch verval sloeg ook enorm hard toe, enkel de landbouw kon zich redden, de voortdurende oorlog met Engeland en steeds meer kolonies gingen verloren.

Lees meer...

De Patriottentijd 1780 - 1830

In 1780 vond de 4de Engelse oorlog plaats die een eind maakte aan een eeuw verbondenheid tussen de zeemogendheden. Engeland verklaarde de oorlog omdat: de Republiek de verplichtingen van het verbond niet meer naleefde, de Republiek winst maakte op de strijdende partijen in internationale conflicten, de Republiek de onafhankelijke Amerikaanse staten bevoorrade en de druppel was de toetreding van de Republiek tot het ‘Verbond der Gewapende Neutraliteit, een project dat vooral tegen Engeland gericht was.

De gevolgen van de oorlog voor de Republiek waren dramatisch: de handel viel stil. Ook bracht de oorlog een proces van politisering op gang, men werd zich politiek bewust: begin van de Nederlandse variant van de Europese revoluties. Deze politisering in de patriottentijd moet men zien tegen de achtergrond van de Nederlandse verlichting: de rede kreeg naast openbaring een belangrijke rol in de religie, leescultuur breide zich uit tot een gevarieerd menu (niet enkel bijbel en stichtelijke lectuur). De spectatoriale tijdschriften speelden en belangrijke rol in de verspreiding van het Verlichtingsdenken. Sociale revolutie werd niet gepredikt.

In de Republiek werd Verlichting altijd samen gezien met verval: men geloofde in de maakbaarheid van de samenleving, dit was de hoop van een land die op internationaal vlak in verval was geraakt. In de periode 1760 – 1770 ontstond zo de verlichte vaderlandscultus, in dienst van het herstel van het vaderland.

De economische achteruitgang openbaarde zich vooral in de tweede helft van de 18de eeuw: de economie werd eenzijdiger, smaller maatschappelijk draagvlak, de landbouw deed het relatief goed, maar globaal werd de kloof tussen arm en rijk groter. Vooral na 1770 is er structureel verval en pauperisme.

De oorlog was de oorzaak van een diepe gezagscrisis die duurde tot 1787. De vaderlandscultus sloeg om in agressief nationalisme: patriottisme, dat gebruik maakte van de media die de Verlichting gecreëerd had. (pamfletten, opiniepers)

Deze patriottenbeweging richtte zich op buitenlandsvlak tegen Engeland en op binnenlands vlak tegen de stadhouder en zijn aanhang.

De machtpositie van de stadhouder was een mengeling van formele bevoegdheden en informele praktijken. Officieel was hij de dienaar van de Staten van de soevereine gewesten, hij had echter een sterke greep op staatsbestel. In de praktijk werden zijn bevoegdheden uitgevoerd door informeel netwerk van vertrouwelingen, dat had een nationaal-samenbindende functie. Dit netwerk ontregelen was één van de eerste doelstelling van de patriotten.

Daarnaast wilden vele patriotten ook medezeggenschap in het lokaal bestuur. Het sociaal profiel van de patriotten was als een dwarsdoorsnede van de bevolking. Lokale en regionale verhoudingen speelden een belangrijke politieke rol, toch had het patriottisme een nationale pretentie.

Het programma van de patriotten kan in 3 punten worden samengevat: macht, medezeggenschap en morele herbewapening. Macht was onhaalbaar waardoor het 2de punt steeds belangrijker werd. Zo ontstonden er tal van hervormingsbewegingen die geleidelijk hun eisen stelden.

Het kernwoord was ‘Grondwettige Herstelling’: herstel van de rechten en privileges die verloren waren gegaan waardoor de burgers, steden en gewesten invloed en zelfstandigheid hadden ingeboet tegenover de stadhouder.

In de jaren tachtig verscherpten de eisen van de patriotten waardoor een nieuwe tegenstelling ontstond. Sommige regenten schrokken immers van de gevolgen van het hervormingsproces.

Naast de verschillende soorten patriotten was er ook nog de orangistische tegenpartij. Hierdoor werd de burger voor de keuze tussen twee alternatieve ideologische stelsels geplaatst.

De politisering zorgde voor een rijk arsenaal aan actiemiddelen en organisatievormen: petities, pamfletten, periodieke pers, burgerbewapening en democratisch ingerichte vrijkorpsen.

Geleidelijkheid was het motto en de praktijk van de patriotten. Sociale revolutie wilde niemand.

De hervormingen moesten eerst op lokaal vlak uitgevochten worden, de steden waren immers de voornaamste machtskernen, daarna op provinciaal vlak en tenslotte in de Staten-Generaal.

Het verloop van de lokale hervormingen was zeer verschillend. Zo verschillend dat in 1787 de Republiek de facto in burgeroorlog verkeerde. De Pruisische inval in 1787 beëindigde deze burgeroorlog. De patriotten leverden geen weerstand tegen het Pruisische beroepsleger. Ze hadden gehoopt op hulp van Frankrijk, maar dat bleef uit.

Het Oranjeregime werd weer ingesteld en in stand gehouden door Engeland en Pruisen. Vele patriotten vluchten weg uit de Republiek, de meeste onder hen keerden na korte tijd terug.

Ondergronds bleef het patriottisme bestaan, bijvoorbeeld in leesgezelschappen. Hun programma werd veel ingrijpender.

De Franse revolutie wekte een voorbeeld op, maar ook veel schrik. In 1794 werden de Zuidelijke Nederlanden overspoeld en werd de Republiek bedreigd. Als ze de Republiek binnen vielen ondervonden ze geen weerstand. Op termijn boekte de patriottenbeweging haar grootste succes in de ‘fluwelen revolutie’ van 1795.

Lees meer...

Geen taalbeleid Nederlanden

In verschillende gewesten waren er meerdere taalgemeenschappen en liepen er taalgrenzen doorheen de gebieden. Ten Noorden van de grenslijn sprak men Oost- en West-Vlaams, Brabants en Limburgs. Ten zuiden sprak men Waals of Picardisch, of Duits in Luxemburg. De verschillende talen waren vanzelfsprekend en alle overheden respecteerden die (ook de Kerk). Taal maakte immers deel uit van de identiteit van het volk. Wanneer een territoriale overwinning plaats vond, was taal van geen belang, aan het volk werd geen taal opgelegd, wel aan de lokale schepenen. Taal was voor het volk geen probleem, maar voor een benoeming (op gewestelijk en centraal vlak) was meertaligheid een voorwaarde.

De consejo de estado, die in Madrid de vorst bijstond voor het beheer in de Nederlanden, bestond enkel uit Spaanse raadsheren. Na de opstand werden de defensie en buitenlandse aangelegenheden niet meer met Nederlandstalige raadheren overlegd, alles gebeurde in het Spaans. Voor zaken van binnenlands bestuur diende de Hoge Raad van de Nederlanden als raadgever, de adviezen waren in het Spaans. Binnen de raad zelf sprak men Frans, zoals de andere Brusselse raden rond de landvoogd. ( ook al kende noch landvoogd, noch vorst die goed)

Onder Oostenrijks bewind bleef er een tweetaligheid. Er was wel een verschuiving in briefinhoud: naast diplomatieke zaken kwam vooral het beleid van Brusselse raden ter sprake. Brieven tussen Wenen en Brussel waren in het Frans, door internationale positie van Frankrijk. De hoge raad van de Nederlanden kreeg het daardoor makkelijker.

De landvoogd kreeg verregaande bevoegdheden en werd bijgestaan door de drie collaterale raden, die de taal van de vorst spraken. Maar bij overname van Nederlanden had men ook Bourgondisch overgenomen (geen Spaanse administratie dus) en bij het Oostenrijkse tijdperk gaat men terug naar het Bourgondisch.

De vorst gebruikte Bourgondisch om contacten te houden met steden en gewestelijke statenvergadering. Maar gemeenten en gewesten gebruikten hun eigen taal. In de 18e eeuw gaan zij echter ook het Frans gaan gebruiken. Ordonnanties werden in lokale taal uitgevaardigd, maar geschillen werden in oorspronkelijke Franse taal besproken. Door de overheden die taal gebruikten stond eentaligheid vast. Maar er heerste meestal meertaligheid in een gewest, ook door het onderwijs dat gebruik maakte van het Frans en Latijn. In de 18e eeuw kent het Frans een grotere ingang. Vanaf 1635 was Frankrijk de vijand (tegen Spanje en kerk), maar de Franse taal werd verder gebruikt (Franse cultuur blijft zoals elders toonaangevend, maar inwoners verder niet Fransgezind). Maar het Nederlands of de lokale taal moest niet het onderspit delven, vele publicaties werden nog in het Nederlands gepubliceerd. Meertaligheid in Brussel (de meeste spraken Waals of Vlaams dialect), vooral weggelegd voor adel en burgerij.

Frans was deel van het bewuste cultuurbeleid dat werd gevoerd door Frankrijk. Men wou enkel een eenvormige bestuurstaal in het hele land wat handig was voor de elite en ambtenaren. In de Nederlanden was er geen taalbeleid. De taaldiversiteit weerspiegelde de decentralisatie. Door het de economische en politieke macht van Holland werd streektaal de standaardtaal in Verenigde Provinciën. In 1582, tijdens de opstandsjaren, werd Bourgondisch als officiële taal uitgeroepen. Maar door de economische en godsdienstige kon dat niet lang overleven. De invloed van het Frans was aanwezig in de Vlaamse, maar zeker ook in de Waalse of Picardische provincies. In de18e eeuw bleef groei van het Frans vooral tot betere kringen beperkt. In de 17e eeuw kende de Waalse literatuur een groot succes, misschien was dit een reactie op het Frans dat zich ook verspreide in de bredere lagere bevolkingslagen.

Men ziet veel de tegenstellingen tussen de Verenigde Provinciën en Habsburgse Nederlanden: het Noorden is republikeins, mercantiel, protestants en Nederlandstalig; het Zuiden is monarchaal, agrarisch, katholiek en Franstalig. Maar politiek leken ze hard op elkaar: beiden een confederaal karakter want bestuur was bij allebei meer in handen gekomen van vermogende renteniers. In de 18e eeuw haalde het Zuiden de economische achterstand in, op religieus vlak groeide de gebieden verder uit elkaar, er was ook een taalkundige vervreemding gekomen door al die jaren van scheiding.

De fasering van de evolutie van de twee gebieden zeer verschillend. (FASE 1) In Habsburgse Nederlanden was er een minder contrast tussen groei en die onder controle houden, dan er in de Verenigde Provinciën was. In de 17e eeuw was er een herstel van de bevolking na de opstandsjaren. Er was geen handel op de Schelde, maar wel werden de Vlaamse kusthavens open gehouden. Landbouw had enkel problemen aan de grensgebieden, het culturele leven stond onder invloed van de Italiaanse cultuur. Er was vooral barok in Vlaanderen en Brabant, en minder in de Waalse gewesten. De schilderkunst had een internationale uitstraling, er was ook het nieuwe wetenschappelijke denken dat sterk gestimuleerd was door de jezuïeten.

(FASE 2) In volgende fase (Karel II en VI toen aan de macht) stagneerde de bevolkingsaangroei. Er was overal een economische stagnatie (mercantilisme). Die werd echter in de Nederlanden tegengegaan door de zeemogendheden. Er werd veel heropgebouwd, nadat de oorlogen beëindigd waren, de kerk daarentegen bouwde veel minder. Kunstenaars zochten werk in het buitenland (maar er was geen uitputting), verder stond kunst vooral onder Franse invloed. Door het jansenisme komen er discussies op gang over de relatie Kerk-staat.

Er kwam een grote ommekeer door de afloop van de Oostenrijkse successieoorlog (1748): opnieuw stijging bevolking (zeer krachtige groei, te danken aan het verdwijnen van epidemieën en diversifiëring van basisvoedsel, ook aardappel) De zuidelijke Nederlanden zouden ook onafhankelijk van de VP een handelsbeleid voeren. Maar dit werd vooral door Wenen geregeld (wel met inspraak van de Zuid-Ned), net zoals het buitenlands beleid, dat toenadering zocht tot Frankrijk. De kerk boette aan invloed in, de staat stond achter de verlichtingsideeën, waardoor er ook meer Franse invloed kwam. De bevolking werd echter niet verfranst, de elite bleef meertalig.

Lees meer...

Kunstenaars in dienst van Kerk en Staat Nederlanden

Schilders en beeldhouwers hadden hier het meeste werk. In de 17e eeuw waren er vooral bestellingen uit kerkelijke middens. De kerk zelf, en het interieur werden ingericht naar de normen van de concilie van Trente (barok om nieuw image te verkondigen). De eerste verwezenlijkingen waar vooral nabootsingen van Italiaanse werken, maar later kwam er een kruising van de landelijke bouwstijl en buitenlandse invloeden (traditionele grondplan met imposante voorgevel).

Er waren ook schilders die vooral aan hoven werkten (Rubens), de Vlaamse schilder verwees subtiel met antieke mythologie naar de grootheid van de vorst. De aartshertogen gaven veel geld uit aan kunst, om hun kersverse soevereiniteit wat meer glans te geven. Ook mensen met hoge functies en adel lieten zich portretteren. In de 2e helft van de 17e eeuw liepen de bestellingen snel terug en schilders bouwen een carrière op in het buitenland. In de 18e eeuw beperkte de devote Maria Theresia haar hofhouding. De landvoogd mocht dan wel heel wat politieke bevoegdheden verliezen aan de gevolmachtigde minister, op cultureel vlak waren ze elkaar evenwaardig. Na de Franse bezetting (medio 18e eeuw) gaat de aandacht over van de Italiaanse naar Franse cultuur (classicisme). Onder Cobenzl brengt kunst de verlichtingsidealen naarvoor en de niet de godsdienstige elementen. (het bleef dus opnieuw een navolging van een ander land).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen