Menu

Item gefilterd op datum: januari 2014

Vanaf jaren 1970: ‘een (zeer) geleidelijke transformatie

Deze fase situeert zich in een context van de eerste oliecrisis. Hierdoor was er massale werkloosheid: men stapt af van de Rostow-theorieën. In deze periode situeert zich ook de opkomst van nieuwe vormen van geschiedschrijving: de kwantitatieve geschiedschrijving (met aandacht voor de nationale rekeningen): zicht op macro-economische groeiprocessen om landen te kunnen vergelijken. Men probeert eenduidige cijferreeksen op te stellen om de economie te analyseren. Ook de nieuwe sociale geschiedschrijving maakt in deze periode haar opkomst: niet meer klassenbewustzijn, maar breder: levensloop, koopkracht, levensstandaard, etc.. Men vindt dat men zich miskijkt op de Industriële Revolutie: men ziet eerder continuïteit dan een breuk. Industriële Revolutie is een verkeerde benaming, maar auteurs blijven het gebruiken. Ze merken eerder een trage, beperkte groei. Effecten van de mechanisatie zijn nauwelijks te merken. Reeds in de 17de eeuw is er al ongenoegen van werknemers te bespeuren, etc. Men wil afstand nemen van het revolutionaire karakter (Cameron): de spectaculaire economische groei merkt men niet in de cijfers. Nicholas Crafts (door Berg & Hudson aangevallen) focust op economische groei: zijn stelling is dat op basis van de nationale rekeningen de economische groei niet zo spectaculair stijgt als tot dan toe werd aangenomen. In een minder gunstige economische periode wordt het revolutionair karakter afgezwakt.

Lees meer...

W. Rostow, R.M. Hartwell, J. Schumpeter, P. Mathias: I.R. als ‘take off’

In de jaren ’60 gaat het economisch weer beter, er is terug hoop. Door een aanhoudende economische groei wil men een model dat men kan exporteren naar de hedendaagse tijd. Rostow ontwikkelt de fasentheorie. Hij onderscheidt daarbij de volgende fasen:
o The Traditional Society: nationaal inkomen en productie mogelijk beperkt.
o Pre-Conditions for Take Off: de voorwaarden voor een traditionele maatschappij dalen en er ontstaat een industriële maatschappij. Het is een voorbereidingsperiode.
o Take Off: ontstaan van het industrieel proces: stijging van netto investeringen, nationaal inkomen, etc. Mechanisatie, ontstaan van moderne economische groei, opkomst van leading sectors, etc.
o The Drive to Maturity: rijpingsfase. Andere sectoren gaan op het elan mee, bredere economische context. Alle sectoren worden opgenomen in het vernieuwingsproces.
o High Mass Consumption: consumptiemaatschappij. Ontstaan van duurzame diensten en verbruiksgoederen.
o Prospective Stage/Era of Past Maturity: open vraag: het kan de goede, maar ook de slechte kant opgaan (als er spanningen optreden en er militaire of economische agressie ontstaat).
Bij ons, in het westen, is er economische groei. Dit model kon dan als aanknopingspunt gebruikt worden voor de ontwikkelingslanden. Door te kijken in welke fase een land zat, kon men de ontwikkeling stimuleren

Lees meer...

M. Postan: kapitalistische cycli en crisissen

Er komt een hele duidelijke verschuiving in de benadering van de Industriële Revolutie, in een context van cyclische fluctuaties van de economie en destabilisering van de wereld door de wereldoorlog (met als gevolg onzekerheid en labiliteit). Crisisjaren in de jaren ’30. Eind jaren ’30 weer hoop, maar gevolgd door WOII. Onzekerheid na de crisis. Hoge werkloosheidsgraad. De Industriële Revolutie wordt geplaatst in een veel bredere context van onzekerheid en labiliteit: het wordt als een veelzijdig en complex probleem bestudeerd, als meer dan pure industrialisering en mechanisering: aanduidingen van evoluties en conjunctuur. Golfbewegingen in plaats van bruuske verandering, maar wel trager, een kwantitatieve verandering.

Lees meer...

A. Toynbee, J.L. en B. Hammond: nadruk op de ‘sociale kwestie

Tegen een achtergrond van wereldwijde economische crisis, eerste saturatie van de markt (overspoeld door goedkope producten, maar de consumptie evolueerde niet gelijk mee), prijzen en winsten dalen, concurrentie en armoede stijgen, gaat men de Industriële Revolutie vooral bestuderen met het oog op de sociale consequenties van die industrialisering. Onder andere Toynbee focust op de sociale dimensie, op technische innovaties tijdens de regering van Georges II, omdat de mechanisatie de mensen op de arbeidersmarkt op een zwakke positie plaatst (machines vervangen mensen). Hij beklemtoont ook het revolutionaire aspect: volgens hem verstoren de machines de maatschappij

Lees meer...

K. Marx, J.S. Mill: contemporaine transformaties

Blancqui gebruikt in 1837 voor het eerst het begrip Industriële Revolutie: door de enorme impact op de maatschappij, hij maakt zich zorgen om het fenomeen (in 1845 begint het begrip al impact te hebben). Het is een pessimistische visie op de impact van de sociale veranderingen, zelfs nog voor het begrip ingeburgerd was. Argument waarbij veranderingen niet kunnen uitblijven. Friedrich Engels heeft er wel oor naar. Daarvoor werd er ook wel al verwezen naar de veranderingen in de maatschappij, maar eerder op een pessimistische manier.

Lees meer...

De Industriële Revolutie

Het begrip revolutie heeft een bepaalde invulling, een bepaalde bedoeling, het is niet vrijblijvend, het heeft een bepaalde achtergrond. Men moet cesuren leggen, ijkpunten leggen, maar dat is geen vrijblijvende keuze (sterk afhankelijk van bepaalde standpunten). Er verandert iets grondig in een aangeduide periode, een wezenlijke transformatie van de maatschappij. Het begrip wordt vooral gebruikt in een politieke context, bv.: Franse Revolutie (Engelse karikatuur: zij wensen geen revolutie, geen bedreiging van de huidige normen/opvattingen/waarden). Er zijn ook demografische revoluties: fasen waar fundamentele veranderingen plaatsvonden. Ook de Industriële Revolutie betekende een grondige transformatie van de maatschappij.
Je moet duidelijk een visie uiten/uitspraken doen over waar je cesuren legt: een uitdrukkelijk keuze voor een manier om veranderingen in de maatschappij te typeren, ideologisch getint. Het debat over de Industriële Revolutie als een al dan niet revolutie is een eindeloos debat, conjunctuurgevoelig.

Lees meer...

Moderne tijden

Sociale relaties tussen heren en boeren
Verdere evolutie die al gestart was in de 13de eeuw. De peasantmaatschappij komt onder druk: er worden hogere belastingen opgelegd door de overheid, waardoor de rol van de centrale overheid stijgt.
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
We zien twee evoluties: Enerzijds zien we dat de meerderheid van de bedrijven in West-Europa kleiner en kleiner worden. Hierdoor krijgen we soms faillissementen, waardoor er grotere bedrijven ontstaan door het samenvoegen van kleinere bedrijven. Hierdoor zijn er arbeiders nodig, waardoor de loonarbeid stijgt. Anderzijds zien we de opkomst van
industrie. Vanaf de 16de eeuw wordt de peasantmaatschappij ingeschakeld in wereldsystemen. Het proto-industrie gebied in Vlaanderen zal het gebied rond Gent worden: vlasproductie en linnenverwerking. Het gevolg hiervan is enforced commercialisation: de boeren worden naar de markt gedreven, ze moeten wel want hun bedrijven zijn te klein. Wat zijn peasants? Op de eerste plaats komt het familiebelang. De hofstede in 1 stuk behouden is dus niet de topprioriteit (naargelang de levenscyclus van de peasant wordt de hofstede groter of kleiner)?
In Oost- en West-Vlaanderen waren de meeste peasants. In het arme Vlaanderen heeft de peasantmaatschappij lang voortbestaan.
In het agrarisch kapitalisme staat het bedrijf centraal in plaats van de familie. Het bedrijf moet namelijk renderen. Bepaalde gebieden waren onderhevig aan ecologische stress: ze moeten goed onderhouden worden om in stand gehouden te kunnen worden. De peasants kunnen dat vaak niet onderhouden, wat aanleiding gaf tot accumulatie van grond. De afwezigheid van bepaalde concurrentiële verhoudingen binnen de heerlijke structuur zorgt ervoor dat 1 groep het voor het zeggen heeft. Dit leidt gemakkelijker tot agrarisch kapitalisme. De pacht heeft een accumulatief effect: het bevordert de begroting van de bedrijven, omdat er een concurrentiële mentaliteit ontstaat tussen de boeren: er komen investeringen en vernieuwingen op de grote bedrijven, maar men gaat dus willen bezuinigen op loonarbeid. Bv.: in Zeeuws-Vlaanderen gaan de bedrijven vergroten en het kapitaal-input vergroot en het aantal runderen vergroot.
Het einde van het Ancien Regime luidt het geleidelijke faillissement van de peasantmaatschappij in.

Lees meer...

Late middeleeuwen – 16de eeuw


Crisis van de inkomsten van de heren op het einde van de 13de eeuw-14de eeuw: faillissement van abdijen, heren krijgen het moeilijk. De oorzaak is het onder druk komen van de seigneurie foncière: men is aan het maximum gekomen van de ontginningen, en bovendien staat ook de seigneurie banale onder druk: de vorsten hollen meer en meer de macht uit van de lokale heren. Hier kwam reactie tegen: de vorst heeft de banale heerlijkheid gewoon overgenomen (féodalisme d’état). De heren van de seigneurie foncière proberen er wel iets aan te doen: ze vervangen cijnzen door pacht: bij pacht blijft de eigendom bij de heer en de prijs is aanpasbaar na verloop van tijd. In Engeland zien we de opkomst van de Enclosure Movement als reactie tegen de verarming. In Oost-Europa zien we het ontstaan van de Tweede feodaliteit. In Zuid-Europa slaagt men erin heel wat cijnsgronden om te zetten in helftwinningen of mezzadria: de pachters moeten de helft van hun opbrengst afstaan, terwijl de heer de investeringen deed. De Tweede feodaliteit is ontstaan in de late middeleeuwen, en kende een hoogtepunt in de 16de-17de eeuw, in Oost-Europa. De oorzaken tot het ontstaan van de Tweede feodaliteit waren het tekort aan arbeid in Oost-Europa, de commercialisering van de graanexport waardoor er vele grote graanexportbedrijven ontstonden, en de afwezigheid van concurrentie tussen de verschillende heersende groepen (iets waar de boeren bij ons volop van konden profiteren) noch concurrentie van grote steden. Er gaat een verband ontstaan tussen reserves en tenures: men gaat mensen verplichten te komen werken. De Tweede feodaliteit geraakt in verval aangezien de productiviteit van de boeren achteruit ging.
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
Men schakelt over naar veeteelt. Er zijn een aantal boerenopstanden: gefrustreerde boeren die reageren op de reacties tegen de faillissementen. De grootste boerenopstanden doen zich voor in onze kustvlaktes in de jaren 1320. Over het algemeen blijft de peasantmaatschappij stabiel.

Lees meer...

Volle middeleeuwen

Sociale relaties tussen heren en boeren
Het tweeledig domein takelt af: de karweien worden overgekocht of vervangen door geldelijke betalingen. Er komen wel meer domeinen bij. De gewone boeren moesten cijnzen betalen in ruil voor hun grond. Cijnzen bleven altijd gelijk wanneer ze eenmaal waren ingesteld en ze waren vererfbaar, maar ook verkoopbaar, wat leidde tot een versnippering van de gronden, en dus tot een devaluatie van de cijnzen: falling rate of feudal levy, dit wil zeggen dat er een tendens is op lange termijn naar vermindering van de lastendruk. Geleidelijk is er ook een verbetering van technieken, met als gevolg hogere opbrengsten, terwijl de lasten constant hetzelfde blijven. Maar: de lasten werden niet hoger, maar men ging op meer en meer lasten vragen, bv. ontginning. Er zijn ook nieuwe banale rechten bijgekomen: meestal op het doorgeven van onroerende goederen, bv. tallia. De heer zal hoofdelijke belastingen mogen vragen. Er ontstaan in deze periode vorstendommen en heerlijkheden, er kwamen dus vele heren bij. Er komt een hiërarchie in: de sterkste worden de vorsten. De lokale heren vestigen zich vaak op feodale mottes. Daarnaast komen er ook nog veel kerkelijke heren bij. De banale heren worden grondheren. Nieuwe kerkelijke ordes komen op en verwerven grote domeinen: ze voegen zich toe aan de groep van grootgrondbezitters. Er komt een zekere militarisering van de maatschappij: er komen veel kleine oorlogjes voor, de aanwezigheid van tornooien, maar dit alles wordt in de hand gehouden door de vazalliteit. De grootste strijd heeft gewoed tussen de vorsten en de lokale heren: de strijd om mach (manu militari).
 Sociale relaties binnen de boerenmaatschappij
Er ontstaat een dorpsgemeenschap, die voortvloeide uit de schaarste van de gemene gronden: men ging samenwerken om ze te beheren. Tegelijkertijd deed zich ook een verarming voor. Er was reglementering binnen de dorpsgemeenschap (bv. in verband met oogst). In deze periode situeren we ook het ontstaan van en de doorbraak van de peasant-maatschappij: meer en meer peasants, minder gemene gronden door de ontginning en verarming. Hierdoor ontstaan spanningen in de maatschappij. De ongelijkheid vergroot: er komen zogenaamde coqs de village: leiders van de dorpsgemeenschap. De boeren zelf gaan ook meer en meer deelnemen aan de markt: vanaf de 12de eeuw zien we lokale marktjes ontstaan.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen