Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Filosofie

Er is geen economisch denken in de Klassieke Oudheid, wel rationeel denken dat gekoppeld is aan het vervullen van de noden om te overleven. Filosofen hebben wel systematische aandacht voor het streven van tot vervulling van materiële behoeftes en tot verrijking (niet zomaar losse ideeën!) Economie is afkomstig van de Griekse woorden en huishouden en besturen. Economie betekent dus letterlijk het huishouden goed besturen. Dit werd in de 5de en vooral de 4de eeuw v. C. uitgewerkt.
Xenophoon beschrijft een dialoog van Socrates die zijn denken uiteenzet: oikonomia is een specifieke kunde: beredeneerd handelen, los van staatskunde om waarde te verwerven of te produceren. Maar: zijn het de ideeën van Socrates of de ideeën van Xenophoon die in die dialoog zijn
verwerkt? zijn inkomsten, een herstelprogramma voor Athene om handel en mijnbouw te stimuleren. Alle goederen hebben een variabele waarde, maar goud en zilver hebben een stabiele standaard: dit is gelijk aan mercantilistisch/monetaristisch denken. De prijs van alle goederen is afhankelijk van de schaarsheid of de overvloed ervan, behalve goud en zilver, die zijn waardevast.
Plato:“bestuurskunde” moet men onder de knie hebben. De rol van geld, de rol van handel wordt beschreven:
1. Men mag niet te afhankelijk worden van de handel. Eigen burgers mogen geen handel drijven, vreemdelingen wel. Handel maakt namelijk hebzuchtig, en is een ondermijning van de staat.
2. Waarde bestaat enkel omdat het door de overheid wordt verplicht als geldmiddel.
In de ideaal-situatie is er zo weinig mogelijk handel en geld mag geen intrinsieke waarde hebben, al het goud en zilver is staatseigendom.
Aristoteles (384 – 322 v.C.) heeft zijn ideeën het meest uitgewerkt in de drie werken:
 “Economieën”
 “Politieke stelsels”
 “Ethica Eudemia/Ethica Nicomachea”
Hij geeft daarin inzichten in verband met prijsvorming en waardeleer: waarom is iets veel of weinig waard? En ook in verband met monetaire theorieën: waarom geld en wat is de functie van geld?
 Oeconomica:
Aristoteles onderscheidt vier economieën:
1. Van de koning
2. Van de satraap (de gouverneur van het Perzische rijk)
3. Van de stadstaat
4. Van het individu
Het is belangrijk om na te denken op welke manier je goederen verwerft of produceert. Bv. Thales van Milete werd rijk door een monopolie te stellen op olijfpersen (dit werd beschreven door Aristoteles in de Economieën).
 Politika:
Hierin wordt besproken hoe de bestuurd moet worden door de heer des huizes. Het probleem is dat je als mens niet alleen overleeft: het is nodig iets te doen om aan je behoeften te voldoen. Dit kan op twee manieren:
- Natuurlijke vormen: landbouw, veeteelt, jacht, etc. Zelfs oorlog wordt als natuurlijke vorm beschouwd.
- Tegennatuurlijke vormen: alle dingen hebben een gebruikswaarde en een ruilwaarde. Gebruikswaarde: bv. schoenen, die draag je. Ruilwaarde: als je 100 paar schoenen hebt, hebben ze geen gebruikswaarde meer voor jezelf (je kan slechts een paar tegelijk dragen), wel voor anderen. Je kan dan wisselen voor andere zaken, de ruilwaarde is dus een afgeleide van de gebruikswaarde, en steunt op de (wederzijdse) behoefte aan ruil. Maar: er is niet altijd iemand die heeft wat je nodig hebt, dus is er iets nodig om het ruilsysteem toch mogelijk te maken, namelijk GELD: een middel om ruil te vergemakkelijken. Er moet een bepaalde waarde aan zilver of iets dergelijks in zitten: muntgeld. Hierdoor ontstaat echter kleinhandel, die niet meer als doel heeft om ruil te vergemakkelijken, maar om zoveel mogelijk geld te vergaren. Volgens Aristoteles moet geld toelaten de wederzijdse behoeften te vervullen, en mag geld op zich geen doel zijn. De onbeheerste drang naar geld wordt eindeloos als geld het doel wordt. De meest tegennatuurlijke vorm zijn leningen met intrest: geld is dan niet enkel het doel, maar ook het middel om geld te verkrijgen.
 Ethica eudemia:
De gemeenschap van mensen steunt op wederzijdse behoeften. Rechtvaardigheid is een bijzondere vorm van evenwichtigheid waarbij niemand in de kou blijft. Bv.: een magistraat mag een burger slaan (zelfs onterecht) want hij heeft een speciale functie. Evenwichtigheid is dus niet gelijk aan gelijkheid, maar wel aan proportionaliteit. Slagen bij kinderen aanbrengen wordt als erger beschouwd dan slagen bij gelijken. Proportionaliteit: je kan een schoen niet ruilen met een huis, wegens het verschil in waarde. Wat maakt iets waardevoller? Bv. de arbeidswaarde. Maar: goud en zilver: goud is toch meer waard? Hoe meet je waarde? Aan de hand van muntgeld: dat meet de wederzijdse behoefte die mensen hebben aan elkaar. Ingesteld door een conventie: ruilmiddel voor behoeftes. Het laat toe ruiltransacties te spreiden in de tijd. Het is een vorm van gesystematiseerd denken (hierna is het wachten tot de 19de eeuw en Karl Marx daarvoor).

Lees meer...

Mentaliteit en ideologie

Economische performance (productiemethodes) moest niet onderdoen voor latere tijden! Er was niet echt economisch denken in de strikte zin, maar wij zouden het echter zo omschrijven.
De ‘Weber-these’: Max Weber was overtuigd dat economische ontwikkeling maar mogelijk is door de bepaalde ethos in de maatschappij, die de mentale voorwaarden creëert om economische uitbreiding mogelijk te maken. Bv. bij het protestantisme: hard werken, herinvesteren in plaats van genieten van de winst, … Door succes te hebben, hard te werken, als je dat lukt behoor je tot de uitverkorenen. Mentaliteit bepaalt de economische ontwikkeling: bevordert of werkt tegen. Werner Sombart geeft Weber gelijk, maar zegt dat de joden de juiste mentaliteit hebben om zaken te doen. Na WOII is de Weber-these op de achtergrond geraakt ten voordele van structuren, instituties, … David Landes stelt dat het de gehele cultuur, de vernieuwende religie van het protestantisme was die Europa de middelen gaf om economisch succes te hebben (geen structuren of instellingen). Inner values and attitudes zijn de reden van economisch succes in Europa. Hij is TEGEN institutionalisme en structuralisme.
Economie van de oudheid? Moses Finley keert terug naar Weber en schuift de ideeën van Polanyi naar voren. Volgens hem is de mentaliteit in de Klassieke Oudheid anti-economisch: herinvesteren, winst opdrijven (heel die cyclus van de moderne economie) kon niet in de Klassieke Oudheid omwillen van overriding values.
De antieke bronnen zijn vooral literair (niet epigrafisch, archeologisch, …) en we vinden er voornamelijk negatieve appreciaties in terug:
 Handel : maakt mensen frauduleus, leugenachtig en hebzuchtig. Plato verwondert zich over negatieve appreciaties van de handel, want Athene kan niet zonder graaninvoer ( = handel)
 Leningen met intrest: allerlaagste waartoe een mens kan zinken. Het is tegennatuurlijk, een uiting van hebzucht.
 Arbeid: (zowel puur handenarbeid als ambachten) manueel, laag-intellectueel, onwaardig, het is eigenlijk een slavenwerk, typerend voor slaven, een straf van god, tegen de menselijke natuur. Dit vinden we terug in het discours van in de archaïsche tijd tot in de laatantieke periode.
 Landbouw is echter wel goed: het is het enige respectabele, het is de bron van echte rijkdom, voedsel, wol, hout.
Vb.: Seneca, tekstfragment: Posidonius onderscheidde 4 soorten van vaardigheden/kunsten. Handenarbeid behoorde tot de vulgaire, laag-bij-de-grondse vaardigheden of kunsten.
Wat is de relevantie van die mentaliteit? Volgens Finley was die anti-economisch en waren de tegenovergestelde gevallen uitzonderingen. Paul Veyne stelt in zijn “Pain et cirque” dat de
mentaliteit van de antieke notabelen wel degelijk realiteit is, maar dat die niet relevant is voor de economische keuzes. Het is wel mogelijk dat ze wel zaken doen en toch hun status als notabelen behouden (wat niet gelijk staat aan zakenlui die zich voordoen als edelen). Een notabele kan wel zakenbelangen hebben, maar zonder als zakenman te worden beschouwd. Hij is politiek actief, bekostigt publieke weldaden (moet zich als notabele laten kenmerken) en kan dan toch zaken doen. De mentaliteit is er, maar is dan irrelevant.
John D’Arms zegt dat de mentaliteit wel relevant is, maar enkel voor de wijze waarop zakenbelangen georganiseerd worden, niet voor de keuze van waarin wordt geïnvesteerd. Hij zal werken met slaven en met vrijgelatenen. De economie is anders georganiseerd. D’Arms ziet grote netwerken van notabelen die zich economisch engageren met vrijgelatenen, protegés en familie en dergelijke. De notabelen superviseren, participeren met andere woorden indirect.
Vergelijking met de vroegmoderne tijd: er zijn gelijkaardige normen bij de aristocraten, elite. In het Ancien Regime in Frankrijk was de overheersende idee dat rijkdom gelijk stond aan grote residenties, landerijen, etc. Het waren uitingen van grandeur en puissance. Wisselbrieven en dergelijke daarentegen waren uitingen van inferiorité en faiblesse. Dit is een gelijkaardige mentaliteit als die van de Klassieke Oudheid. Het tekstfragment van “Le Bourgeois Gentilhomme” van Molière is niet van de adel, maar wil de adellijke levenswijze onder de knie krijgen.
Hoe betrouwbaar is ons beeld van de mentaliteit van de Klassieke Oudheid? 99% van de literaire bronnen is afkomstig van (protegés van de ) elite voor de elite. Er is een voortdurende spanning tussen de mentaliteit van de bourgeoisie en van de aristocratie. In hoeverre kan je die mentaliteit veralgemenen naar de 95% van de bevolking die geen notabelen waren? Volgens Finley zijn handelaars, ambachtslieden, bankiers, etc. marginaal en daarom onbelangrijk. Volgens Willem Jongman is een bepaalde ethos (normen en waarden) toonaangevend in een bepaalde cultuur, als juist beschouwd. Dit zou het ethos van de aristocratie zijn. Mensen die sociaal promoveren nemen dan de andere normen en waarden over (als ze voldoende kapitaal hebben en succes hebben: dan bouwen ze een theater, gaan in de politiek, etc. ). Eens ze kunnen, stappen ze eruit. Anticipatory socialisation: het ethos van de aristocratie wordt overgenomen door de lagere klassen. We worden echter geconfronteerd met een methodologisch probleem: er zijn namelijk heel weinig bronnen (wel inscripties). Bovendien zijn de normen en waarden van de niet-edelen geen coherente filosofie geworden, ze werden niet onderwezen in scholen, maar door opvoeding doorgegeven, ze zijn niet opgenomen geworden door de filosofen.
‘Typische’ attitudes van zakenlieden: rijk worden door te werken is goed, leidt tot sociale mobiliteit. De elite is hier niet mee akkoord, maar het is de mentaliteit die wordt gekoppeld aan hen door de elite. Het nemen van risico’s om rijk te worden is goed. Dit is anti-aristocratisch: wat voor de aristocraten wel goed was, was hun fortuin besteden aan verkiezingscampagnes, hun leven riskeren in de oorlog, etc. Bv.: Trimalchio uit het Satyricon van Petronius is een superrijke vrijgelatene, hij is rijk geworden door handel en leningen met intrest. Hij is trots op zijn doorzettingsvermogen. Hier wordt een typische mentaliteit van een handelaar beschreven. Berekenend handelen is uitmaken/berekenen hoeveel winst ze maken: het is dus een economische rationaliteit, ook heel vaak terug te vinden bij aristocraten, equites (lagere aristocraten) en handelaars.
Voor Weber, Sombart en Landes is rationaliteit een cruciaal element in de moderne kapitalistische economie. Keuzes worden gemaakt op rationele basis, om maximum profijt te bereiken: dat is de essentie van de moderne kapitalistische markteconomie. Weber maakt nog eens een onderscheid tussen rationaliteit die geen rekening houdt met normen en waarden (“Het doel heiligt de middelen”) en rationaliteit die dat wel doet. Maar: het is niet altijd duidelijk wat de precieze waarde is van de schaarse middelen: tijd? Of hecht men meer belang aan het investeren van geld? Dit alles blijkt uit/wordt mogelijk gemaakt dankzij de boekhouding: de schaarse middelen kan je in geld valoriseren en geldwinst krijgen. De techniek van de dubbele boekhouding werd pas eind 15de eeuw beschreven door Luca Paciolo in een Latijns werk: lyrische visie op het belang van boeken. Rationele besluiten werden mogelijk door een boekhouding. Dan gaat de machine van start. De dubbele boekhouding ontstond dus pas in de 15de eeuw en bestond dus nog niet in de Klassieke Oudheid. Een boekhouding was eerder een controle-instrument op slaven, niet een beheersinstrument om beslissingen te nemen. De waarde van kapitaal (gebouwen en dergelijke) zit niet in het boekhoudkundig systeem. Ook amortisatie, het afschrijven van kapitaalgoederen, is niet van toepassing. Bovendien laten antieke cijfers geen complexe berekeningen toe, want zo kenden ze bv. het getal 0 niet. De juiste cultuur en mentaliteit bestaat dus niet, en men zou het toch niet in de praktijk kunnen brengen.
De rekentechnieken zijn ontstaan bij de Indiërs, en via de Arabieren naar de klassieke wereld gebracht. Men kon vingerrekenen in de Klassieke Oudheid: het was een belangrijk onderdeel van rekenen in de oudheid, met kon tellen tot 1 miljoen. Er werd vooral gerekend door niet-elitekinderen en slavenkinderen, want de elite had betere dingen te doen. Hoofdrekenen werd in combinatie met vingergebruik gedaan. Men werkte in de oudheid ook met de abacus: een rechthoekig patroon op de grond met kiezelsteentjes. Het Indische systeem is door astrologen en voor astrologen uitgevonden om de positie van de sterren te bepalen.
De situatie in vroegmodern Europa zag er als volgt uit: de (dubbele) boekhouding werd pas algemeen gebruikt vanaf de 19de eeuw: de Amsterdamse wisselbank, VOC, etc. gebruikten geen dubbele boekhouding. Pas in 1770 werd de theorie toegepast hoe je een landbouwbedrijf moest beheren. De noties ‘amortisatie’ en ‘kapitaal’ werden nauwelijks gebruikt voor het midden van de 19de eeuw.

Lees meer...

Urbanisatie – ‘handelsruimte’

Een handelsruimte komt geleidelijk tot stand in de loop van eeuwen, en werd gedragen door de steden in de archaïsche periode, toen zich een kolonisatiebeweging voordeed en meer steden ontstonden. De Chinezen hebben uiteindelijk het onderspit gedelfd ten voordele van de Grieken en Romeinen. Met uitzondering van de Rhônemonding en Noord-Spanje bevonden zich veel minder steden in het westen. Rond 500 v.C. ligt het netwerk er, en heeft het zich verder ontwikkeld in de loop der eeuwen.
De trans-Europese handelsroutes sluiten daar op aan, bv. voor tin: Cornwall is daarvoor een belangrijk gebied. De grote rivieren hebben ook een grote rol gespeeld, voornamelijk in Gallië waar de rivieren het hele jaar door bevaarbaar waren, en je dus overal kon geraken, in tegenstelling tot de mediterrane wereld. De steden worden ontwikkeld naar Romeins model (Parijs, Londen, Tongeren, etc.).
Het Romeinse Rijk is op economisch vlak niet meer dan de mediterrane ruimte aangevuld met trans-Atlantische componenten: tot aan de Donau (goud- en zilvermijnen van Dacië). Centraal-Europa is nooit gelukt. In het zuiden van het rijk lag de Sahara, waar men niet door geraakte (behalve Egypte). Urbanisatie deed zich overal in het rijk voor, niet enkel aan de kusten.
De enige kaart uit de (late) oudheid die bewaard is gebleven (via een middeleeuwse kopie) is de Peutinger-kaart: een uitgerekte vorm, bedoeld om opgerold en meegenomen te worden: het was dus een wegenkaart. Ze gaat helemaal van Brittannië tot in Indië, met Rome in het midden.
Globalisatie: na de val van het rijk stort het hele netwerk quasi in elkaar, ook wat betreft de trans-Europese routes. Luxehandel blijft bestaan, evenals de contacten, de idee dat er andere interessante plaatsen zijn in de wereld. Islam komt op, maar wat ooit was, zal ooit weer mogelijk zijn.

Lees meer...

Handel: performance

Er zat een grote variatie in de verschillende handelsproducten, het waren niet enkel luxeproducten:
- Voedingswaren: Grote handel in graan, wijn, olijfolie, garum (vissaus): immense fabrieken, verschillende vissoorten + zout laten digester. Ook in Velzeker zijn er amforen met garum gevonden.
- Ceramiek: luxueus. Attische roodfigurige/zwartfigurige. Terra sigillata: wanneer je geen zilveren vaatwerk kunt kopen, maar je toch een “zondags service” kan permitteren. Het is eigenlijk een soort gestempeld aardewerk.
- Textiel: Romeinse legermantels (sagae).
- Grondstoffen: Hout, natuursteen (marmer), metalen
- Luxeproducten: Zijde, glas, amber, parfums
Er bestond een ruim gamma aan producten: alle lagen van de bevolking kunnen voorzien worden door de verschillende prijscategorieën en elke regio heeft eigen specialiteiten dus zijn er genoeg mogelijkheden voor alle regio’s om deel te nemen aan het economische proces. Iedereen kan in het proces stappen.
De Monte Testaccio is een berg afval die vanaf ongeveer 75 bewust aangelegd is, met amforenscherven. Het gaat om amforen van olijfolie: daarvan zijn de amforen niet herbruikbaar, bij wijn wel. Ongeveer 1 miljoen liter olijfolie per jaar, toen nog niet door de keizer verschaft, dus het resultaat van handel!
Het tonnage van een handelsvloot werd bestudeerd aan de hand van onderwaterarcheologie. Bestonden er reuzeschepen in de oudheid? Waarom werden die niet gemaakt? Er zijn er wel geweest: er zijn voorbeelden van in de literatuur en in de archeologie, technisch gezien was het dus mogelijk. Reuzeschepen waren ook niet nodig in de oudheid: men had geen schepen nodig om naar Amerika te varen, in tegenstelling tot de vroegmoderne tijd. Er zijn geen archeologische voorbeelden teruggevonden van graanschepen aangezien graan en schip werden opgegeten door de vissen. De meeste havens konden 300 à 400 ton niet herbergen. Reuzeschepen konden de meeste havens dus niet binnen. Scheepsfrequentie: men moet er rekening mee houden dat na de 3de eeuw amforen minder werden gebruikt, maar meer tonnen, en schepen dus minder bewaard bleven.
Afstandshandel met het verre oosten was er via de zijderoute. De contacten werden regelmatiger (met Indië, Saïgon, etc.) vanaf Alexander de Grote (4de eeuw v.C.). Er was een route over land en een route over zee. Men handelde in zijde, specerijen (bv. peper), parels, edelstenen, etc. Men ging rechtstreeks naar Indië en Sri Lanka en onrechtstreeks naar China en Indochina. Er waren ook “ambassades”/gezantschappen van de Romeinse en Chinese keizers.

Lees meer...

Rechtssysteem

Rechtszekerheid moet er zijn of je opent bv. geen winkel (want dan zou je dat niet durven). In de oudheid zien we niet alleen burgersamenlevingen, maar ook de eerste rechtsstaten: de idee van de res publica: het algemeen belang: iedereen moet zeker zijn van zijn rechten en plichten. Het zit erg ingebakken in de samenleving en er wordt een hele rechtsleer rond ontwikkeld. In de praktijk zien we dat justitie openbaar was en dus waren ook alle rechtszaken openbaar. Opmerkelijk is dat er bijna geen politiemacht bestond in de oudheid: dat is vreemd in zo’n rechtsstaat. Het leger werd ingeschakeld wanneer het helemaal misliep, en ook lokale munities en raadsleden en verenigingen (bv. collegiae) werden hiervoor ingeschakeld. Het contractstelsel bestond ook al en er bestond een soort bescherming van privaat bezit.

Lees meer...

Technologie

Reeds veel aandacht aan besteed: men heeft meer en meer technologische dingen kunnen identificeren. Technologie was veel meer verspreid dan voorheen gedacht, en deze kennis gaat niet verloren. Technologische ontwikkeling was een belangrijke ontwikkeling en vormde een basis voor een verdere ontwikkeling van de middeleeuwse technologie. Zo kenden de Romeinen watermolens (bv. het watercomplex van Barbegal), de schroef van Archimedes, mijnbouw (niet zo primitief als men dacht, zeker in de Romeinse periode), massaproductie (was er eigenlijk niet echt, maar wel kleine ateliers, bv. ceramiek in reuzenovens), mobiliteit (wegen, bruggen, rivierwegen, haveninstallaties: het Romeinse wegennet was overal, niet alleen voor militaire maar ook voor handelsdoeleinden, maar relatief traag en duur). In de middeleeuwen kan men hierop voortbouwen: “Dwergen op de schouders van reuzen”.

Lees meer...

Ideologie en status

Volgens Finley is deze determinant dominant. Niet landbouw, maar handel geeft de hoogste inkomsten (aangezien landbouw ook risicovol is). Liberales: dokters, architecten, intellectuele beroepen, etc. Sordidi: alle ambachten: werden beschouwd als schandelijk en schaamtevol. Wat is de relevantie en representativiteit van deze ideologie? Ze is gelijkend aan de ideologie van de Europese aristocratie van de 17de-18de eeuw. Er waren echter tegenvoorbeelden van aristocraten die in de handel of in het bankwezen actief waren: Solon, Demosthenes, etc. Handel was een bron van rijkdom. Samenstelling van grote vermogens: land + slaven + leningen met intrest. Belang van de private verenigingen: collegia: zeer belangrijk! De collegiae waren een integraal deel van de stad, ze zorgden voor bemiddeling bij conflicten, speelden een rol in religieuze festivals, etc. De beschermheren van de collegiae zijn aristocraten, maar in de collegiae zelf zaten gewone mensen met succes (winkeluitbaters, handelaars, etc.).

Lees meer...

Monetisatie en financieel systeem

Er ontstaat een geldeconomie met muntgeld ca. 600 v.C. Dit kende een snelle verspreiding via de Griekse kolonies en de Romeinse veroveringen. De nominale waarde ligt hoger dan de eigenlijke, intrinsieke waarde. Er zijn kleine denominaties (kleinhandel). Legal tender: er is een wettelijke verplichting om het geld te aanvaarden als betalingsmiddel: het is dus een wettig betaalmiddel, maar er was geen papieren geld, er waren geen wisselbrieven (slechts in rudimentaire vorm, maar dat stelde niets voor). Account money: er was wel een uitgebreide kredietmarkt, er wordt gewerkt met een soort van rekeningen, voornamelijk in het Romeinse leger: soldij in geld, maar ze krijgen het niet allemaal in geld uitbetaald. In principe houdt de legerhouding het geld bij. Ze konden wel vanalles betalen met geld op hun ‘rekening’.

Lees meer...

Demografie

Globaal een zeer laag bevolkingscijfer en een lage levensverwachting (ca. 20-25 jaar) door malaria en de hoge urbanisatie (aangezien de steden ongezond zijn: veel mensen bijeen op een kleine oppervlakte). Er zijn wel regionale verschillen: in Rome, Antiochië, en andere was er een lagere levensverwachting, aangezien het grotere steden zijn. De bevolking in zijn geheel kent een lange, langzame groei (archeologisch: grotere steden, meer nederzettingen) van ca. 1000 v.C. tot ca. 200, daarna achteruitgang (oa. door de Antonijnse pest). Het bevolkingsniveau van ca. 200 zou ongeveer overeenkomen met het bevolkingsniveau van middeleeuws Europa in ca. 1300. Er is een zeer grote regionale variatie in de demografie, door de verschillen in de ecologie: er is sprake van overbevolking in bepaalde gebieden, waardoor er veel migratie was (ook van stad naar platteland en andersom): er was dus een grote mobiliteit (een van de randvoorwaarden voor economische groei). Zo kon de bevolkingsgroei in de steden op lange termijn toch doorgaan.

Lees meer...

Ecologie/Geografie

Het ecologisch kader is van belang voor de economische ontwikkelingen. De antieke beschaving is een mediterrane beschaving. Dit drukt een stempel op heel het economisch gebeuren: het gaat hier om de grootste binnenzee ter wereld, met alle provincies eromheen gelegen, doorsneden door gebergtes. Hierdoor ontstaan werelden apart (afgeschermde zones met eigen regionale klimaten), wat aanleiding geeft tot grote interregionale variatie. De belangrijkste vorm van watervoorziening is afkomstig van winterneerslag (in de zomer hadden de rivieren vaak een te laag niveau om te kunnen dienen als handelsweg). Het is een agrarische maatschappij: hierin ontwikkelen culturen, gebaseerd op dit ecologisch systeem: granen, wijn, olijfolie (de mediterranean triad) maken de basis uit van een belangrijk deel van de antieke handel. De zware epidemiologische consequenties hiervan: gevaarlijke vormen van malaria zijn endemisch. Dit heeft een enorme impact op de levensverwachting. Echt grote pandemieën komen pas voor vanaf de 2de eeuw met de Antonijnse pest, vermoedelijk stierf toen een derde van de bevolking (gekoppeld aan urbanisatie).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen