Definities van kenmerken: wat
- Gepubliceerd in Wiskunde
= begrip omschrijven van de onderzochte eenheden. Bij een bevolkingsgroep is het bijvoorbeeld belangrijk de etniciteit te omschrijven.
= begrip omschrijven van de onderzochte eenheden. Bij een bevolkingsgroep is het bijvoorbeeld belangrijk de etniciteit te omschrijven.
Begin met een duidelijke definitie vormen van de theoretische begrippen en de onderzochte eenheden. > Door een goede uitspraak kan een uitspraak niet dubbel worden opgevat.
-Vanuit de methodologie kan niet worden beslist welke definitie de beste is, wel kan de onderzoeker bepalen welke het beste aansluit bij het onderzoek.
Criteria voor een goede definitie;
= 1 of meerdere zinnen waarin het begrip voorkomt.
1- Alle begrippen in de omschrijving worden uitgelegd.
2- Het begrip zelf mag niet in de omschrijving voorkomen en ook geen synoniem ervan.
Dus niet; het opleidingsniveau is het niveau van de opleiding.
3-De omschrijving moet compleet zijn.
4- De omschrijving dient uit te sluiten wat men er niet onder wil verstaan.
5- De omschrijving moet niet afwijken van gangbare omschrijvingen.
6- De omschrijving mag geen normatief karakter hebben.
Het onderzoek moet repliceerbaar=herhaalbaar zijn. De kennis moet openbaar zijn.
Wetenschappers kunnen elkaar zo corrigeren. In de sociale wetenschap is het wel lastig om
onderzoeken te herhalen omdat de sociale werkelijkheid constant veranderd.
Falsificatoren = is het aantal mogelijke weerleggingen. Een uitspraak met meer falsificatoren is informatiever. Door een zo informatief mogelijke uitspraak te doen zorgt een onderzoeker er automatisch ook voor dat deze uitspraak zo goed mogelijk aan een kritische toets kan worden onderworpen.
Domein= De grootte van de verzameling eenheden. Dus ‘alle eenheden’ is een groter domein dan ‘alle eenheden tussen de 10 en 15 jaar’. > Hoe kleiner > Hoe meer potentiële falsificatoren > hoe informatiever de uitspraak.
Specifiek= Wanneer er naar 1 kenmerk wordt gevraagd of naar meerdere kenmerken is degene naar 1 kenmerk specifiek. Hoe minder kenmerken > hoe specifieker > hoe informatiever.
Er moet wel opgepast worden dat uitspraken niet té specifiek gemaakt worden. De onderzochte hypothese wordt dan zó groot dat de link met de theorie nauwelijks meer zichtbaar is.
De volgende eisen: toetsbaarheid, maximale informativiteit, explicitering.
Categorieën of scores die op de variabelen kunnen worden onderscheiden.
Dus is de variabele geslacht, dan zijn de waarden man en vrouw.
In een datamatrix worden de rijen gevormd door eenheden, en de kolommen door de variabelen. In iedere cel wordt de waarde ingevuld.
In een codeboek staan de variabelen en welke scores hierbij horen.
= eigenschappen die aan de eenheden worden gegeven.
Geslacht leeftijd, stemgedrag, mening, percentage van iets in buurt.
= objecten waar iets over gezegd wordt. Eenheden kunnen ook een verzameling van individuen, groepen, bedrijven, organisaties of landen zijn.
Een theorie biedt een overkoepelend kader waarbinnen onderzoek kan plaatsvinden en naar aanleiding waarvan onderzoekers specifieke hypothesen kunnen opstellen en toetsen.
Een theorie moet je benaderen via het deductief-nomologisch model
> hierin worden specifieke uitspraken afgeleid uit algemene uitspraken (wetmatigheden).
Net als de deductieve fase uit de empirische cyclus.
Een theorie vormt pas en DN-model als er is voldaan aan de volgende voorwaarden:
-Zeer precies formuleren. Over betekenis woord mag niet getwist kunnen worden.
-Uitspraken geordend naar algemeenheid
-Logisch verband tussen de verschillende uitspraken binnen een theorie.
-De specifieke uitspraken van het model – de hypotheses- moeten aan empirie getoetst kunnen worden.
Syllogisme: Een strikt logische redenering waarin uit 2 uitspraken een conclusie afgeleid wordt.
Een hypothese die volgt uit een bepaalde theorie is een conclusie die is af te leiden uit algemene uitspraken( de kern) en assumpties van de theorie.
Een belangrijke eigenschap van verklaringsmodellen binnen de sociale wetenschappen is dat de verschillende uitspraken binnen een model niet altijd deterministisch zijn.
> Vaak moet er iets toegevoegd worden van ‘over het algemeen’, ‘gemiddeld genomen’.
De verbanden zijn probabilistisch: waarschijnlijk etc.
De theorieën bestaan vaak uit vele uitspraken doordat de abstracte begrippen moeten worde vertaald naar meetbare, concrete begrippen. > ook uitspraken die op het eerste gezicht overbodig lijken te zijn, moeten worden behandeld. Ook moet vermeld worden dat de groep proefpersonen representatief is voor de grotere populatie.
In de discussie overweeg je wat er niet klopt aan je theorie en stel je nieuwe hypothesen op > zo is de empirische cyclus weer rond.
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek:
Ontwikkeling en toetsing van theorieën voor de oplossing van een kennisprobleem.
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek:
Onderzoek voor de ontwikkeling, uitvoering en valuatie van oplossingen voor praktijkproblemen.
-wordt voortdurend gehandeld volgens de methodologische spelregels.
-ook beetje theorievorming maar veel minder, vooral kennis opdoen ter ondersteuning van besluitvorming.
-Vaak is praktijkgericht onderzoek niet wetenschappelijk omdat het niet aan alle eisen voldoet.
Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek:
-Wordt niet aan wetenschappelijke standaarden voldaan.
-Wel veel aandacht voor geldende praktijknormen zoals door de opdrachtgever.