Menu

Natiestaten en economieën in tijden van globalisering

Vanaf het begin van de jaren ’90 kwam de Amerikaanse economie in een opwaartse spiraal terecht. Parallel daarmee ontwikkelen enkele politici zoals de Amerikaanse president Bill Clinton en de Britse premier Tony Blair een nieuw politiek discours dat een alternatief moet bieden voor de traditionele linkse en rechtse ideologieën. Ze lanceerden het concept van de ‘derde weg’, soms ook omschreven als de ‘actieve welvaartsstaat’. Het gaat om een beleid dat gericht is op economische groei en productiviteit en tegelijk sociale accenten legt.

Geruggesteund door de economische groei kregen deze politici ruimte om hervormingen door te voeren. Tony Blair kon het proces van ‘devolution’ opstarten, dat de deelgebieden van GB een ruimere zelfstandigheid gaf. Hij onderhandelde het Noord-Iers vredesakkoord in 1998 en hervormde het Hogerhuis, onder meer door het lidmaatschap van de hereditary peers af te schaffen, meestal edellieden die hun zitje geërfd hadden.

Het voorbeeld van Clinton en Blair kreeg navolging. Onder meer in Frankrijk (met Lionel Jospin) en Duitsland (Gerhard Schröder) won centrum-links veld. Ze voerden een beleid van privatisering en lanceerden stimulansen van de markteconomie. Aan het begin van de 21ste eeuw bleek echter dat dit pragmatisch socialisme botste op interne tegenstand. Onder meer daardoor konden meer rechtse krachten de regeringsmacht opnieuw in handen krijgen. In Duitsland kwam de christendemocratische Angela Merkel aan het roer (2005), in Frankrijk bleef het presidentschap altijd in handen van Gaullisten (Chirac, vanaf 2007 Sarkozy) en kwamen vanaf 2002 ook eerste ministers met dat etiket aan de macht. In GB verdreef de conservatief David Cameron (2010) na meer dan tien jaar New Labour van de macht.

Japan was een ander verhaal. In de jaren ’90 kende het land een diepe recessie veroorzaakt door een schuldenzeepbel. Jarenlang protectionisme had de competitiviteit ernstig verzwakt. Bovendien barstte een diepe politieke crisis los, gevoed door schandalen en verhalen over corruptie. De traditionele regeerpartij, de Liberale Democratische Partij, verloor prompt haar decennialange parlementaire meerderheid. Ondanks een hervormingsprogramma vormde Japan niet langer het model van economisch succes dat het tot dan geweest was, en tot vandaag wisselende kortlopende regeringen elkaar af.

In de Europese Unie tekenden zich twee tendensen af: verbreding en verdieping. De EU was geleidelijk aan uitgegroeid tot een economische supermacht, met de grootste interne markt. Twaalf landen besloten ook een eenheidsmunt te gebruiken, de euro, en hun monetair beleid uit handen te geven aan de Europese centrale bank.

De verbreding liet zich vooral merken in de toetreding van nieuwe lidstaten, die in ruil de eerder liberale economische en politieke basisregels moesten incorporeren. In de 21ste eeuw dook echter weerstand op tegen de mogelijke kandidatuur van Turkije als lidstaat, vooral dan op basis van argumenten over identiteit. De verdieping leidde tot de uitbouw van een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. Het Europese falen in het conflict in Joegoslavië had de tekorten op dat terrein duidelijk aangetoond. Deze oefening verliep moeizaam, onder meer door de relatie tot andere organisaties zoals de NAVO en de weerstand van landen om hun soevereiniteit af te staan.

Dat laatste aspect bleef een belangrijk pijnpunt in de Unie. De gestage uitbreiding maakte het besturen van de unie steeds moeilijker en bij hervormingspogingen stonden federalisten en supranationalisten tegenover elkaar. De eerste groep wilde evolueren naar een verdere afbouw van de nationale soevereiniteit, wat voor de andere een brug te ver was. Pogingen om hervormingen in een verdragstekst (Nice, 2001) of zelfs een Europese grondwet te gieten, botsten bovendien op scepsis bij de Europese bevolking. Waar die zich in referenda mocht uitspreken, liet ze vaak een neen optekenen. Ook de vaak lage opkomst bij verkiezingen voor het Europees parlement sprak boekdelen.

Uiteindelijk kon de EU toch een hervormingsverdrag goedkeuren (verdrag van Lissabon, 2007) dat zowel federale als intergouvernementele accenten legt. Het Europese parlement kreeg meer macht, lidstaten verloren een aantal veto’s, maar tegelijk kreeg de intergouvernementele Europese Raad een eigen voorzitter. De Belg Herman Van Rompuy bekleedde als eerste deze positie. De Unie kreeg ook een Hoge Vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken en een eigen diplomatieke dienst.

Zo zoekt de EU een unieke weg in de internationale politiek. Het algemene beeld dat leeft is dat ze voor voorspoed en stabiliteit heeft gezorgd in ruil voor een beperkt soevereiniteitsverlies. Ondertussen evolueert de unie verder, onder meer door externe factoren zoals de economische crisis vanaf 2008 waar de Europese constructie door problemen in enkele lidstaten scherp op de proef werd gesteld. Voorlopig heeft ze deze moeilijkheden kunnen overwinnen dankzij de onderlinge solidariteit.

Niet toevallig loopt de economie als een rode draad doorheen de vorige paragrafen. In de jaren ’90 ontwikkelde zich een ‘nieuwe economie’, gebaseerd op de informaticarevolutie. Nieuwe bedrijven zoals Apple en Microsoft floreerden, de handel, kapitaalstromen en investeringen groeiden mee. Deze evoluties bleven niet beperkt tot de USA waar alles begonnen was, maar zoog heel de wereld mee in een steeds globalere dynamiek. De oprichting van de WTO (1994) om handelsbelemmeringen op te heffen, past in die context.

Er waren ook keerzijden aan de medaille. Onder meer Japan, Rusland en de Aziatische tijgers kwamen vrij plots in de problemen. De harde besparingen die het IMF oplegde in ruil voor hulp, riep steeds meer verzet op. De kloof tussen arm en rijk groeide. Bijeenkomsten van de WTO leidden tot heuse veldslagen die een extreme uiting vormden van de kritiek dat er te weinig aandacht was voor milieu en arbeid.

Lees meer...

West-Europa na de Koude Oorlog

Het einde van de Koude Oorlog bracht Europa geen economische voorspoed. De werkloosheidscijfers lagen structureel hoog, de economische groei bleef beperkt. De traditionele Duitse economische motor sputterde onder de kosten van de eenmaking. Hoge intrestvoeten moesten het inflatiespook weghouden, maar remden investeringen af. De hoge kosten van de welvaartsstaat leidden tot een migratie van arbeid en kapitaal. In 2008 barstte bovendien een speculatieve zeepbel uiteen die al snel de hele wereldeconomie trof. Enkele Europese landen (Ierland, Portugal, Griekenland) kregen het hard te verduren en konden hun schulden niet meer aflossen. Slechts met hulp van andere lidstaten van de Europese Unie hielden ze het hoofd boven water.

Tegen de achtergrond van bijna permanente crisis sneden Europese regeringen voor het eerst sinds 1945 in de sociale voorzieningen, naar het Britse voorbeeld van het beleid van Margareth Thatcher.

In die context ontstond politiek ongenoegen dat omsloeg in onvrede met de traditionele centrum(-linkse) regeringspartijen. De kiezers gaven hen de verantwoordelijkheid voor de crisis, en talloze schandalen rond deze partijen leken dat oordeel alleen maar te bevestigen.

Italië vormt een duidelijk typevoorbeeld. Na decennia van regeringsmacht straften de kiezers de christendemocratische partij, geteisterd door verhalen over corruptie en banden met de georganiseerde misdaad, zwaar af. Nieuwe partijen kregen een kans, maar konden hun macht niet consolideren omdat ook zij botsten op de economische problemen. Uiteindelijk kon de conservatieve mediamagnaat Silvio Berlusconi de rechtse krachten bundelen en zo eerste minister worden. Ondanks een kortstondig links intermezzo en talrijke schandalen blijft hij nu toch al een tiental jaar aan de macht.

Let op de parallellen met de Belgische geschiedenis, waar de traditionele partijen in de jaren negentig in opspraak kwamen met schandalen (het Agustaproces, de milieuboxenaffaire, …). Uiteindelijk dreef een voedselschandaal, de dioxinecrisis, de christendemocraten na decennia van de macht.

Ondertussen stroomde een gestage vloed van vluchtelingen en immigranten Europa binnen. Zeker na de val van de muur ontstond in Oost-Europa een omvangrijke exodus. Zij zochten politiek en economisch asiel en belandden vaak in slecht betaalde jobs die Europeanen niet meer wilden. De Europese samenlevingen veranderden onherroepelijk, wat aanleiding gaf tot spanningen en een opflakkering van xenofobie. Dat uitte zich in de opkomst van anti-immigrantenpartijen zoals het Front National of het Vlaams Blok, aanvallen op migrantendoelwitten en strengere immigratiewetten.

Begin van de jaren ’90 bleef Europa dan ook verward achter. Het communisme was verdwenen maar maakte soms plaats voor virulent nationalisme, zoals in ex-Joegoslavië. De werkloosheid, zeker bij jongeren, leek het continent te verlammen. De interne onbeslistheid kwam pijnlijk naar voor bij enkele Europese crisissen waarin een krachtige reactie uitbleef. Pas na een Amerikaanse luchtinterventie in Kosovo zou daarin verandering komen. Ideologisch leken rechts en links uitgepraat. Denken dat een eengemaakt Europa de interne problemen kon overwinnen en een leidende rol in de wereld zou spelen, leek steeds ijdele hoop.

Lees meer...

Een veranderde moderne wereld

Na de val van het IJzeren Gordijn en de Soviet-Unie poneerden enkele sociale wetenschappers dat de geschiedenis in een definitieve plooi gevallen was. De feiten toonden volgens hen de triomf aan van de liberale democratie en de vrijemarkteconomie, de kracht van seculiere politieke theorieën en de positie van de USA als supermacht.

Nieuwe gebeurtenissen haalden deze theorie over het einde van de geschiedenis al snel in. Etnische, religieuze en interstatelijke conflicten zetten de wereld in brand en extreme milities doorbraken het geweldmonopolie van de staat, vaak met terroristische aanslagen. Het vredesdividend van de Koude Oorlog verdween als sneeuw voor de zon.

Deze evoluties kunnen echter niet verhullen dat op een ander, dieperliggend niveau de processen van globalisering ondertussen onstuitbaar verder gingen. Op sociaal, economisch en cultureel vlak leek de wereld alleen maar sneller af te stevenen op een ‘global village’ dat tegelijk de wereld verenigde én verdeelde.

Deze krachten bepaalden de evoluties aan het eind van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw.

Lees meer...

Na het communisme

Aan het begin van de 21ste eeuw bleef het systeem van een marxistisch-leninistisch geïnspireerde eenpartijstaat bestaan: in China, Noord-Korea, Vietnam en Cuba. Maar in Europa verdween in 1991 in Albanië het laatste communistische regime. De communistische partijen zochten een nieuw profiel, nu het marxisme zijn populaire aantrekkingskracht na het Sovjetexperiment grotendeels verloren had.

Het westerse politieke liberalisme leek te triomferen. De revoluties beloofden democratische en pluralistische samenlevingen te brengen, maar een garantie was er niet. De weg verliep vaak moeizaam en de frustraties daarover leidden soms tot antisemitisme, racisme en fel nationalisme. Bureaucraten profiteerden van hun cruciale positie in het systeem om financieel beter te worden van de overgang naar een markteconomie. Toch stond in de sterren geschreven dat de staat een sterke rol zou blijven spelen en dat het idee van gelijkheid aantrekkelijk zou blijven voor vele mensen.

Het nieuwe Rusland dat opdoemde uit de as van de SU vormde officieel een federatie met een grote bevolking, een gigantisch territorium en vooral een indrukwekkend kernarsenaal. De VS beloonde de andere ex-Sovjetrepublieken rijkelijk voor de vernietiging van de wapens op hun grondgebied en Rusland voerde het START-verdrag uit 1991 uit.

Andere problemen vormden een veel urgenter bedreiging voor de stabiliteit van Rusland. De deelstaten van de Russische federatie profiteerden van de bewegingsruimte die Moskou hen gaf om de weg naar zelfbestuur in te slaan. Alleen in de zuidelijke republiek Tsjetjenië leidde dat tot openlijk separatisme dat uitmondde in een bloedige oorlog met Moskou. De overgang naar de markteconomie flopte compleet en het land zonk weg in een economisch moeras. Corruptie verspreidde zich doorheen het hele politieke systeem en bracht de inning van belastingen in het gevaar.

Yeltsin probeerde om de economie versneld de transitie te laten maken. Een kleine kaste van oligarchen profiteerde van de privatiseringen door staatsindustrieën voor een prikje op te kopen. De meeste Russen kenden minder voorspoed en zagen hun koopkracht sterk achteruit gaan. De president probeerde in de loop van 1993 zijn macht te versterken maar botste steeds vaker met het parlement, waar communisten en nationalisten elkaar gevonden hadden in het protest tegen zijn politiek. Uiteindelijk schoten tanks de oppositie, die zich in het parlement verschanst had, uiteen. De nieuwe grondwet versterkte de positie van de president, die bijvoorbeeld de volksvertegenwoordiging, de doema, kon ontbinden.

Bij verkiezingen konden vooral de nationalisten en de communisten scoren dankzij het ongenoegen bij de bevolking. Yeltsins ministers voelden dat hun hervormingsagenda steun miste en besloten om de staatscontrole in de economie weer te versterken. De president zelf had nu meer uitvoerende macht, maar deemsterde weg, onder meer door fysieke en persoonlijke problemen.

De plotse militaire campagne tegen Tsjetjenië in 1994 was dan ook wellicht ingegeven door politiek opportunisme, in de hoop dat een snelle overwinning politiek voordeel zou opleveren. Door een slechte voorbereiding verzeilde het slecht getrainde Russische leger in een bloedig conflict dat twee jaar aansleepte. Toch kon Yeltsin in 1996 na een handige verkiezingscampagne een nieuwe ambtstermijn wegkapen, ondanks de blijvende economische problemen. In 1998 ontsnapte het land zelfs aan het bankroet na een devaluatie van de roebel.

Na een lange reeks van regeringswissels benoemde Yeltsin een nieuwe eerste minister, Vladimir Putin. Hij linkte een reeks bomaanslagen aan vernieuwde activiteit van Tsjetjeense rebellen en liet het land opnieuw bombarderen. De hoge dodentol bij de bevolking lokte westerse kritiek uit maar viel in Rusland in goede aarde. Toen Yeltsin in december 1999 vervroegd aftrad, nam Putin de fakkel over. Hij won vlot de vervroegde presidentsverkiezingen in 2000.

Oorspronkelijk bleef hij net als Yeltsin trouw aan de democratie en betuigde zijn respect aan de hervormers van de jaren ’80. Geleidelijk aan kreeg zijn optreden meer autoritaire trekjes, onder meer naar aanleiding van de vervolging van het Tsjetjeens terrorisme. Hij onderdrukte zijn tegenstanders in de media, de politiek en het bedrijfsleven. In dat klimaat vielen de veroordeling op van de industriële magnaat Michael Khodorkovsky en de moord op de kritische journaliste Anna Politovskaia. Ondersteund door een stevige economische groei voer hij internationaal een eigen koers, waarin hij zich onder meer verzette tegen de Amerikaanse aanval op Irak. Na afloop van zijn tweede ambtstermijn volgde Dimitri Medvedev hem op, waarna Putin prompt eerste minister werd. Op die manier bleef hij een cruciale machtspositie in Rusland bekleden.

In ex-Joegoslavië dook na de val van het communisme virulent nationalisme op. Ambitieuze politieke leiders pookten nationalistische en religieuze spanningen op tot de bom barstte en een hevig conflict losbrak. Historisch ging dat terug tot het Ottomaanse rijk, dat in de 19de eeuw zo vermolmd was dat Servië zich afscheurde. Buurstaten Kroatië en Slovenië waren al in de 17de eeuw teruggekeerd naar het Oostenrijk en de Rooms-Katholieke invloedssfeer. Bosnië, een gebied met een sterk gemengde bevolking, was eind 19de eeuw eveneens terechtgekomen in het Oostenrijk.

Na WOI en de val van het Habsburgse en Ottomaanse rijk lieten de Europese grootmachten in Versailles toe dat de Servische monarchie de andere gebieden in een federatie bundelde die later een nieuwe naam kreeg: Joegoslavië. De spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen bleven sporadisch opduiken en kregen een nieuwe dynamiek tijdens de Duitse bezetting in WOII. De Kroaten van de extremistische Ustasibeweging riepen met steun van de Nazi’s de onafhankelijkheid uit en installeerden een schrikbewind. Ondertussen raakte het verzet verdeeld tussen het vooral Servische regeringsleger en communistische guerrillero’s onder leiding van maarschalk Tito. Die laatste kon het laken naar zich trekken, onder meer door zijn succesvolle strijd die hem Westerse steun opleverde. Hij installeerde een federale republiek met een zekere mate van zelfbestuur voor de deelgebieden en onderdrukte elk vorm van separatisme.

Bij zijn dood in 1980 kwam de geest weer uit de fles. Bij de ineenstorting van het krasselende communistische bewind in 1989 opteerden alleen Servië en Montenegro voor het verderzetten van de federatie. De vroegere communistische leiders probeerden hun politieke vel te redden door zich te bekeren tot het nationalisme. Zo riep de Servische president Milosovic de Serven in andere delen op om zich te verzetten tegen afscheiding. Kroatië en Slovenië reageerden met referenda waarin de bevolking de onafhankelijkheid goedkeurde. De internationale gemeenschap erkende onmiddellijk de twee landen in de hoop om een Servische reactie af te blokken.

In Bosnië lag de puzzel nog moeilijker. Serviërs en Kroaten maakten de helft van de bevolking uit en keken lijdzaam toe hoe de moslimmeerderheid de onafhankelijkheid uitriep. Servië bleef achter in een rompstaat met Montenegro, en die frustratie leidde snel tot een gewelddadig conflict. Er volgden etnische zuiveringen, vooral ten koste van de Bosnische moslims. De internationale gemeenschap bleef passief, wat leidde tot verbijsterende situaties zoals de al dan niet moedwillige afzijdigheid van Nederlandse VN-Blauwhelmen bij de grootschalige moordpartij in Srebrenica. Europa noch de VS wilden zich verbranden aan de complexe situatie in de Balkan.

Pogingen om de situatie te stabiliseren leverden een wapenstilstand op, maar op het terrein gingen de gevechten gewoon verder. Pas toen de krijgskansen keerden en de Serviërs teruggedrongen werden – en ze zelf het slachtoffer werden van etnische zuiveringen – ondertekenden de strijdende partijen in 1996 de Daytonakkoorden.

Maar de Balkan bleef onrustig. In 1998 doken spanningen op in de Servische provincie Kosovo, waar etnische Albanezen autonomie eisten. De Serviërs vormden er een kleine minderheid, maar beschouwden Kosovo om historische redenen als heilig land. De onafhankelijkheidsbeweging radicaliseerde, waarop Milosevic zijn strijdkrachten de opstand liet onderdrukken en het gebied etnisch liet zuiveren. In 1999 trad de NAVO voor het eerst in zijn bestaan militair op. Via bombardementen kreeg de organisatie Milosevic op de knieën. Om de aanval op een soeverein land om intern-politieke redenen te rechtvaardigen, lanceerde het Westen het begrip “humanitaire interventie”. Onder Russische druk bleef Kosovo bij Joegoslavië, maar 50 000 NAVO-soldaten bewaakten de vrede. Milosevic zelf werd beschuldigd van oorlogsmisdaden door het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag, Nederland.

Hij bleef echter president, tot hij in 2000 verrassend verkiezingen verloor. Vojslav Kostunica volgde hem op, maar botste op grote economische problemen en het dossier-Kosovo. In 2001 volgde de uitlevering van Milosevic aan het tribunaal, waar hij in 2006 tijdens zijn proces overleed aan een hartinfarct. Kosovo scheurde zich in 2008 eenzijdig af van wat ondertussen de federatie Servië-Montenegro was, maar zonder algemene internationale erkenning, vooral omdat sommige landen vrezen dat dat de poort naar andere afscheidingen in hun land open zou zetten. Ook Montenegro heeft zich ondertussen, in 2006, na een referendum afgesplitst van Servië en is ondertussen lid van de VN en kandidaat-lid van de EU.

In Oost- en Centraal-Europa verliep de transitie naar democratische rechtsstaten met een vrije markt moeizaam. De oud-communisten bleven succes hebben bij verkiezingen, onder meer door de trauma’s die ontstonden tijdens overgangsperiode, maar functioneerden nu als democratische partij. Sommige analisten wezen erop dat vooral Westers materialisme centraal leek te staan in de nieuwe regimes, en niet de democratische waarden. De fluwelen toets van de revolutie had een echte catharsis onmogelijk gemaakt. Toch probeerden veel landen in het reine te komen met hun verleden door de confrontatie ermee aan te gaan. Geleidelijk aan sloeg ook de economische motor aan, vooral in landen die drastische hervormingsmaatregelen genomen hadden: Polen, Hongarije en Tsjechië. Deze naties gaven het goede voorbeeld, bekroond met het lidmaatschap van de Europese Unie voor acht Oost-Europese staten (2004).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen