Menu

Item gefilterd op datum: mei 2014

Physical and Cognitive Development in Middle Adulthood

Middle Age: A Social construct

Middelbare leeftijd wordt niet in iedere cultuur als construct beschouwd. Er bestaat geen consensus over wanneer middelbare leeftijd aanbreekt. Voor het gemak wordt vaak de periode 40-65 genomen, maar men kan ook van een contextuele indeling spreken als iemand bijvoorbeeld volwassen kinderen heeft of met pensioen gaat. Mensen met een lage SES hebben het idee dat hun middelbare leeftijd eerder begint dan mensen met een hoge SES, waarschijnlijk door slechtere gezondheid en het feit dat ze sneller kinderen en kleinkinderen krijgen.

Volwassenen op middelbare leeftijd zijn over het algemeen tevreden over hun leven. Ze maken zich alleen zorgen om de gezondheid. Het blijkt dat oudere middelbare volwassenen meer tevreden zijn dan jongere middelbare volwassenen, waarschijnlijk omdat de jongere groep nog aan het streven is en de ouderen al klaar zijn om het leven te evalueren. Het is een periode waarin zeer veel verschillende paden genomen kunnen worden en individuele verschillen nog verder uiteen gaan lopen, zowel op lichamelijk, cognitief en emotioneel gebied. Een gevoel van succes en precies weten waar men toe in staat is past goed bij dit stadium.

Physical Changes

Leeftijd gaat helaas gepaard met allerlei lichamelijk gebreken. Het zicht neemt op vijf gebieden af: dichtbij zien, dynamische zicht (bewegende voorwerpen), gevoeligheid voor licht, visueel vinden (een teken vinden) en verwerking van visuele informatie. Ook de scherpte van het zicht neemt iets af. Omdat de lens door ouderdom verstijfd ontstaat presbyopie. De incidentie van myopie neemt overigens ook toe. Presbyacusis is ook een veel voorkomend verschijnsel, wat 2x zo snel voortschrijdt in mannen als in vrouwen. Gevoeligheid voor reuk en smaak pleegt ook af te nemen en ook hier behouden vrouwen hun zintuigen langer. Er kunnen individuele verschillen bestaan: de een kan zoet minder goed proeven, de ander zuur minder goed. Na het 45 jaar neemt de tastgevoeligheid af en 5 jaar later ook de pijngevoeligheid. Pijn blijft zijn beschermende functie wel houden omdat ouderen er intoleranter voor worden. Spierkracht en – coördinatie nemen af vanaf de piek in de twintiger jaren, door verlies aan spiervezels wat door vet vervangen wordt. Uithoudingsvermogen gaat ook iets achteruit door verlaging van het basale metabolisme, maar dit kan vrijwel normaal blijven bij voldoende training. Handigheid gaat rond midden 30 achteruit en de reactietijd gaat met 20% achteruit. Dit wil allemaal niet zeggen dat de uitvoering van ouderen slechter is dan die van jongeren. Integendeel, door hun vele ervaring zijn ouderen juist beter in autorijden en productiewerk, mede omdat ze ook minder risico nemen.

Ook in uiterlijk treden veranderingen wordt. De huid wordt dunner door verdwijnen van subcutaan vet en het meer rigide worden van collageen. Haar wordt dunner en grijzer, zweetklieren raken verloren, er hoopt meer vet op en mensen worden kleiner door het dunner worden van de tussenwervelschijven. De botdichtheid neemt af en gewrichten worden stijver. Het hartminuutvolume neemt af en de frequentie wordt onregelmatiger. Arteriewanden worden stijven en ook de vitale capaciteit neemt af. Ook de slaap wordt minder diep.

Vrouwen raken in de menopauze op middelbare leeftijd. Hoe vrouwen hier tegenover staan hangt af van de cultuur. In de ene cultuur wordt het als een bevrijding gezien, in de andere kan het niemand wat schelen. Ook hangt het af van hoeveel waarde wordt gehecht aan een jeugdig uiterlijk en de omstandigheden. Een vrouw zonder kind kan het zien als een gebeurtenis waardoor ze nooit moeder zal kunnen worden. Veel vrouwen gaan zonder klachten door de menopauze heen. Mochten er toch klachten optreden dan kan oestrogeensuppletie uitkomst bieden, maar dit brengt risico’s met zich mee. Sexdrive is over het algemeen niet aangedaan, aangezien dit door testosteron bepaald wordt, maar seks kan door atrofie van het vaginaepitheel en verminderde lubricatie wel minder prettig worden. Mentale problemen doen zich niet voor als gevolg van de menopauze op zich en zijn van afhankelijk van hoe iemand tegen de menopauze aan kijkt.

Bij mannen neemt vanaf de leeftijd van 30 de testosteronspiegel af met ongeveer 1% per jaar. Als gevolg hiervan neemt de spier- en botmassa af. Klachten als verminderd libido, erectiestoornissen, depressie, moeheid, slapeloosheid en geheugenverlies kunnen zich voordoen, maar het is onduidelijk of dit door verminderde testosteronspiegels komt. De spermakwaliteit neemt af, het herstellen na seks duurt langer en erecties worden minder makkelijk opgewekt.

Seksuele activiteit neemt behoorlijk af en men wordt ook minder tevreden over seks. Dit kan tal van oorzaken hebben, uiteenlopend van lichamelijke beperkingen tot mentale problemen tot een veel te druk leven. Seksuele disfunctie, aanhoudende verstoring in seksueel verlangen of seksuele respons, komt veel voor op middelbare leeftijd. Bij mannen wordt het erger naarmate ze ouder worden, maar bij vrouwen juist minder. Erectiele dysfunctie is het voornaamste probleem bij mannen en kan veroorzaakt worden door zowel lichamelijke als geestelijke problemen.

Health

Over het algemeen zijn volwassenen op middelbare leeftijd gezonde mensen, maar middelbare leeftijd maakt deze mensen wel vatbaarder voor een groot aantal ziekten en aandoeningen, waaronder HVZ en diabetes. Ouderen hebben met name baat bij voldoende beweging, helemaal als ze andere risicofactoren hebben. Ook SES blijft invloed hebben, met name de emoties die met SES gepaard gaan. Mensen met hoge SES hebben over het algemeen meer gevoel van controle en gaan beter met hun klachten om. Race heeft ook invloed op gezondheid. Bepaalde rassen zijn vatbaarder voor bepaalde ziekten dan andere rassen.

Ook ontstaan er nieuwe gezondheidsverschillen tussen de geslachten. Na de menopauze hebben vrouwen veel meer kans op osteoporose en HVZ. Maatregelen dienen genomen te worden, aangezien fracturen een veel voorkomende oorzaak van morbiditeit en mortaliteit zijn. Borstkanker wordt ook een issue op middelbare leeftijd. Vrouwen met overgewicht, een vroege menarche en late menopauze, een positieve FA, die laat kinderen hebben gekregen of weinig kinderen hebben, hebben een groter risico op borstkanker. Door verbeterde diagnostische technieken is de prognose sterk verbeterd.

Een groot deel van de vrouwen ondergaat ook een uterusextirpatie.

Hormoontherapie wordt soms toegepast om de effecten van de menopauze te compenseren. Ook al leidt het tot toename van de botmassa en verlaging van het risico op HVZ, tot positieve gedachten, de extra risico’s die optreden als gevolg van hormoontherapie wegen niet op tegen de baten. Hormoonbehandeling verbeterd de kwaliteit van leven niet en heeft in veel gevallen weinig nut. Tevens neemt het risico op baarmoeder, borst en ovariumkanker toe. Cognitieve achteruitgang wordt tevens bespoedigt.

Stress heeft invloed op de gezondheid via het immuunsysteem. Gezondheid kan dus gerelateerd worden aan persoonlijkheid, aangezien mensen met veel neuroticisme veel aan stress leiden. Verder is gebleken dat mensen waarbij extraversie, conscientiousness en agreeableness hoog zijn, minder gezondheidsproblemen hebben. Allostasis is het vermogen van het lichaam om met stress om te gaan en bevat de hersenen, de bijnieren en het immuunsysteem. Jongere volwassenen ervaren over het algemeen meer stress dan ouderen, waarschijnlijk omdat ouderen meer ervaring met stressvolle situaties hebben dan jongeren. Korte termijn stress kan het immuunsysteem een boost geven, terwijl lange termijn stress het af kan breken en zelfs kan zorgen dat mensen sneller ouder worden. Indirect is het slecht voor de gezondheid, omdat mensen met veel stress weinig slapen, meer zuipen, meer roken en slecht eten. Stress wordt vaak veroorzaakt door spanningen op het werk. Hoge eisen gecombineerd met weinig autonomie is een voorname risicofactor, net als onbalans tussen beloning en inspanning. Veel verantwoordelijkheid in combinatie met weinig selfefficacy leidt ook tot veel stress. Voor vrouwen komen er nog extra stressoren bij in de vorm van het ‘glazen plafond’ en seksuele intimidatie. Burnout is een verschijnsel dat drie dimensies moet bevatten: emotionele uitputting, cynisme en afstandelijkheid van werk en het idee dat men helemaal niks bereikt met het werk dat men doet. Het komt met name voor in hulpverlenende beroepen. Oorzaken zijn te hoge eisen of een te lage beloning. Burnout wordt vrijwel alleen veroorzaakt door omgevingsfactoren. Stress op het werk kan verminderd worden door na het werk goed te ontspannen en zorgen dat personeel het idee heeft dat het werk wat ze doen belangrijk is en ze hier goed voor belonen. Job engagement creëren werkt ook heel goed. De voornaamste bron van stress op het werk is het verliezen van een baan, aangezien dit gepaard gaat met verlies van status, inkomen en regelmaat in het leven. Zelfwaarde en –controle keldert, maar dit is slechts tijdelijk tot men weer een nieuwe baan heeft.

Measuring Cognitive Abilities in Middle Age

Cognitief functioneren gaat op de middelbare leeftijd niet echt achteruit tot de leeftijd van 60 jaar. Alleen de waarnemingssnelheid neemt duidelijk af. Redeneren, ruimtelijke oriëntatie en vocabulaire nemen zelfs nog toe. Hoge scores passen bij hoge SES, flexibele persoonlijkheid, cognitief complexe activiteiten, samen leven met iemand die cognitief beter is en tevredenheid tonen met wat men bereikt. Veel sociale contacten zijn ook gecorreleerd met hoge scores. Het blijkt dat de grootste variatie in hersenen optreedt rond middelbare leeftijd.

Mensen hebben twee soorten intelligentie. Fluid intelligence wordt toegepast bij nieuwe problemen en is onafhankelijk van wat men al weet. Dit lijkt af te nemen met de leeftijd. Crystalized intelligence is het vermogen informatie te herinneren en te gebruiken wat verkregen is tijdens het leven. Dit stoelt dus op ervaring en leren en neemt toe met de leeftijd.

The Distinctiveness of Adult Cognition

Expertise, een vorm van crystalized intelligence, heeft invloed op fluid intelligence in de vorm van encapsulation. Hierbij wordt fluid intelligence toegepast op crystalized intelligence, waardoor de verwerking op bepaalde gebieden van expertise veel sneller en efficiënter verloopt. Hierdoor kunnen experts, ook al hebben ze een laag IQ, een onbekend probleem op hun gebied veel beter oplossen dan iemand die er niks vanaf weet. Het is een beetje te vergelijken met tacit knowledge. Bepaalde kennis leidt tot beter functioneren.

Integrative thought is een belangrijk deel van postformal thought. Hierbij integreert men logica met intuïtie en emotie, tegenstrijdige ideeën en belangen en nieuwe informatie met wat men al weet. Informatie wordt geïnterpreteerd aan de hand van betekenis voor de persoon en feiten worden niet klakkeloos aangenomen.

Creativity

Creativieve performance is het product van biologische, persoonlijke, sociale en culturele factoren. Talent is meer aangeleerd dan aangeboren. Creativiteit ontstaat pas wanneer iemand zeer veel van een onderwerp af weet en precies weet wat de beperkingen en mogelijkheden zijn. Hard werken, niet met het oog op beloning, speelt ook een rol evenals emotionele betrokkenheid bij het werk. Overtraining in bepaalde gebieden zou creativiteit mogelijk in kunnen dammen. Creatieve mensen zijn zelfstarters en nemen risico. Ze zijn onafhankelijk, onconventioneel en staan open voor nieuwe ervaringen. Hun denkprocessen zijn vaak onbewust die soms leiden tot ingevingen. Problemen worden dieper bestudeerd.

De hoeveelheid die een persoon produceert met het oog op creativiteit kent bepaalde pieken in het leven, wat voor iedere beroepstak ergens anders ligt. Dit wil niet zeggen dat meesterwerken per se in deze periode gevormd worden aangezien de goed-slecht ratio iedere periode hetzelfde blijft, ongeacht het aantal werken wat iemand maakt.

Work and Education: Are Age-Based Roles Obsolete?

Over het algemeen wordt er een age-differentiated systeem gehanteerd. Dit betekent dat bepaalde rollen alleen bij bepaalde delen van volwassenheid passen, zoals studeren, pensionering en werken. Tegenwoordig gaan we steeds meer naar een age-integrated systeem, waarbij al deze rollen op iedere leeftijd vervuld kunnen worden, zoals met pensioen gaan op 50 jarige leeftijd, of juist een extra avondcursus nemen op deze leeftijd.

Wanneer iemand met pensioen gaat hangt af van de gezondheid, financiële omstandigheden en het verlangen om te werken. Bij 50 jaar is de voornaamste reden om te blijven werken financiële omstandigheden. Bij 60 jaar omdat werk voldoening geeft.

Cognitief functioneren kan toenemen door werk. Als dit cognitief veeleisend is en uitdagend is, neemt de cognitie toe. Dit hoeft niet afhankelijk te zijn van leeftijd. Oudere mensen kunnen net zo goed cursussen nemen als jongere mensen.

Lees meer...

Psychosocial Development in Young Adulthood

Personality Development: Four Views

Er zijn meerdere modellen die de ontwikkeling van persoonlijkheid in kaart willen brengen. Deze modellen stroken niet altijd met elkaar.

Normative stage models gaan ervan uit dat persoonlijkheid op bepaalde punten in het leven veranderd en dit zou dan ongeveer gelijk moeten zijn voor de meeste mensen en in de vorm van stadia veranderen. Het betreft hier dan overgangen van basisschool naar middelbare school naar universiteit enz.

In deze tijd breekt de periode van intimiteit vs isolatie aan. Als men goed door dit stadium komt, zal men uiteindelijk liefde kunnen tonen. Bovendien wordt een gevoel voor ethiek ontwikkelt, wat het kenmerk is

voor volwassenheid.

Volgens Vaillant en Levinson kan het leven onderverdeeld worden in life structures, het patroon van iemands leven op een bepaald moment, wat gebaseerd is op aspecten die de persoon het meest belangrijk vind. Life structures worden in overlappende tijdperken van 20-25 jaar gevormd. Ze zijn gelinked door overgangsperioden waarin mensen opnieuw afwegen en aan herstructurering denken. In deze perioden is er vaak crisis. Het eindstadium van een life structure wordt als basis gebruikt voor het volgende. Tijdens de jong volwassenheid wordt de eerste life structure gevormd over wat men wil bereiken, het verkrijgen van een partner. Vrouwen gaan door soortgelijke stadia, maar wijken iets af, omdat ze andere psychologische problemen tegen komen dan mannen. Levinsons model is echter niet zo betrouwbaar, omdat het met name om blanke mannen gaat die opgegroeid zijn in perioden van grote overgang zoals WOII en the Great

Depression.

In iedere levensfase dienen developmental tasks aangeleerd te worden voor een succesvolle aanpassing aan het levensstadium waarin men verkeert. Voor jonge volwassenen zijn dit het huis uit gaan, intiemere vriendschappen en romantische relaties en het ontwikkelen van self-efficacy en individuation (gevoel van onafhankelijkheid). Daarna komt opleiding afmaken, werk zoeken en financiële onafhankelijkheid.

Timing-of-events models stellen dat verandering optreedt als gevolg en timing van bepaalde gebeurtenissen in het leven, verwacht dan wel onverwacht. Normatieve events zijn gebeurtenissen die iedereen op ongeveer dezelfde leeftijd overkomen. Als bepaalde normatieve events niet, te vroeg of te laat optreden, kan dit tot stress of tot opluchting leiden. Het optreden van non-normatieve events heeft uiteraard ook invloed. Tegenwoordig is er veel flexibiliteit wat de leeftijden betreft waarop bepaalde normatieve events zich voor zouden moeten doen. Mensen zijn zich welbewust van hun sociale klok, oftewel cultuurgebonden verwachtingen op welk moment bepaalde life events zich voor zouden moeten doen.

Trait models zijn gebaseerd op eigenschappen die mensen bezitten. Het big five model is het bekendst. Dit bevat de elementen neuroticisme, extraversie, openstaan voor nieuwe ervaringen, nauwgezet en plichtsgetrouwheid en agreeableness. Het is van toepassing op iedere cultuur, maar de ene cultuur legt meer belang op het ene aspect dan de andere cultuur. Tussen de adolescentie en de dertiger jaren vinden veranderingen in de big five plaats. Agreeableness en conscientiousness nemen toe tijdens volwassenheid terwijl neuroticisme, openheid voor ervaringen en extraversie afnemen. Vrouwen scoren over het algemeen hoger op neuroticisme, agreeableness en bepaalde aspecten van extraversie. Conscientiousness kent weinig genderverschillen. De factoren van de big five zijn geassocieerd met corresponderend gezondheidsgedrag, zowel positief als negatief. Waarschijnlijk is het five factor model 40-66% erfelijk.

Het model neemt echter geen omgevingsfactoren en gebeurtenissen mee, ondanks de invloed die ze hebben. Ook is het zo dat de big five gedurende het hele leven blijven veranderen, waarbij de ene factor op het ene moment sneller veranderd dan de ander. Dit heeft waarschijnlijk te maken met bepaalde normatieve gebeurtenissen op bepaalde leeftijden. Bovendien kan dit ook bidirectioneel werken. Ook kan de validiteit in twijfel getrokken worden omdat het model subjectief in factoren en facetten ingedeeld is. Typologische modellen stoelen op brede persoonlijkheidstypen of stijlen en kijken naar de persoonlijkheid als geheel. Er zijn drie basispersoonlijkheden welke variëren in twee aspecten: ego-resistentie (aanpassingsvermogen bij stress) en ego-controle (zelfcontrole). Egoresistente personen zijn goed aangepast, onafhankelijk, hebben veel zelfvertrouwen, behulpzaam en niet snel afgeleid. Overcontrolled mensen zijn verlegen, stil, angstig en afhankelijk. Undercontrolled mensen zijn actief, impulsief, koppig en snel afgeleid. Deze drie basispersoonlijkheden bestaan in iedere cultuur en ieder geslacht. Deze theorie kan een bepaald pad laten zien in het leven, maar life events kunnen dit zeker beïnvloeden.

In feite komt het erop neer dat persoonlijkheid zowel uit stabiele als veranderende factoren bestaat. Basic tendencies (persoonlijkheidseigenschappen, gezondheid, geslacht) zijn in de persoon aanwezig en leiden in combinatie met externe invloeden tot characteristic adaptations (rollen, interesses, vaardigheden, enz). Basic tendencies vormen samen met characteristic adaptations weer het zelfconcept, wat weer een deel is van de objectieve biografie (dat wat een persoon in het leven gedaan heeft). Dynamische processen linken al deze elementen aan elkaar. Een voorbeeld hiervan is leren.

Changing Paths to Adulthood

Er zijn vele paden naar volwassenheid die beïnvloed kunnen worden door geslacht, leervermogen, houding tegenover doorleren, SES en verwachtingen. Jonge mannen gaan eerder uit huis dan jonge vrouwen, terwijl jonge vrouwen eerder trouwen. Vaak wordt het pad dat de ouder gevolgd heeft gevolgd, een uitzondering daargelaten. Ook de relatie met de ouders beïnvloedt het verloop naar volwassenheid. Deze relatie dient hecht, maar wel autonoom te zijn. Dit omdat de relatie met de ouders laat zien hoe met mensen in de grote wereld omgegaan wordt.

Foundations of Intimate Relationships

Vriendschappen blijven natuurlijk belangrijk, omdat ze voor een gevoel van welzijn zorgen, waardoor het weer makkelijker wordt nog meer vrienden te maken. Er wordt meer tijd doorgebracht met vrienden dan op middelbare leeftijd en men heeft er doorgaans ook meer dan in die periode. Vrouwen hebben vaak intiemere vriendschappen en delen veel meer gevoelens. Mannen delen met name informatie en activiteiten.

Liefde moet gezien worden als een verhaal dat vele vormen aan kan nemen. Zodra deze verhalen eenmaal begonnen zijn, zijn ze moeilijk te veranderen, omdat men dan doorkrijgt dat alles in de relatie gereorganiseerd moet worden. Men assimileert liever nieuwe informatie (vreemdgaan) dan dat men accommodeert. De drie elementen van liefde zijn volgens de triangular theory of love: intimiteit (emotioneel en self-disclosure wat leidt tot warmte en een band), passie (de motivatie, gebaseerd op de fysiologische opwinding die tot de seksdrive leidt) en toewijding (besluit om bij diegene te blijven). Naarmate de driehoeken van geliefden meer overlap vertonen, zullen ze een harmonieuzere relatie hebben.

Persoonlijkheid heeft geen invloed op partnerkeuze. Intelligentie waarschijnlijk wel. Ideeën over seksualiteit lopen sterk uiteen, zowel binnen als buiten het geslacht en de cultuur. Nonmarital and Marital Lifestyles

Er komen steeds meer singles. In jonge volwassenheid kiezen veel mensen voor relaties die een beetje casual zijn of alleen voor seks. Single zijn hoeft geen vloek te zijn. Veel mensen zijn het als keuze, omdat ze liever alleen zijn, seksuele vrijheid willen, angst voor huwelijk, enz. Jonge mensen die trouwen, ondervinden vaker moeilijkheden in het huwelijk.

Een klein percentage is homoseksueel. Het blijkt dat een homoseksueel stel op zijn minst zo gelukkig is als een heteroseksueel stel. Alleen wat sociale steun betreft, delven ze het onderspit. Ze verlaten elkaar wel sneller, wat waarschijnlijk te maken heeft dat er minder vaak kinderen zijn waarvoor ze bij elkaar hoeven te blijven.

Samenwonen verschilt erg per land en kan eigenlijk in stadia onderverdeeld worden. In stadium 1 is het eigenlijk uit den boze. In stadium 2 maakt men zich door samen te wonen op voor het huwelijk. In stadium 3 is het een goed alternatief voor het huwelijk. In stadium 4 is het praktisch hetzelfde als het huwelijk. Het spreekt voor zich dat mensen die samenwonen in landen met stadium 3 en 4 het langst blijven samenwonen voor ze trouwen of uit elkaar gaan. Samenwonen is minder stabiel en bevredigend dan het huwelijk. Mensen die eerst samenwonen en dan gaan trouwen, schijnen sneller te scheiden, maar dit ligt waarschijnlijk aan de personen zelf, aangezien ze er vaak onconventionele ideeën op nahouden wat de familie betreft.

In iedere cultuur komt wel een vorm van huwelijk voor. Ideaal gezien biedt het huwelijk intimiteit, toewijding, vriendschap, aantrekkingskracht, seksuele tevredenheid, een kans om emotioneel te groeien en een goed milieu om kinderen groot te brengen. Veel aspecten van het huwelijk worden echter niet meer aan het huwelijk toegekend, waardoor het aantal huwelijken aan het afnemen is. De leeftijd waarop men trouwt is ook aan het toenemen. Het huwelijksleven brengt ook weer veranderingen met zich mee in rechten, verantwoordelijkheden, seksualiteit en loyaliteit. Ook de banden met de families moeten opnieuw gedefinieerd worden. Er moet evenwicht bestaan tussen intimiteit en autonomie.

Getrouwde mensen hebben meer seks dan singles, maar minder dan mensen die samenwonen. Getrouwde mensen rapporteren wel meer emotionele tevredenheid van seks. Getrouwde mensen zijn gelukkiger dan ongetrouwde mensen, maar verwikkeld zijn in een slecht huwelijk maakt men minder gelukkig dan ongetrouwde mensen. Het zou ook kunnen dat gelukkige mensen sneller trouwen. Getrouwde mensen worden ook rijker. Het geluk in het huwelijk lijkt niet af te nemen, maar mannen en vrouwen zien elkaar minder binnen het huwelijk. Geluk wordt positief beïnvloedt door samen beslissingen nemen, SES en weinig genderrolgedrag. Slecht voor het huwelijk is vreemdgaan, lange werktijden van de vrouw en voor het huwelijk samenwonen. Wat geen effect heeft op het succes van een huwelijk zijn inkomen voor het huwelijk, samenwonen voor het huwelijk, opleiding en hoe lang men elkaar al kende voor het huwelijk. Wat wel uitmaakt is het geluk in de relatie, gevoeligheid naar elkaar toe, erkenning van de gevoelens van de ander en communicatie en conflict management vaardigheden. Een lage leeftijd is een slechte voorspeller. Sterk geloof weer een goede. De meest opgegeven redenen voor scheiding zijn niet bij elkaar passen, te weinig emotionele steun en misbruik. Een huwelijk is gelukkiger als men zich richt op de beloningen, zoals liefde, respect en vertrouwen in plaats van op de verplichtingen, zoals financiële status en kinderen. Vrouwen leggen meer nadruk op emotionele uitdrukking in het huwelijk dan mannen, wat ook weer voor conflict kan zorgen. Vrouwen hebben ook de neiging te lang op discussies door te gaan.

Parenthood

Gezinnen zijn in de loop der jaren kleiner geworden. Ook de samenstelling van gezinnen is veel gevarieerder dan vroeger. De leeftijd waarop men kinderen neemt, is ook toegenomen, wat het toegenomen aantal stellen met ongewenste kinderloosheid verklaard. Ook worden er steeds meer kinderen buiten het huwelijk verkregen. Veel mensen zien het huwelijk ook niet meer als opstapje om kinderen te krijgen en blijven bewust kinderloos.

Het krijgen van een kind heeft een enorme impact op het leven van een man en een nog grotere impact op dat van een vrouw. Naast geluk kan men ook angst voelen, gezien de grote verantwoordelijkheid die men nu draagt. Het kan gepaard gaan met lagere self-efficacy en meer depressie dan bij stellen zonder kinderen. Moeder nemen nog steeds het grootste deel van de zorg op zich, alhoewel vaders veel meer betrokken raken. Veel ouders met een drukke baan vinden dat ze te weinig tijd doorbrengen met hun kinderen. Vaders met kinderen doen minder aan sociale activiteiten buitenshuis.

Over het algemeen neemt de tevredenheid over het huwelijk af naarmate de duur met kinderen vordert. Hoe meer kinderen, hoe minder tevreden. Tevredenheid neemt ook af als er een scheve verdeling is wat aandacht voor de kinderen betreft.

In de meeste gezinnen werken tegenwoordig beide ouders. Over het algemeen is de vader nog steeds de hoofdprovider van inkomen, maar dit veranderd wel. Vrouwen voegen steeds meer inkomen toe en verdienen in een flink aantal gevallen al meer dan hun man. Als er kinderen komen is de vrouw degene die meestal een stapje terug doet. Als beide ouders werken hebben ze hier wel fysieke en mentale voordelen van en wordt hun relatie sterker. Bijdragen aan inkomen maakt vrouwen onafhankelijker en neemt een last van de schouders van de man. Bovendien geeft het vrouwen meer zelfwaarde en wordt de relatie tussen vader en kind hechter. De baten van deze meerdere rollen hangen echter wel af van hoe intensief deze rollen zijn. Intensieve rollen kunnen met elkaar in conflict komen, met stress en familieproblemen als gevolg.

Vrouwen doen binnenshuis nog steeds het meeste werk, maar dit wordt al aardig gelijk getrokken. Mannen in een tweeverdieners gezin doen meer in het huishouden dan mannen die alleen voor de kost zorgen.

When Marriage Ends

Mensen zijn tegenwoordig sneller geneigd te scheiden omdat het makkelijker is en het beeld van het huwelijk veranderd is. Doordat vrouwen nu ook werken zijn ze sneller geneigd te scheiden, gezien hun financiële onafhankelijkheid. Scheiding zorgt tevens voor meer scheiding. Als ouders gescheiden zijn, is het kind ook sneller geneigd te scheiden. Scheiding is een proces wat nog doorgaat na het huwelijk. Het verminderd het welzijn op de lange termijn, met name van degene die de scheiding niet begonnen is of die niet hertrouwd. Voor mannen betreft dit fysieke of mentale problemen, voor vrouwen armoede. Mensen die dachten gelukkig getrouwd te zijn, passen zich ook minder goed aan een scheiding aan. Geen ruziemaken na de scheiding en veel sociale steun helpt goed.

Veel mensen hertrouwen na een scheiding, maar deze huwelijken zijn nog sneller gedoemd te mislukken dan het eerste. Een voorname reden is het vormen van een gezin uit twee gebroken gezinnen. (Stief)ouders en (stief)kinderen kunnen zich vaak moeilijk aanpassen. Vrouwen hebben het meest moeite met stiefkinderen grootbrengen.

Lees meer...

Physical and Cognitive Development in Young Adulthood

Emerging Adulthood

Er bestaan veel definities voor volwassenheid. Er is natuurlijk leeftijd, cognitieve volwassenheid, sociale volwassenheid, seksuele volwassenheid, enzovoorts. Sommigen zeggen dat het meer een state of mind is dan een meetbaar proces. Het gevoel verantwoordelijkheid en zelfcontrole te hebben. Er is geen directe overgang van adolescentie naar volwassenheid. Dit gebeurt geleidelijk in een periode die emerging adulthood heet.

Jong volwassenen zijn op de top van hun gezondheid. Obesitas vormt echter nog steeds een groter worden probleem. De meest voorkomende doodsoorzaak blijven ongelukken.

Vet eten blijft nog steeds een probleem, met alle risico’s en gevolgen van dien. Jong volwassenen neigen minder naar overgewicht dan oudere volwassenen. Veel jong volwassenen slapen te weinig, wat uiteindelijk effecten kan hebben op sociaal, cognitief en emotioneel functioneren. Deze mensen raken snel geïrriteerd, kunnen zich minder goed concentreren, maken sneller fouten, communiceren slechter (met name verbaal) en werken langzamer. Drie dagen is het maximale aantal dagen dat iemand met te weinig slaap normaal kan blijven functioneren. Roken komt in de leeftijdsgroep van 18-24 het meest voor en leidt uiteraard ook tot veel invaliditeit en andere ellende. Zuipgedrag neemt ook toe op jonge volwassen leeftijd. Dit neemt weer allemaal risico’s met zich mee zoals ongelukken, verkrachtingen en gezondheidseffecten. Drugsgebruik neemt vanaf de leeftijd van 20 jaar weer af, waarschijnlijk vanwege het toenemende verantwoordelijkheidgevoel. Marihuana is de meest gebruikte drug. Geheugen- en concentratieverlies zijn voorname symptomen. Cocaïne verminderd cognitief functioneren. Alcoholisme is alcoholafhankelijkheid, wat interfereert met normaal functioneren. De aandoening is voor 50-60% erfelijk.

Er zijn naast deze directe factoren ook een aantal indirecte factoren die gezondheid beïnvloeden. SES is er een van. Mensen met een lage SES staan bloot aan meer geweld, roken meer, gebruiken vaker drugs, zijn arm waardoor ze minder goede voeding krijgen, minder goed verzekerd en leven in erbarmelijke omstandigheden. Mensen met een hoge SES eten beter en sporten meer. Ook ras speelt een rol, waarschijnlijk door genetische en leefstijlfactoren.

Geslacht heeft ook invloed. Vrouwen worden over het algemeen ouder, maar kampen gedurende het leven met meer chronische ziekten en kwaaltjes. Dit hoeft niet te betekenen dat vrouwen ongezonder zijn, maar dat ze gewoon sneller naar de dokter gaan. Naarmate het leefpatroon van vrouwen meer in de buurt aan het komen is van mannen, worden ook de problemen meer gelijk getrokken.

Relaties hebben ook invloed op de gezondheid. Sociale integratie is het actief contact houden met alle mensen om zich heen. Het emotionele welzijn wordt hierdoor versterkt en er wordt sneller meegedaan aan gezond gedrag als vrienden dit ook doen. Sociale steun refereert naar hulp die verkregen kan worden in tijden van stress. Steun en integratie zorgen voor een gezonder leven. Omdat het huwelijk voor beiden zorgt, is het niet verwonderlijk waardoor mensen binnen een huwelijk vaak gezonder zijn.

Sexual and Reproductive Issues

Premenstrueel syndroom is een aandoening die twee weken voor de ovulatie optreedt en met een wijd scala aan klachten gepaard gaat. Veel vrouwen hebben hier in lichte mate last van, maar 5-10% hebben echt PMS. De oorzaak is nog onbekend, dus behandeling is met name symptomatisch. Een gezonde leefstijl kan de klachten verminderen. Nog een seksueel gevaar is het oplopen van een SOA wat in de adolescentie en jonge volwassenheid zijn piek bereikt. Ook doet zich in dit stadium voor het eerst het probleem onvruchtbaarheid voor. Men spreekt hiervan als men na 12 maanden proberen nog niet zwanger is. Bij mannen wordt het met name veroorzaakt door te weinig sperma, blokkade of een lage motiliteit. Bij vrouwen door verstopte eileiders, mucus in de cervix of onvoldoende productie van ova. Hormoonbehandeling en chirurgie zijn aangewezen behandelingsmethoden, maar komen regelmatig met complicaties.

Perspectives on Adult Cognition

Piagets model stopte bij formeel operationaliseren. Andere onderzoekers hebben het stokje overgenomen. Een hoger niveau van abstract redeneren ontstaat tijdens de jong volwassenheid. Onderdeel hiervan is reflective thinking: logisch denken wat continue actieve evaluatie van informatie en ideeën inhoudt tegen het licht van bewijs en implicaties. Men is bijvoorbeeld in staat twee tegenstrijdige overwegingen met elkaar te verzoenen (god en evolutie). Het ontstaat ergens tussen 20-25 als de corticale regio’s waarin dit plaatsvindt volledig gemyeliniseerd zijn. Er zijn invloeden vanuit de omgeving nodig om het optimaal te ontwikkelen. Veel volwassenen hebben dus de capaciteit, maar benutten deze niet omdat ze liever op hun luie reet blijven zitten. Dit kan ook verklaren waarom niveau III van moreel redeneren niet bij iedereen bereikt wordt.

Postformal thought is nog een vorm van hoger denken. Dit is een volwassen vorm van denken wat stoelt op subjectieve ervaring en intuïtie, maar ook op logica en vindt zijn toepassing bij vage gebeurtenissen, onzekerheid, discrepantie, tegenstellingen, imperfectie en compromis. Het is flexibel, open, aanpassend en individualistisch. Er moet aan enkele criteria worden voldaan voor men van postformal thought mag spreken. Men moet in staat zijn tussen twee logicasystemen te switchen (op papier ziet het er goed uit, in het echt zal het niet werken); problemen in klassen onder te verdelen; inzien dat problemen zowel via het proces als het product (uitkomst) opgelost kunnen worden; pragmatisme toe te passen (uit meerder logische oplossingen de beste voor een bepaalde situatie kunnen kiezen); inzien dat er voor veel problemen meerdere oplossingen bestaan; zich bewust worden van paradoxen; en self-referential thought waarbij een persoon zijn eigen logische denkproces mentaal kan becommentariëren. Postformal thinking komt veel voor in sociale en emotionele contexten. In relaties is het noodzakelijk aangezien beide personen moeten kiezen tussen zichzelf, de partner en de relatie. Groei van postformal thinking vindt plaats gedurende de gehele volwassenheid. In het begin worden individuen als zondebok aangewezen terwijl men later begrip krijgt voor de wisselwerking van personen en omgeving.

Schaie heeft een life span model van cognitieve ontwikkeling ontwikkeld. Dit bestaat uit zeven stadia. Het eerste is de acquisitive stage (kindertijd en adolescentie) waarin kennis en vaardigheden voor het individu zelf worden verworven. Het tweede is de achieving stage (vroeg 20 tot vroeg 30) waarbij kennis gebruikt wordt om te streven. Het derde is de responsible stage (laat 30 tot vroeg 60). Het vierde is de executive stage (30 tot middelbare leeftijd) waarin men verantwoordelijkheid heeft over sociale systemen, zoals een school of bedrijf. Het vijfde is de reorganizational stage (eind middelbaar tot ouderdom) waarbij ouderen hun leven in gaan delen rond niet-werk gerelateerde relaties. Het zesde is de reintegrative stage (ouderdom) waarin de weinige energie die men nog heeft alleen op belangrijke taken gefocust heeft. Het laatste stadium is de legacy-creating stage (eind van het leven) waarbij men zich opmaakt voor de dood. Niet iedereen hoeft deze stadia te bereiken op de aangegeven leeftijden. Het kan ook eerder of later.

Sternberg ontwikkelde nog wat extra termen die intelligentie definiëren en belangrijk zijn rond de studietijd. De eerste is experiental element, het inzicht en creatieve aspect van intelligentie. Het contextuele element staat voor praktische intelligentie (juiste man op de juist plaats). Het componential element is het analystische aspect van intelligentie. Het creatieve en praktische element nemen toe gedurende het leven tot middelbare leeftijd Praktische problemen komen voort uit ervaring en de oplossingen vaak ook. Nog een belangrijk aspect van intelligentie is tacit knowledge, informatie die niet formeel aangeleerd is, maar wel nodig is om goed te kunnen functioneren. Het wordt met name gekregen via common sense. Het bevat self-management (hoe het zelf gemotiveerd wordt en hoe energie en tijd ingedeeld wordt), management van taken (hoe een taak goed verricht wordt) en management van anderen (weten wanneer wie en hoe gestraft moet worden).

Emotionele intelligentie is ook een belangrijk begrip geworden. Men verstaat hieronder: het vermogen emoties te begrijpen en te reguleren, zowel bij het zelf als bij anderen. Mensen met een hoge EI schoppen het vaak ver. Zij zijn vaak competent in een van de volgende aspecten: zelfbewustzijn (zelfvertrouwen, op de hoogte zijn van capaciteiten), zelfmanagement (zelfcontrole, geweten, betrouwbaar), sociaal bewustzijn en relatiemanagement. EI speelt waarschijnlijk een rol bij het verkrijgen van tacit knowledge. EI berust met name op persoonlijkheidseigenschappen.

Moral Reasoning

Moreel redeneren neemt tijdens de volwassenheid ook toe en dit is het stadium waarin niveau III meestal bereikt wordt, als het überhaupt bereikt wordt. De ontwikkeling van moreel redeneren kan positief beïnvloed worden door ervaring. Twee soorten ervaring zijn conflicterende belangen, die men tegenkomt als men weg van huis is, en verantwoordelijkheid voor anderen, zoals tijdens het ouderschap. Deze soorten ervaringen spelen de grootste rol, omdat men dan beter in staat is zich in anderen te verplaatsen. Cognitie hoeft niet per se gerelateerd te zijn aan moreel redeneren. Er is nog een vaag zevende stadium van moreel redeneren toegevoegd, wat zeer zelden bereikt wordt. Er vind reflectie plaats op de vraag waarom iemand moreel zou moeten zijn. Het antwoord ligt in een zijn met de kosmos, de natuur of God. Morele problemen kunnen zo vanuit het standpunt van het universum als geheel gezien worden.

Kohlbergs stadia zijn niet valide voor iedere cultuur, aangezien iedere cultuur andere waarden bovenaan zet. De ene cultuur kiest voor gerechtigheid, de andere voor liefde en compassie en weer een andere voor zorg voor anderen. Sommige culturen zijn ook niet gewend zich aan universele wetten te houden. Tussen mannen en vrouwen zijn ook geringe verschillen aangetoond. Mannen richten zich meer op eerlijkheid en gelijkheid als morele waarden, terwijl vrouwen compassie, zorg en verantwoordelijkheid bovenaan stellen. Bewijs toont overigens aan dat er geen verschil is. Het hoogste niveau van moreel redeneren is verantwoordelijkheid tegenover anderen.

Education and Work

Aanpassing aan de universiteit geschiedt met name door veel sociale en financiële steun van het thuisfront. Studeren is ook een periode van cognitieve groei, met name verbale en kwantitatieve vaardigheden, kritisch denken en moreel redeneren nemen toe. Invloeden komen vanuit het curriculum, andere studenten, de studentcultuur op zich en docenten. Veranderingen in het denken treden ook op. Men komt aan met een rigide denkwijze, waarbij men denkt dat er maar een juist antwoord is. Dit gaat over naar flexibel denken, waarbij meerdere meningen over zaken kunnen ontstaan, maar waar men nog geen wijs uit wordt. Uiteindelijk maken ze eigen keuzes wat betreft hun ideeën en waarden ondanks onzekerheid en de aanwezigheid van andere mogelijke oplossingen.

Mensen veranderen door het werk wat ze doen. Er blijkt een relatie te bestaan tussen substantive complexitiy (mate waarin het werk van een persoon denken en onafhankelijk oordeel vereist) en coping met cognitieve eisen. Volledige ontwikkeling van de prefrontale cortex kan mensen in staat stellen twee taken tegelijk uit te voeren. Volgens de spillover hypothese kan men de verworven cognitieve eigenschappen tijdens het werk ook meenemen naar de vrije tijd, waar deze hun vruchten ook af kunnen werpen. Werken tijdens de studie helpt om beter te leren plannen. Meer dan 15-20 uur werken, heeft echter negatieve gevolgen.

Lees meer...

Psychosocial Development in Adolescence

The Search for Identity

Identiteit wordt volgens Erikson gedefinieerd als een coherent beeld van het zelf wat bestaat uit doelen, vaardigheden, waarden en ideeën.

In de adolescentie breekt het identiteit vs verwarring over de identiteit stadium aan. Identiteit vormen bestaat uit drie grote stappen: het kiezen van een beroepstak, het aannemen van bepaalde waarden en een stabiele seksuele identiteit creëren. Als de identiteitscrisis overwonnen wordt ontwikkeld men trouw. Het is belangrijk betrouwbaar te worden voor anderen. Rolverwarring kan tot een late intrede van psychologische volwassenheid leiden. Mannen ontwikkelen intimiteit uit het vormen van een identiteit terwijl het bij vrouwen juist andersom is.

Marcia maakt gebruik van vier statussen van ego ontwikkeling. Ieder stadium bevat een bepaalde mate van crisis en toewijding, waarin crisis staat voor continue beslissingen maken en toewijding voor investering in een persoonlijke ideologie.

Het eerste stadium is identity achievement. Dit is een crisisperiode gevolgd door toewijding. De keuze is gemaakt en de crisis overwonnen. Deze mensen plegen het meest volwassen te zijn van alle stadia. Bij foreclosue is ook sprake van toewijding, maar hier is de beslissing in feite genomen zonder een keuze te maken en volgt men eigenlijk het plan van een ander. Moratorium is crisis zonder toewijding en men maakt zich ook zorgen over deze crisis. Vaak is dit een voorstadium van identity achievement. Bij identity diffusion is er noch sprake van crisis noch van toewijding. Mensen in deze categorie zijn vaak ongelukkig en eenzaam. De meeste mensen gaan door meerdere stadia en komen meestal bij identity achievement uit. Mannen halen hun identiteit vaak uit persoonlijke doelen, terwijl vrouwen dit vaak halen uit het ontwikkelen van relaties en verantwoordelijkheden. Hier zijn de zelfwaarden van de beide geslacht ook op gebaseerd. Waar zelfwaarde op gebaseerd is, is ook afhankelijk van de cultuur waartoe iemand behoort. Sexuality

Bij seksuele oriëntatie probeert een persoon uit te zoeken of deze hetero, homo of bi is. Eenmalige seksuele ervaringen met hetzelfde geslacht hoeven niet te betekenen dat iemand homoseksueel is. Waarschijnlijk is er een genetische basis voor homoseksualiteit, maar ook hier spelen omgevingsfactoren weer een rol. Met name jongens die veel vrouwelijke interesses hebben, neigen homofiel te worden. Bij mannen wordt de voorkeur voor hetero of homo bepaald door seksuele opwinding. Bij vrouwen ligt dit waarschijnlijk iets anders. Het blijkt dat mannelijke feromonen bij homo’s de hypothalamus selectedert.

Vanwege de sociale complicaties en de geringe kansen op een partner die het met zich mee kan brengen hebben homoseksuelen vaak verwarring over hun identiteit. Een model van de ontwikkeling van homoseksuele gevoelens is als volgt: bewustwording, seksueel gedrag, identificatie als homo of lesbisch, uit de kast komen en tot slot romantische relaties met anderen van hetzelfde geslacht. Acceptatie van homoseksuelen verschilt natuurlijk sterk per cultuur.

De leeftijd waarop men voor het eerst seks heeft neemt gestaag af. Jongens hadden op eerdere leeftijd eerst meer ervaring dan meisjes, maar deze aantallen lopen nu gelijk. Seksueel actief worden gaat natuurlijk gepaard met tal van risico’s die voor zich spreken.

Relationships with Family, Peers, and Adult Society

De meest zelfverzekerde pubers onderhouden goede contacten met hun ouders en kunnen zich tot hun richten in tijden van nood, terwijl de ouders ook het streven naar onafhankelijkheid ondersteunen. Rebellie in de adolescentie blijkt grotendeels een mythe te zijn. Slechts 20% voldoet aan het profiel van emotionele onrust, conflict met familieleden, vervreemding van volwassenen en roekeloos gedrag. De meeste tieners hebben een goede band met hun ouders en denken positief over ze. De goedkeuring van ouders wordt doorgaans gewaardeerd. Veel tieners passen zich geleidelijk en zonder problemen aan de puberteit aan. Zij die dit niet doen, komen meestal uit probleemgezinnen. Het is wel zo dat de adolescentie een periode is waarin het meest conflict tussen ouders en kinderen plaatsvindt.

Naarmate de puberteit vordert, brengen tieners steeds minder tijd door met familieleden en meer met leeftijdgenoten. Dit betekent niet dat men de familie af probeert te stoten. Hoe tieners hun tijd besteden verandert ook. Er wordt met name rondgehangen met leeftijdsgenoten, in toenemende mate met die van het andere geslacht. Dit gebeurt met name als ze veel vrije tijd hebben. Tieners die hard studeren hebben meestal geen puf meer voor dit soort zaken en doen liever niets. In sommige culturen blijft de familieband hechter tijdens de puberteit of wordt deze juist sterker.

Tussen ouders en pubers treden ook conflicten op. Meestal gaat dit over alledaagse dingetjes, die niet echt van belang zijn. Met name vroeg in de puberteit ontstaat conflict. De mate van conflict wordt bepaald door de persoonlijkheid van de puber en de behandeling van de ouders. Halverwege de adolescentie zijn de conflicten het hevigst om daarna weer af te zwakken. Adolescenten die tot laat thuis blijven wonen hebben slechter contact met hun ouders. Het spreekt voor zich dat de autoratieve opvoedstijl weer het beste is. Er is gebleken dat er geen verschil in gedrag en prestatie bestaat tussen tieners opgegroeid in een eenouder of een tweeouder gezin. Wat wel invloed heeft, is een scheiding in de puberteit en gaat gepaard met slechtere prestaties en gedragsproblemen. Als ouders beide werken, gaat het erom hoeveel tijd ze nog met hun kinderen spenderen. Als ze geen puf meer hebben of depressief worden leidt dit tot minder aandacht waardoor het kind het slechte pad op kan geraken. Dit gebeurt met name in gezinnen met maar een ouder of weinig geld. Sociaal kapitaal is hier dus belangrijk.

Relaties met broers en zussen worden oppervlakkiger in de puberteit. De ouderen oefenen minder controle uit en de jongeren hebben minder supervisie nodig. De posities worden min of meer gelijk getrokken. De oudere ziet een jonger broertje/zusje vaak als irritatie terwijl de jongere tegen de oudere opkijkt. Als de puberteit begint neemt ook de interactie met leeftijdgenoten toe. Deze was tot nu toe met name dyadic, oftewel een een-op-een contact. Aantrekking tot leeftijdsgenoten leidt pas tot problemen als iemand zijn identiteit opgeeft of regels en wetten gaat overtreden. Cliques, groepen vrienden die samen dingen doen, worden belangrijk. Crowds vormen zich later uit meerdere cliques en zijn gebaseerd op kenmerken die iedere clique heeft, zoals etnische achtergrond of interesses.

Vriendschappen in de puberteit worden hechter en men vertrouwd elkaar meer toe. Dit komt door de toenemende cognitieve ontwikkeling en het vermogen zich in een ander te verplaatsen. Intimiteit met vrienden van hetzelfde geslacht neemt toe tot halverwege de adolescentie om dan vervangen te worden door intimiteit met het andere geslacht. Vrienden hebben een sterke invloed op elkaar. Ze presteren op

school vaak hetzelfde en vertonen hetzelfde risicovolle gedrag. Cliques vormen zich uit groepen vrienden. Iemand kan lid zijn van meerdere cliques of wel vrienden hebben, maar niet tot een clique behoren (isolates). Liaisons hebben connecties met meerdere cliques en kunnen deze met elkaar in verbinding brengen. Cliques worden gevormd door mensen met dezelfde status.

Banden met cliques en crowds worden losser naarmate de adolescentie vordert. Liefdesrelaties helpen intimiteit en identiteit te ontwikkelen en gaan gepaard met zowel sterk positieve als sterk negatieve gevoelens. Toewijding en passie zijn belangrijke ingrediënten. In het begin wordt nog nagedacht over hoe liefdesrelaties de status in de groep aan kunnen tasten. Pas laat in de adolescentie leveren deze relaties emotionele behoeften en dan alleen in lange termijn relaties. Het type relatie is vaak afhankelijk van attachement stijl met de ouders.

Antisociaal en crimineel gedrag vertonen vind zijn oorsprong al op vroege leeftijd. Invloeden vanuit al Bronferbrenners systemen spelen een rol. Ouders zijn verantwoordelijk i.v.m. de reacties die ze dienen te geven op de emotionele behoeften van het kind. Goed gedrag wordt niet beloond en slecht gedrag afgestraft. Het kiezen van antisociale leeftijdgenoten als vrienden wordt veroorzaakt door omgevingsfactoren. Als deze vrienden dezelfde ellende doorgemaakt hebben, identificeert men zich hier sneller mee. Vervolgens jutten ze elkaar alleen maar op. Autoratief ouderschap kan ervoor zorgen dat het kind bestand is tegen negatieve invloeden van leeftijdsgenoten. Met name in armere families komt antisociaal gedrag voor, maar dit kan teniet gedaan worden door collectieve efficacy, sterke sociale relaties met mensen uit de buurt die elkaars kinderen in de gaten houden.

Iedere tiener maakt zich wel eens schuldig aan criminele activiteiten, maar dit komt meestal wel goed. Het wordt in stand gehouden als iemand geen andere positieve alternatieven voor criminaliteit ziet en vroeg blootgesteld is aan antisociaal gedrag. Het belangrijkste om antisociaal gedrag te bestrijden is preventie. Dit dient al vroeg plaats te vinden door ouders goed om te leren gaan met hun kinderen en sociale steun te bieden. Ook is naschoolse opvang voor kinderen belangrijk. Risicogevallen dienen uiteraard eerst geïdentificeerd te worden.

Lees meer...

Physical and Cognitive Development in Adolescence

Puberty: The End of Childhood

Adolescentie begint gebruikelijk met het begin van de puberteit. Eerst komt de adrenarche op gang, waarbij de bijnieren beginnen met het afscheiden van androgenen tussen 6-9 jaar. In dit stadium voelen mensen aantrekkingskracht tot het andere geslacht. Twee tot vier jaar later gaan de gonaden meedoen en komt er tevens een tweede golf androgenen uit de bijnieren. Wanneer dit precies gebeurd lijkt af te hangen van leptinespiegels en dus van gewicht. Puberteit begint eerder bij mensen met overgewicht. De grote hoeveelheid emoties en chagrijnige buien wordt aan de hormoonveranderingen toegekend, maar sommige wetenschappers stellen dat geslacht, leeftijd, temperament en timing van het begin veel meer invloed hebben. Puberteit begint bij meisjes eerder dan bij jongens. Het begin van de puberteit volgt een seculaire trend (trend die gezien kan worden als men meerdere generaties observeert) en vind steeds vroeger plaats. Dit komt waarschijnlijk door de betere voedingstoestand in de westerse wereld aangezien de puberteit in onontwikkelde landen later begint. De relatie met de vader speelt mogelijk ook een rol. Als aangeboren preventiemechanisme tegen incest raken vrouwen niet opgewonden van de feromonen van hun vader in tegenstelling tot die van andere mannen. Dit heeft als gevolg dat de puberteit later begint als een meisje een hechte band met haar vader heeft.

Meisjes maken de groeispurt eerder door dan jongens, waardoor ze een tijdje langer en sterker zijn. Het bekken verbreed en er komt meer vetophoping. Bij jongens worden de schouders breder en armen en benen langer in verhouding tot de romp. Vrijwel iedere spier en ieder bot wordt beïnvloedt door de groeispurt en volgt zijn eigen groeischema, waardoor het lichaam tijdelijk uit proportie kan raken. Zelfs het oog groeit sneller, wat bijziendheid kan veroorzaken. Aan het eind van de groeispurt is men seksueel volwassen. Seksuele volwassenheid wordt bij jongens gekenmerkt door de spermarche, meestal als gevolg van een natte droom en bij meisjes door de menarche. De menarche kan beïnvloedt worden door genetische factoren; lichamelijke, zoals veel sporten of overgewicht; emotionele factoren; en omgevingsfactoren zoals intoxicaties. Adolescenten kunnen moeite hebben met hun veranderingen als deze afwijken met betrekking tot leeftijdsgenoten, als ze de veranderingen niet als voordeel zien en als stressvolle gebeurtenissen tegelijkertijd optreden.

The Adolescent Brain

De hersenen ondergaan in de adolescentie weer een grote reorganisatie. Deze begint waarschijnlijk onder invloed van de geslachtshormonen die vrijgegeven worden. Met name de frontaalkwabben groeien sterk, met als gevolg dat het vermogen te rederen, emoties te beheersen en impulscontrole toenemen. Na de groeispurt worden ongebruikte verbindingen afgebroken en weer nieuwe gevormd. Myelinisatie gebeurt van voor naar achter, terwijl ontwikkeling van neuronen in omgekeerde richting plaatsvindt. Emoties worden met name in de amygdala verwerkt terwijl dit bij volwassenen met name in de frontaalkwabben plaatsvind. Dit is de reden dat emoties bij adolescenten de overhand kunnen krijgen; ze kunnen ze minder goed beïnvloeden dan volwassenen. Onderontwikkeling van frontale systemen geassocieerd met motivatie, impulsiviteit en verslaving, kan het roekeloze gedrag van veel pubers verklaren, alsmede het feit dat ze zich geen lange termijndoelen kunnen stellen.

Physical and Mental Health

Adolescentie komt weer met een heel scala aan lichamelijke en geestelijke problemen. Armere kinderen hebben ook hier weer meer problemen dan rijkere kinderen. Lichamelijke inspanning verminderd onder adolescenten in tegenstelling tot de periode hiervoor. Een groot deel krijgt niet genoeg inspanning. Veel adolescenten krijgen te weinig slaap en dit wordt weer geassocieerd met moeheid overdag, depressie en lage zelfwaarde. Dit kan komen doordat het biologisch ritme in de adolescentie veranderd en men later moe wordt en later wakker wordt. Aangezien de scholen vroeg beginnen ontstaat er discrepantie tussen ritme en schooltijden. Uitslapen en slaap inhalen verergerd het probleem alleen maar. Eetstoornissen zijn ook problemen die regelmatig voorkomen onder adolescenten. Overgewicht is met name een toenemend probleem, wat leidt tot veel gezondheidsklachten, zowel lichamelijk als emotioneel.

Er is waarschijnlijk een genetische basis voor overgewicht, maar de voornaamste oorzaak blijft te weinig beweging. Diëten werkt vaak averechts.

Het omgekeerde kan ook gebeuren en gebeurt met name bij mensen die onzeker zijn over hun lichaamsbeeld. Meisjes hebben het vaker dan jongens omdat ze door de toename van vetweefsel in de puberteit ontevredener raken over hun lichaam in tegenstelling tot jongens die er alleen maar spiermassa bij krijgen. Houdingen van de ouders en invloed van de media speelt een grote rol, alsmede verzeild raken in een sport als dansen, turnen en kunstschaatsen.

Anorexia ontstaat vaak bij kinderen die door hun ouders als ideaal omschreven worden. Vaak kunnen ze goed leren en zijn perfectionistisch. Symptomen zijn extreem gewichtsverlies waarbij nog steeds gelijnd wordt, veel sporten en stoppen van menstruatie. Er spelen zowel genetische als omgevingsfactoren een rol. Hersendelen voor visuele zelfperceptie en eetlust zijn mogelijk aangedaan. Ook psychologische factoren als angst om op te groeien spelen een rol. Anorexia is een aandoening die zowel bewust als dwangmatig is. Bij boulimia doen zich minstens twee keer per week drie maanden lang vreetbuien voor die men daarna ongedaan probeert te maken door kotsen, schijten of excessief lijnen. Schaamte, zelfhaat en depressie begeleiden deze eetgewoonten. Ze hebben een lage zelfwaarde en een geschiedenis van gewichtsschommelingen, lijnen en veel sporten. Ook komen vreetbuien op zichzelf wel voor. Anorexia en boulimia tonen soms overlap. De oorzaak kan mogelijk een lage serotoninespiegel zijn. Een psychoanalytische verklaring is dat boulimiapatiënten hun honger naar liefde en aandacht proberen te stillen door veel te eten.

Behandeling van beide aandoeningen geschiedt met name door cognitieve gedragstherapie en in ernstige gevallen opname. Het belonen van eten is bij anorexia belangrijk. Familieinterventie kan van de hand gedaan worden, omdat adolescenten naar autonomie streven, maar dit is wel een belangrijk onderdeel van de behandeling. Een derde van de anorexia patiënten stopt met de behandeling voor een goed gewicht bereikt is. Boulimiapatiënten doen het beter omdat zij graag behandeling willen.

In de puberteit gaan jongeren ook meer drugs gebruiken. Dit is gevaarlijk voor jongeren omdat delen van de hersenen zich nog aan het ontwikkelen zijn. Met name snuiven komt veel voor bij jongere pubers, omdat makkelijk aan lijm, benzine, enz. te komen is.

Risicofactoren voor drugsgebruik zijn onder andere: moeilijk temperament; slechte impulscontrole en neiging naar sensatie; invloed vanuit de familie; gedragsproblemen; slechte schoolprestaties; afstoting; associëren met drugsgebruikers; vervreemding en rebellie; milde houding t.o.v. drugs; en vroeg begin van drugsgebruik. Het begint vaak met druk van leeftijdgenoten. Softdrugs worden gatewaydrugs genoemd, omdat ze vaak leiden tot het gebruik van harddrugs.

Depressie in adolescentie kan komen met symptomen van verveling, irritatie en het onvermogen plezier te maken. Het hoeft niet per se met neerslachtigheid gepaard te gaan. Meisjes zijn vaker aangedaan dan jongens, helemaal als ze er vroeg bij zijn. Stress, problemen thuis, chronische ziekten en angst voor sociaal contact dragen ook bij. SSRI’s en cognitieve gedragstherapie zijn de behandeling van keus. Doodsoorzaak nummer een in de adolescentie zijn ongelukken. Het roekeloze gedrag van pubers draagt hier ongetwijfeld aan bij. Zelfmoord is nog een voorname doodsoorzaak onder adolescenten. Meisjes denken hier vaker over na, terwijl jongens vaker daad bij het woord voegen. Vaak heeft het slachtoffer problemen met de wet, met school of met gedrag. Ze voelen zich waardeloos en slechte impuls controle voor stress en frustratie. Vaak zijn ze vervreemd van hun ouders. Hotlines en screening zijn de beste interventie technieken, maar hebben echter weinig succes.

Aspects of Cognitive Maturation

Rond de leeftijd van 11 jaar wordt het formeel operationaliseren bereikt. Het kind is in staat abstract te denken.

Men is nu instaat hypothetisch-deductief te redeneren, wat wil zeggen dat een abstracte hypothese ontwikkeld kan worden en het kind deze door middel van een experiment kan testen (pendulum problem van Piaget). Formeel redeneren ontwikkelt zich door veranderingen in de hersenen, maar ook door juiste stimulatie. Interactie met leeftijdgenoten die elkaars vermogen om te redeneren uitdagen is hier heel belangrijk bij. Wanneer het stadium bereikt wordt is wel afhankelijk van scholing en cultuur. Kritiek op de theorie van Piaget focust zich op de feiten dat veel volwassenen niet in staat zijn formeel te operationaliseren, er kinderen zijn die dit wel kunnen en er weinig aandacht aan omgevingsfactoren wordt besteedt. Ook toename in informatieverwerkingscapaciteit, meer kennis en metacognitie wordt niet meegerekend.

Omdat formeel operationaliseren heel nieuw is voor pubers kunnen ze nog steeds onvolwassen en irrationeel denken. Dit uit zich op zes karakteristieke manieren. De eerste is idealisme en kritiek. Jongeren zijn in staat een ideale wereld te vormen en zien zo hoeveel er mis is met de echte wereld. Als tweede argumenteren ze belachelijk veel om hun gelijk te krijgen. Als derde zijn ze moeilijk in staat een beslissing te nemen. Als vierde zijn ze niet op de hoogte van hun eigen hypocrisie (opkomen voor het milieu, maar de auto niet laten staan). Als vijfde zijn ze zelfbewust en denken ze dat iedereen aan hun denkt, het zogenaamde imaginary audience verschijnsel. Dit verschijnsel blijft in geringere mate aanwezig op volwassen leeftijd. Als zesde voelen ze zich speciaal (personal fable) en denken ze onkwetsbaar te zijn. Dit leidt tot veel risicovol gedrag en kan bestaan tot op de volwassen leeftijd. Discrepantie is gevonden met betrekking tot dit feit aangezien tieners zichzelf als kwetsbaarder zien voor veel risicofactoren dan volwassenen.

Er vinden tijdens de adolescentie veranderingen in informatieverwerking plaats. Deze veranderingen zijn zowel structureel als functioneel. Structurele veranderingen behelzen veranderingen in verwerkingscapaciteit en kennis. Kennis kan onderverdeeld worden in declarative kennis, wat uit feitelijke kennis bestaat; procedurele kennis, wat iemands aangeleerde vaardigheden behelst; en conceptuele kennis, weten waarom iets veranderd of hetzelfde blijft. Functionele verandering behelst processen als geheugen, redeneren en andere informatieverwerking.

Taalvermogen neemt ook verder toe. Jongeren zijn in staat abstracte begrippen als rechtvaardigheid en liefde te definiëren. Ze zijn beter in staat het perspectief van een ander aan te nemen en hun taalgebruik aan te passen aan de kennis van deze persoon.

Moreel redeneren ontwikkelt zich ook verder in de puberteit en Kohlberg heeft hier een mooi schema voor gemaakt. Het eerste niveau is preconventioneel (4-10 jaar) moreel redeneren en bevat de stadia 1 en 2. Het eerste stadium bevat het voorkomen van straf en gehoorzaamheid. Het tweede instrumentaliteit en wederkerigheid. Het tweede niveau is conventioneel (na 10 jaar) moreel redeneren en bevat de stadia 3 en 4. Stadium 3 behelst het onderhouden van wederkerige relaties en geaccepteerd willen worden door anderen. Stadium 4 bevat zorgen over de maatschappij en geweten. Het postconventionele stadium bereiken slechts weinig mensen en bestaat uit de stadia 5 en 6. In stadium vijf respecteren mensen mensenrechten, democratie en de wet. In stadium 6 doen mensen waarvan ze denken wat juist is op basis van universele ethische principes. Uiteindelijk gaat het niet om het eindantwoord wat men op morele dilemma’s geeft, maar op de redenatie die achter het antwoord zit. De leeftijden passend bij de stadia zijn zeer variabel. Hoog cognitief functioneren hoeft niet gepaard te gaan met hoog moreel functioneren. Bovendien hangt het er erg vanaf wat iemand bovenaan heeft staan als morele waarde (rechtvaardigheid, zorg, enz.) Ouders hebben ook invloed op het morele redeneren van hun kinderen. Deze komen in een hoger stadium als ouders goed naar de mening luisteren, deze herhalen en verhelderende vragen stellen. Het lijkt als het ware een beetje op scaffolding. Mogelijk zit er genderbias in de test, waarop vrouwen lager scoren, maar research heeft dit nog niet aangetoond. Dit idee komt voort uit dat vrouwen er andere morele principes op na houden dan mannen. Het model is niet geschikt voor toepassing op andere culturen dan de westerse.

Educational and Vocational Preparation

Er zijn een aantal invloeden die motivatie kunnen beïnvloeden. Een hele belangrijke is self-efficacy en ouders moeten dus hun best doen om te zorgen dat kinderen dit ontwikkelen. Dit motiveert beter dan straf en beloning van ouders.

Ook hier zorgt een autoratieve stijl weer voor veel voordelen. Autoritaire ouders willen dat het kind het alleen maar beter doet bij goede cijfers en straffen slechte cijfers af. Permissieve ouders kan het niks schelen hoe het met de cijfers staat. Waarschijnlijk komt het autoratieve effect van grotere betrokkenheid bij de scholing van kinderen. Self-efficacy is ook hoger bij autoratieve ouders. Wat ook uitmaakt, is de invloed van vrienden en klasgenoten. Doen deze het goed, dan zal het kind het zelf ook beter doen. Jongens en meisjes zijn ongeveer even slim, maar meisjes hebben meer vertrouwen in hun academische kwaliteiten. Ze vinden school leuker, halen betere cijfers en slagen vaker. Jongens worden ook strenger gestraft dan meisjes, maar krijgen ook meer aandacht als ze het goed doen op school.

Uiteraard is het ook van belang dat de schoolomgeving in orde is, met goed gemotiveerde leraren die kinderen aansporen wat te bereiken in het leven. Scholen die zich aanpassen aan de behoeften van het individu zorgen ook dat de resultaten beter zijn.

Active engagement is belangrijk om adolescenten op school te houden. Dit betekent op tijd komen, huiswerk maken en regels volgen. Een tweede niveau van selected engagement is vragen stellen en hulp zoeken als er problemen zijn.

Lees meer...

Psychosocial Development in Middle Childhood

The Developing Self

Kinderen vormen rond deze leeftijd representational systems: brede zelfconcepten die hier veel aspecten van het zelf in betrekken. Kinderen volgen niet meer het alles of niets principe, ze erkennen dat ze goed zijn in het ene en slecht zijn in het andere. Ze kunnen afwegingen maken welke zaken belangrijker zijn en ze kunnen hun real self met hun ideal self vergelijken.

Het stadium van Erikson wat in deze periode aanbreekt is industry vs inferiority. Kinderen leren in dit stadium vaardigheden aan die passen bij hun geslacht en cultuur. Als alles goed gaat ontstaat een gevoel van competentie. De competentie die ouders een kind toewijzen staat in sterke relatie met de competentie die het kind zelf voelt. Een lage zelfwaarde kan niet gecompenseerd worden door complimenten uit de omgeving, hoe sterk deze ook zijn. Kinderen met een lage zelfwaarde denken dat ze zelf de oorzaak van hun falen zijn. Zij met een hoge zelfwaarde wijten dit aan omgevingsfactoren. Naarmate kinderen ouder worden, worden ze zich bewuster van hun emoties en begrijpen deze beter. Ze zijn ook in staat tegengestelde emoties te voelen en raken op de hoogte van de gebruikelijke uitdrukking van emotie in relatie tot hun cultuur. Ze leren het verschil kennen tussen het hebben van een emotie en deze uitdrukken. Regulatie van emotie vereist veel controle van emotie, aandacht en gedrag. Hoe beter de controle, hoe beter het kind zich later ontwikkelt op gebied van sociaal gedrag en empathie. Ouders die veel straffen kunnen emoties als angst en woede verergeren.

The Child in the Family

In de late kindertijd delen ouders en kinderen de verantwoordelijkheid over het kind (co-regulation). Ouders laten het kind zoveel mogelijk zelfcontrole uitoefenen, maar grijpen in wanneer dit nodig is. Er vindt meer discussie plaats tussen ouder en kind. Ouders laten het kind weten dat het de consequenties van zijn daden moet aanvaarden. De manier waarop conflicten opgelost worden is belangrijker dan de uitkomsten van de conflicten.

Of ouders werken heeft ook invloed op het welzijn van het kind. Dit is van zeer veel factoren afhankelijk, onder andere het temperament van het kind, leeftijd, geslacht, hoeveel de ouder werkt, of er een partner is, de SES en de zorg die het kind na school krijgt. Meestal is van belang of de ouders na hun werk nog genoeg puf hebben om met het kind in de weer te zijn. Een aantal kinderen doet aan self-care, maar dit werpt alleen vruchten af als het zich verantwoordelijk kan gedragen. Armoede heeft ook invloed op het welzijn van het kind. Dit komt met name doordat armoede veel stress voor ouders veroorzaakt, waardoor deze weinig tijd hebben voor het kind of slechte opvoedingsmethoden gebruiken. Voldoende sociale steun is in dit geval belangrijk.

Het blijkt dat kinderen in twee-oudergezinnen het beter doen dan in een-oudergezinnen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met verminderde SES, grotere kans op emotionele problemen en verminderde effectiviteit van het ouderschap in een-oudergezinnen.

Adoptie komt de laatste tijd ook meer voor. Meestal gaat dit anoniem via bureaus, maar open adopties komen ook steeds meer voor. Hoe vroeger een kind geadopteerd wordt, hoe minder aanpassingsproblemen het heeft. Problemen treden met name op in de late kindertijd als kinderen op de hoogte raken van hoe families gevormd zijn. Meisjes hebben minder problemen met geadopteerd zijn dan jongens, waarschijnlijk omdat ze het prettiger vinden om erover te praten.

Scheiding is ook een stressvolle gebeurtenis voor kinderen, met name omdat ze niet helemaal begrijpen wat er gebeurt en waarom. De SES van de familie gaat omlaag en de relatie met de ouder die verhuisd is kan verslechteren. Het conflict tussen de ouders kan afgelezen worden aan de hoeveelheid stress die het kind ervaart. Soms zijn kinderen beter af na een scheiding, met name als het conflict lang geduurd heeft. Aanpassing aan een scheiding hangt af van leeftijd, temperament en geslacht. Jonge kinderen geven zichzelf vaker de schuld, maar passen zich ook sneller aan. Meisjes gaan er beter mee om dan jongens. De ouders spelen ook een rol door voogdij en financiën te regelen alsmede een goede woonlocatie voor het kind. Oudereducatie programma’s kunnen gescheiden ouders leren goed te blijven communiceren en de kinderen te helpen zich aan te passen aan de scheiding.

De moeder krijgt meestal de voogdij over het kind. Kwaliteit van het contact met de vader blijft belangrijker dan kwantiteit. Gedeelde voogdij schijnt het best te werken, aangezien beide ouders close blijven met het kind. Ouders moeten wel met elkaar overweg kunnen.

Ook op lange termijn kunnen de effecten van scheiding aanzienlijk zijn. Er blijken op latere leeftijd meer gedrags en emotionele problemen te zijn en de relatie met de eigen kinderen is ook minder goed. Bovendien kunnen zich bindingsproblemen voordoen. Meestal passen kinderen zich goed aan en kunnen leren van de fouten van hun ouders.

Het leven in een een-oudergezin komt ook steeds meer voor en dit hoeft niet door scheiding veroorzaakt te zijn. Deze kinderen doen het over het algemeen prima, maar blijven sociaal en educatief gezien toch iets achter op kinderen uit twee-oudergezinnen. Dit komt omdat ze minder ouderinteractie hebben, langzamer vooruit gaan op school en minder extracurriculaire activiteiten ondernemen. Negatieve effecten treden echter wel op. Als de ouder steun van buitenaf krijgt kan dit grotendeels teniet worden gedaan. Een stieffamilie is nog een optie. Banden met de stiefvader of moeder worden vaak belemmerd door de loyaliteit van het kind jegens de echte ouders. Aanpassing is ook moeilijker als er veel kinderen in het gezin zijn, met name als ze van beide kanten komen of als er een nieuwe wordt geboren. Jongens hebben wel baat bij een stiefvader, terwijl dit bij meisjes juist niet zo is.

Ook opgroeien in een homohuwelijk is mogelijk. Er is aangetoond dat dit op geen enkel significante verschillen toont met heterogezinnen op alle gebieden van ontwikkeling. In sommige culturen zorgen oudere broers en zussen voor de jongeren. Dit komt omdat families hier groter zijn en op deze manier het dagelijks leven gewoon door kan gaan. In het westen zit er meer tijd tussen de kinderen en zijn ze met minder waardoor de ouders meer tijd hebben voor ieder kind. Broer/zus relaties zijn belangrijk om sociale vaardigheden te trainen. Ook beïnvloeden ze elkaars genderontwikkeling. Later geborenen volgen de eerstgeborenen. Eerstgeborenen volgen de ouders weer. Beïnvloeding gebeurt direct door hun eigen interacties en indirect door de impact van hun relatie op de ouders. Huisdieren blijken ook belangrijk te zijn voor sociale en emotionele ontwikkeling. Ze helpen kinderen om vertrouwen en empathie te ontwikkelen en om hun hart te luchten.

The Child in the Peer Group

De relaties met andere kinderen versterkt het sociale gedrag, de identiteit en de wil om dingen te bereiken in het kind. Leiderschapsvaardigheden, samenwerken, regels en rollen worden aangeleerd. De peergroup opent nieuwe perspectieven en de kinderen gaan wat ze van hun ouders meekrijgen, vergelijken met de normen in de groep, waarna ze beslissing welke aangenomen en welke verworpen worden. Tevens wordt een genderidentiteit verkregen. Het nadeel aan peergroups is dat vooroordelen zich kunnen ontwikkelen. Ook kunnen mensen in de groep antisociaal gedrag gaan vertonen, waardoor het kind hier in mee kan gaan, omdat het bij de groep wil horen en nog niet sterk genoeg is hier tegenin te gaan. Populariteit gaat in deze tijd ook een rol spelen. Deze kan op twee manieren gemeten worden. Bij sociometrische populariteit kijkt men wat voor reacties een persoon van leeftijdgenoten krijgt. Deze reacties zijn in te delen in vijf groepen: populair, afgestoten, genegeerd, controversieel en gemiddeld. Perceived popularity is aan kinderen vragen of een ander kind geliefd is door anderen of niet.

Sociometrisch populaire kinderen zijn aardig, betrouwbaar en hebben goede communicatieve vaardigheden. Perceived populaire kinderen zijn dominant, arrogant en agressief. Ze zijn vaak aantrekkelijk en goed in sport. Er is gebleken dat de opvoedstijl van de ouders een rol bij populariteit speelt, waarbij de autoratieve stijl weer als beste uit de bus komt.

Vriendschappen ontwikkelen zich in deze periode tot diepere en stabielere relaties. Dit is pas mogelijk als kinderen zich in het perspectief van een ander kunnen verplaatsen. Communicatie en samenwerking ontwikkelt zich zo verder. Vriendschappen zorgen ervoor dat kinderen een goed gevoel over zichzelf krijgen. Jongens hebben vaak meer vrienden dan meisjes, maar deze vriendschappen zijn wel oppervlakkiger.

Instrumentele agressie neemt in deze periode af, terwijl vijandige agressie toeneemt. Dit gebeurt meestal in relationele dan in fysieke vorm. Een deel van de kinderen leer agressie niet beheersen en dit zorgt voor crimineel gedrag in de adolescentie. Over het algemeen worden agressors niet aardig gevonden, maar het wel nog wel eens voorkomen dat veel agressie tonen door andere kinderen als hoge status beschouwd wordt.

Agressie kan op een aantal manieren ontstaan. Het kan liggen aan verkeerde verwerking van informatie. Instrumentele agressors zien agressie als een middel om te krijgen wat ze willen, niet omdat ze boos zijn. Reactieve agressie is agressief reageren op ongelukjes van andere kinderen wat veroorzaakt wordt door hostile attribution bias. Dit kan weer leiden tot een self-fulfilling prophecy. Dominante kinderen reageren agressief op zaken die hun status negatief kunnen beïnvloeden. Instrumentele agressors moeten inzien dat hun gedrag niet gerechtvaardigd is. Het stopt als er geen beloning meer komt. Hostile agression kan gestopt worden door kinderen in te zien wanneer ze boos worden en op tijd in te grijpen.

Ook de media zorgt dat agressief onder kinderen toeneemt, omdat geweld op tv getoond wordt zonder dat het kind de humane consequenties kan aanschouwen. Films en clips laten zien dat geweld en het dragen van wapens een teken is van persoonlijke macht en worden minder vatbaar voor de pijn die het kan veroorzaken. Hoe realistischer geweld wordt getoond, hoe meer het geleerd en getolereerd wordt. De invloed wordt sterker als het kind gelooft dat het geweld echt is, als het zich identificeert met de geweldpleger of deze aantrekkelijk vind, of kijkt zonder ouders. Games zijn nog veel erger omdat het kind hierbij beloond wordt voor het plegen van geweld. Om dit soort agressie tegen te gaan moet televisie en gametijd beperkt worden.

Agressie wordt pesten als het opzettelijk is en tegen bepaalde individuen gericht is. De slachtoffers zijn vaak zwak en angstig en huilen snel. Vaak hebben ze weinig vrienden en leven ze in moeilijke huiselijke omstandigheden. Zelfwaarde is vaak laag, maar het is niet duidelijk of dit oorzaak of gevolg is. Mannelijke slachtoffer zijn fysiek vaak zwak. Slachtoffers kunnen gedragsproblemen ontwikkelen en zelf ook veel agressiever worden. Interventieprogramma’s waarbij gepraat wordt met pesters en gepeste kinderen en hun ouders blijken goed te werken. Pesten gebeurt over het algemeen bij hetzelfde geslacht.

Mental Health

Er kunnen zich nogal wat gedragsproblemen voordoen bij kinderen. Een veelvoorkomend probleem is oppositional defiant disorder waarbij kinderen ongehoorzaam en vijandig zijn tegen de autoriteit van volwassenen. Het duurt minstens 6 maanden en begint meestal rond het 8ste jaar. Ze ruziën veel, geven anderen de schuld, verliezen vaak hun humeur en hebben problemen op school. Conduct disorder is nog een stapje erger. Het is een aanhoudend patroon van agressief en antisociaal gedrag wat altijd normoverschrijdend is en geen rekening houdt met de rechten van anderen. Veel van deze kinderen hebben ook ADHD. Antisociale persoonlijkheidsstoornis is een chronische psychiatrische aandoening gekenmerkt door crimineel gedrag en manipulatie.

Kinderen kunnen een schoolfobie ontwikkelen die gebaseerd kan zijn op uiteenlopende factoren. Als eerste kunnen omgevingsfactoren, zoals een vervelende leraar, een rol spelen. Echte schoolfobie kan voortkomen uit scheidingsangst van ouders of verzorgers. Schoolfobie kan ook een vorm zijn van sociale fobie. Sociale fobieën ontstaan meestal door traumatische gebeurtenissen. Sociale fobie wordt met de leeftijd erger terwijl scheidingsangst minder wordt. Sommige kinderen hebben ook een gegeneraliseerde angststoornis. Iets minder voorkomend is de OCD. Meisjes zijn over het algemeen vatbaarder voor depressie en angststoornissen. Het kan gebaseerd zijn op neurologische factoren, insecure attachment of blootstelling aan depressieve of angstige ouders. Van belang om te vermelden is dat aandacht geven aan de stoornis de stoornis via operant conditioneren in stand kan houden.

Depressie kan ook in de kindertijd voorkomen en kan veroorzaakt worden door genetische factoren, depressie, angst, verslavings- en antisociaal gedrag van ouders.

Er zijn veel soorten behandelingen beschikbaar. De gebruikelijke behandeling is individuele psychotherapie. Familietherapie waarbij de familie geobserveerd en geadviseerd wordt is ook een goede methode. Cognitieve gedragstherapie schijnt doorgaans het best te werken. Art therapie kan goed helpen als problemen niet verbaal geuit kunnen worden of het kind bepaalde emoties niet kan beschrijven. Hetzelfde geldt voor speeltherapie. Met medicatie moet men terughoudend zijn, gezien de onbekendheid met veel middelen als ze op kinderen worden toegepast.

Kinderen van tegenwoordig ervaren veel stress. Via tv raken ze op de hoogte van geweld en seks en andere problemen die alleen volwassenen aangaan. Verhuizingen en vrienden die weggaan komen veel voor. Angst bij kinderen neemt dus ook toe. Kinderen die opgroeien in een buurt met veel geweld kunnen moeilijk slapen en zich concentreren. Blootstelling aan geweld via de media kan de angst alleen nog maar versterken. De rol van de ouders is het belangrijkst voor het verminderen van de angst. Vertrouwen is heel belangrijk.

Er bestaan gelukkig ook resistente kinderen. Dit zijn kinderen waarop negatieve gebeurtenissen van weinig invloed zijn. Beschermende factoren die hierbij een rol spelen zijn goede relaties binnen de familie en een goed ontwikkelt cognitief functioneren. Het IQ is vaak hoog en ze kunnen goed problemen oplossen. Andere factoren die frequent van invloed zijn, zijn: temperament en persoonlijkheid, compenserende positieve ervaringen en weinig risicofactoren voor negatieve gebeurtenissen.

Lees meer...

Physical and Cognitive Development in Middle Childhood

Aspects of Physical Development

Tussen de leeftijd 6-11 jaar groeien kinderen zo’n 5 cm per jaar en verdubbeld hun gewicht. Het komt steeds vaker voor dat kinderen overgewicht hebben. Een groeiend kind in deze categorie heeft gemiddeld 2400 calorieën per dag nodig. De hoeveelheid slaap die een kind nodig heeft neemt ook af tot een uur of 9. Kinderen rond deze leeftijd spelen nog veel. Rough-and-tumble play vindt plaats in 10% van de gevallen. Hiermee kan iemands eigen en andermans kracht geanalyseerd worden. Na rough-and-tumble play gaan veel kinderen aan georganiseerde sport doen. Het helpt om sporten op school algemeen te houden, waarbij zoveel mogelijk sporten aan bod komen. Hierdoor ontwikkelen de motorische vaardigheden zich beter.

Health Fitness and Safety

Overgewicht speelt de laatste tijd een grote rol bij kinderen. De oorzaak is veel junkfood en veel minder bewegen dan kinderen van vroeger. Het kan leiden tot zowel sociale en psychologische problemen als lichamelijke problemen. Preventie en behandeling is dus belangrijk. Het gezin speelt hierbij een grote rol. Ouders moeten het activiteiten en voedingspatroon van hun kinderen goed in de gaten houden. Ook hypertensie in de kindertijd komt steeds meer voor en moet voorkomen worden. Acute ziekten, zoals griep, komen veel voor onder kinderen aangezien dit soort ziekten door de hele school verspreid worden. Chronische ziekten komen veel minder voor. De late kindertijd is de leeftijdscategorie met het laagste sterftecijfer.

Zicht wordt beter in de late kindertijd, maar er zijn natuurlijk kinderen die blind zijn of een bril nodig hebben. Ook zijn er kinderen die gehoorsverlies hebben. Zelfs een klein beetje gehoorsverlies kan al tot een verminderde communicatie leiden. Astma is een aandoening die ook geregeld voorkomt onder kinderen. De prevalentie is waarschijnlijk toegenomen doordat er veel meer allergenen in huis zijn. Ook HIV is een groot probleem, wat meestal in de baarmoeder verkregen wordt. Het virus kan het centrale zenuwstelsel aandoen wat het vermogen om te leren verminderd.

Ongelukken zijn nog steeds de voornaamste oorzaak van dood en lijden bij kinderen rond deze leeftijd.

Gepaste preventieve maatregelen moeten getroffen worden.

Piagetian Approach: The Concrete Operational Child Rond de leeftijd van 7 jaar komen kinderen in het stadium van concreet operationaliseren. Hierbij leren kinderen logisch te denken, maar abstract denken gaat ze nog moeilijk af.

In dit stadium neemt het ruimtelijk denken toe. Kinderen kunnen afstanden schatten en routes onthouden en werken met schaalmodellen. Ook het begrip causaliteit ontwikkelt zich verder. Categorisatie ontwikkelt zich ook verder. Kinderen kunnen gebruik maken van seriatie, waarbij ze indelen aan de hand van een dimensie, zoals gewicht of kleur. Transitive inference is dat een kind de relatie tussen twee voorwerpen begrijpt als het op de hoogte is van de relatie tussen deze twee voorwerpen en een derde voorwerp. Class inclusion is het vermogen het geheel in relatie tot zijn onderdelen te zien. Kinderen zijn in staat klassen in subklassen in te delen. Dit is gerelateerd aan deductief en inductief redeneren. In dit stadium leren kinderen ook inductief te redeneren. Ze observeren een bepaalde groep en trekken conclusies over deze groep als geheel. Deductief redeneren is het omgekeerde en begint met een statement die van toepassing is op een hele groep.

Kinderen zijn nu in staat het principe van conservatie te begrijpen. Dit komt omdat ze de principes van identiteit en reversibiliteit begrijpen. Ook kunnen decentreren (zich op meerdere aspecten van een voorwerp focussen). Conservatie van een stof ontwikkelt zich eerder dan conservatie van gewicht, wat zich weer eerder ontwikkeld dan conservatie van volume. Dit heeft waarschijnlijk te maken met horizontal decalage. Ook de bekendheid met de situatie of stof heeft invloed op hoe snel een kind het conservatieprincipe toe kan passen.

Rekenen en tellen gaat nu ook makkelijker en kinderen kunnen eenvoudige optel en aftreksommen maken. Per cultuur verschilt ook hoe kinderen dit aanleren. Sommigen op school, sommige op straat. Een gering begrip van breuken ontstaat rond de leeftijd van vier jaar, waarbij kinderen in staat zijn iets van een pizza eerlijk te verdelen. Het numeriek weergeven van de breuk snappen ze echter nog niet. Ook het vermogen om te schatten ontwikkelt zich.

De overgang van preoperationeel naar concreet operationeel heeft waarschijnlijk te maken met veranderingen in hersenprocessen en toename in informatieverwerking door versterking van het werkgeheugen.

Morele ontwikkeling verloopt volgens Piaget via drie stadia. Het eerste stadium bevindt zich in het preoperationele stadium. Kinderen denken hierbij dat er geen uitzonderingen op regels zijn en iedere overtreding bestraffing nodig heeft. Het tweede stadium (7-11) kenmerkt zich door meer flexibiliteit. De absolute standaard van goed en slecht wordt verworpen en een gevoel van rechtvaardigheid ontwikkelt zich. Rond de leeftijd van 11-12 krijgt gelijkwaardigheid een andere betekenis omdat omstandigheden meegenomen worden in de afweging.

Information Processing Approach: Memory and Other Processing Skills

Snellere en efficientere informatieverwerking zorgt dat het kind meer informatie in het werkgeheugen kan houden, waardoor beter herinneren en complexer denken mogelijk wordt. Metamemory ontwikkelt zich in dit stadium. Dit is het bewustzijn en begrijpen van de processen die bij geheugen een rol spelen. Metacognitie is het bewust worden van het eigen denkproces. Kinderen realiseren zich dat herinneren beter gaat met meer leren, dingen vergeten kunnen worden en iets opnieuw leren makkelijker gaat. Ook weten ze dat bijzondere gebeurtenissen makkelijker onthouden kunnen worden en dat herinneringen verwrongen kunnen worden.

Mnemonics zijn geheugen strategieën. Externe geheugenhulpmiddelen zijn bijvoorbeeld briefjes en timers. Bij rehearsel wordt datgene wat onthouden moet worden continu herhaald. Bij organisatie wordt iets wat herinnerd moet worden in een mentale categorie geplaatst. Bij elaboratie worden associaties met andere voorwerpen gemaakt, waardoor ze makkelijker onthouden worden. Dat het geheugen toeneemt komt door bepaalde neurologische processen die selectieve aandacht beter mogelijk maken. Onnodige info komt zo niet het werkgeheugen binnen en het concentratievermogen neemt toe.

Psychometric Approach: Assessment of Intelligence

Om intelligentie te meten wordt de Otis-Lennon School Ability Test voor groepen toegepast of de vaker gebruikte Wechsler Intelligence Scale for Children.

Er is nogal wat controverse over de betrouwbaarheid van IQ-testen. Omdat ze veel gebruikt worden en veel lijken te voorspellen kunnen ze als betrouwbaar en valide beschouwd worden, maar omdat er een tijdslimiet aan vast zit en meten wat kinderen al weten achten anderen de test juist niet betrouwbaar genoeg. Bovendien kunnen de resultaten door allerlei processen beïnvloedt worden. School bijvoorbeeld heeft grote invloed. Het IQ neemt ook meer toe tijdens intensieve schoolperioden dan tijdens de zomer. Ook tussen culturen variëren de IQ-scores sterk. Dit komt waarschijnlijk door verschil in socioeconomische status en niet door genetische factoren. Ook kan cultuur bias optreden omdat de meeste IQtests gericht zijn op blanke westerse kinderen en taalgebruik en taken niet van toepassing zijn op kinderen in andere culturen. Cultuurvrije testen zijn moeilijk te ontwikkelen. Ook wat als intelligentie beschouwd wordt, verschilt sterk per cultuur, bijvoorbeeld bij het indelen in categorieën. Cultuur-bias kan voorkomen worden door alleen handelingen in de test te zetten die in een bepaalde cultuur voorkomen (culture-fair).

Volgens Sternberg zijn er meerdere vormen van intelligentie. Volgens zijn triarchic theory of intelligence bestaat intelligentie onder andere uit een componentieel element, het analytische aspect van intelligentie, oftewel hoe efficiënt informatie verwerking plaatsvindt. Daarnaast bestaat het nog uit een experienteel element, wat staat voor inzicht en creativiteit en dus een maat is voor hoe mensen nieuwe of bestaande situaties tegemoet treden. Het laatste element is het contextuele, oftewel hoe mensen omgaan met hun omgeving (vermijden, confronteren). Een persoon kan sterker zijn in bepaalde elementen van de test. Tacit knowledge, kennis die informeel aangeleerd is, maar noodzakelijk om te overleven toont geen correlatie met conventionele intelligentietests, wat niet juist is volgens Sternberg.

Volgens Gardners theory of multiple intelligences heeft een mens acht soorten intelligentie. Conventionele tests testen maar drie soorten intelligentie. Hoge intelligentie op een gebied hoeft niet gepaard te gaan met hoge intelligentie op andere gebieden. De acht gebieden zijn: taal, logica, ruimtelijk, muzikaal, lichaamsbewegingen, interpersoonlijk, intrapersoonlijk en naturalistisch.

De Kaufman Assessment Battery for Children is een niet traditionele test die ontworpen is voor kinderen met bepaalde achterstanden of die lid zijn van een minderheid.

Dynamische tests leggen meer de nadruk op potentieel dan op huidige prestaties. Het gaat hierbij om het analyseren van de proximale zone van ontwikkeling, zoals door Vygotsky omschreven. Zo kan gekeken worden waar een kind klaar voor is wat leren betreft.

Language and Literacy

Tijdens de schooltijd nemen pragmatica het meest toe. Dit zijn de taalregels die nodig zijn voor communicatie, zoals het op de hoogte zijn van hoe een beleefd gesprek gevoerd wordt. Het gebruik van pragmatica verschilt per geslacht. Ook het verhalen vertellen gaat beter van persoonlijke ervaringen tot verzonnen verhalen tot complexere verhalen met tijd en plaatsveranderingen.

Leren lezen kan op twee manieren. De eerste is decoding, waarbij het kind een geschreven woord decodeert naar de phonemes van de gesproken vorm, waarna het dit woord matcht met de betekenis uit het lange termijngeheugen. De tweede methode is visueel gebaseerde retrieval, waarbij het kind het woord ziet en uit het lange termijngeheugen het gesproken woord als geheel terug haalt. Beide strategieën zouden aangeleerd moeten worden voor het beste taalbegrip. Schrijven ontwikkelt zich naast het lezen. Schrijven is moeilijk voor jonge kinderen, mede omdat ze geen feedback krijgen, zoals in conversatie wel gebeurd. Het is goed kinderen te laten discussiëren over hun werk.

The Child in School

De eerste klas is al belangrijk voor het kind. Hoe beter een kind zich voelt over zijn capaciteiten, hoe meer het betrokken is bij de gebeurtenissen in de klas en hoe harder ze hun best doen, hoe meer zelfvertrouwen ze ontwikkelen.

Er zijn veel zaken die de schoolprestaties van kinderen beïnvloeden. Als eerste is self-efficacy van belang. Het spreekt voor zich dat hoe hoger dit is, hoe hoger de prestaties zijn. Ook de behandeling van de ouders is van belang. Een kind doet het goed op school als er genoeg leerboeken zijn en de kinderen een regelmatig ritme volgen qua eten, slapen, televisie kijken en huiswerk maken. Ze tonen interesse in wat het kind leert en praten hier veel over. Het helpt kinderen intrinsiek te motiveren, door ze te complimenteren waardoor ze school leuk gaan vinden. Dit werkt beter dan extrinsiek motiveren (geld).

SES speelt ook een rol. Slechte buurten en gezinssituaties zorgen voor meer ellende op school en een lagere kwaliteit van de school. Een cognitief stimulerende thuissituatie kan deze effecten overigens ruim overtreffen. Sociaal kapitaal, de sociale contacten binnen familie en maatschappij waar het kind op kan leunen, kan ervoor zorgen dat kinderen uit benadeelde buurten en huishoudens het toch heel goed doen op school.

De omgeving speelt een rol in de zin van locatie, leraar/leerling verhouding en de grootte van de school. Kleinschaliger zorgt voor betere prestaties.

Social promotion is het over laten gaan van kinderen naar de volgende klas zonder aan de overgangseisen te voldoen om leeftijdsgenoten bij elkaar te houden. Dit werkt voor geen meter. Kinderen laten zitten blijven overigens ook niet. Het beste is om in te grijpen voor achterstand optreedt in de vorm van zomerkampen of bijles.

Internet speelt een rol in de vorm van het zoeken naar literatuur, het maken van huiswerk en communicatie. Men moet echter oppassen voor materiaal dat niet voor kinderogen bestemd is en kinderen moeten onderscheid maken tussen feit en reclame.

Cultuur speelt een grote rol bij hoe goed kinderen het op school doen. In sommige culturen is het verkrijgen van een universitaire graad het hoogste doel en dus wijden deze kinderen veel tijd aan hun studie. Het helpt om cultuurgericht onderwijs te geven, met het oog op prestaties.

Het is ook mogelijk in twee talen les te geven. Kinderen met een andere moedertaal dan de landstaal kunnen de immersieaanpak ondergaan, waarbij alleen in de landstaal onderwezen wordt, of bilinguale educatie, waarin ze in beide talen les krijgen. Er is gebleken dat de laatste methode het meest effect sorteert en dat deze manier van onderwijs kinderen zelfs slimmer kan maken dan kinderen uit het land zelf. Nog succesvoller is een mengklas, waar beide groepen kinderen hun eigen en elkaars talen leren (dual language learning).

Uiteraard zijn er ook kinderen met leerproblemen. De eerste groep bestaat uit degenen met mentale retardatie (IQ van 70 of lager). Scholing helpt wel bij deze kinderen en kan ze in simpele functies zelfstandig laten leven in de maatschappij. Van de leerstoornissen is dyslexie de meest voorkomende. Bij kinderen met leerstoornissen is de

intelligentie vaak normaal, maar het verwerken van informatie gaat moeizamer. Vaak zijn ze ook sneller afgeleid. Bij dyslexie is een persoon niet in staat te herkennen dat woorden uit verschillende fonologische eenheden bestaan. Dit gaat gepaard met verminderde hersenactiviteit in de taalcentra. Via training kan dyslexie voor een deel teniet worden gedaan.

Kinderen met een handicap moeten zoveel mogelijk les krijgen in een normale klas. Kinderen zonder handicap leren dan ook hoe het is een handicap te hebben. Een probleem hierbij is dat in een normale klas veel te hoge eisen gesteld worden aan gehandicapte kinderen.

Lees meer...

Psychosocial Development in Early Childhood

The Developing Self Het zelfconcept is het beeld dat mensen van zichzelf hebben. Zelfdefinitie is het beschrijven van eigenschappen van het zelf. Kinderen rond 4 jaar beschrijven zichzelf over het algemeen in concrete observeerbare eigenschappen. Wat ze van zichzelf denken is nauwelijks te scheiden van wat ze doen en ze denken onrealistisch positief. Ze maken gebruik van single representations: beschrijven van het zelf in ongerelateerde en alles of niet termen. Ze snappen niet dat het real self wat anders is dan het ideal self. De tweede stap is het aanmeten van representational mapping: het kind maakt logische verbindingen tussen bepaalde aspecten van het zelf, maar ziet deze nog steeds in termen van alles of niets. De derde stap is het vormen van representational systems. Kinderen zijn nu in staat te erkennen dat ze goed zijn in het ene, maar slecht in het andere. Cultuur is van invloed op hoe kinderen naar zichzelf kijken. Tot het achtste jaar uiten kinderen niet echt een concept van zelfwaarde, maar hebben ze dit al wel. Voor de 5-7 shift is de zelfwaarde van kinderen niet echt reëel. Ze accepteren de feedback van volwassenen, die vaak niet kritisch is. Wel kunnen ze zeggen hoe goed ze zijn in bepaalde dingen. De zelfwaarde gaat ook via het alles of niets principe.

Als de zelfwaarde hoog is, is een kind gemotiveerd om dingen te bereiken. Als zelfwaarde onzeker is bij succes, kunnen kinderen falen of kritiek zien als kritiek op hun persoonlijkheid waardoor ze minder presteren. Hierdoor kunnen ze zich gaan schamen en zijn ze niet geneigd de taak nog eens te proberen. Kinderen met hoge zelfwaarde wijten hun falen juist aan omgevingsfactoren. De manier van opvoeden speelt hier een rol bij.

Begrijpen en reguleren van emoties draagt bij tot de sociale competentie van kinderen. Ze helpen om gedrag te leiden en te praten over gevoelens. Er is een relatie tussen de security of attachment en het begrijpen van andermans negatieve emoties. Preschoolers kunnen praten over emoties en begrijpen dat ze in relatie staan tot ervaringen, maar ze hebben wel moeite met tegenstrijdige emoties. Het ontstaan van trots en schaamte is rond het 8ste jaar voltooid. Jongere kinderen zijn niet goed in staat te begrijpen dat iemand twee emoties tegelijk kan hebben. Het helpt om het binnen het gezin te hebben over waarom mensen zich gedragen zoals ze zich gedragen.

Hierbij komen kinderen in het derde stadium van Erikson: initiatief vs schuld. Hierbij wegen kinderen het verlangen om doelen na te streven af tegen de moraliteit van hun handelingen. Als deze ontwikkeling goed gaat, zijn ze in staat doelen te stellen.

Gender

Het ontwikkelen van een genderidentiteit is onderdeel van het ontwikkelende zelfconcept. Tot het derde jaar zijn jongens en meisjes vrijwel gelijk. Daarna worden jongens iets agressiever, met name rond het vierde jaar, terwijl probleemgedrag bij meisjes juist verdwijnt. Intelligentie verschilt niet. Meisjes zijn wel beter in verbale taken, rekenen en gebruik van fijne motorische vaardigheden, maar daar staat tegenover dat jongens weer beter zijn in abstract denken en redeneren.

Gender identiteit wordt gevormd met behulp van gender rollen: gedrag, vaardigheden en interesses die bij een bepaald geslacht passen. Genderrollen kunnen in de loop van de tijd veranderen. Gender typering is het proces waarbij kinderen een gender rol verkrijgen. Hierin is veel variatie. Gender stereotypen zijn generalisaties over mannelijk en vrouwelijk gedrag. Veel preschoolers wijten positieve eigenschappen aan hun eigen geslacht en negatieve aan het andere geslacht. Genderontwikkeling is waarschijnlijk een mix van nature en nurture.

Biologische factoren spelen een rol bij gendervorming. Hormonen als testosteron en serotonine zijn in staat het gedrag en de voorkeur sterk te beïnvloeden. Jongens hebben iets meer hersenmassa rond de leeftijd van 5 jaar, maar bij meisjes is het corpus callosum weer beter ontwikkelt, wat de betere taalvaardigheid kan verklaren. Het genetische geslacht bepaald wel degelijk of iemand als jongen of meisje opgroeit. Als een kind dat genetisch jongen is als meisje wordt opgevoed, is de kans groot dat deze zich later toch nog man voelt.

Ook psychoanalytische factoren spelen een rol. Volgens Freud treedt op den duur identificatie op, het proces waarbij karakteristieken, beliefs, houdingen en waarden van de ouder met hetzelfde geslacht verkregen worden. Dit treedt op als het kind de ouder van het andere geslacht niet meer probeert te bezitten.

Volgens de cognitieve benadering zijn kinderen altijd op zoek naar gender cues in hun omgeving. Op een gegeven moment realiseren ze zich tot welk geslacht ze behoren en nemen gewoonten aan die hier bij horen. Het verkrijgen van een genderrol berust op gender constancy: het bewust worden van dat iemand altijd man of vrouw blijft. Gender constancy ontwikkelt zich in drie stadia: eerst komt gender identiteit, dan gender stabiliteit (gender blijft hetzelfde naarmate de leeftijd vordert) en als laatste gender consistency (man blijft man ondanks dat ie een jurk draagt). Al veel eerder blijkt dat kinderen voorkeur hebben voor bepaald gender gedrag en dat ze weten wat mannen en vrouwen doen.

Een tweede theorie is de gender-schema theorie. Deze theorie stelt dat kinderen al op zuigelingenleeftijd schema’s ontwikkelen voor mannen en vrouwen aan de hand van wat ze in hun omgeving waarnemen. Aan de hand hiervan passen kinderen hun gedrag aan. Waarschijnlijk berusten genderstereotypen op deze gender schema’s. Genderstereotypering is een ontwikkeling die eerst stijgt, maar daarna daalt, naarmate men doorheeft dat jongens ook best meisjesdingen kunnen doen en andersom. In het stadium van stereotypering negeren kinderen informatie die niet strookt met het stereotype. Ook accepteren ze heel snel genderlabels voor voorwerpen en handelingen. Dit gebeurt rond de leeftijd van 5-6 jaar en zwakt af rond 7- 8 jaar.

Volgens de sociaal cognitieve theorie leren kinderen genderrollen door socialisatie, het volgen van een rolmodel, zoals een van de ouders. De vorming van de genderrol wordt dan versterkt door complimenten vanuit de omgeving. Ervaringen binnen de familie versterken vaak gendertypische voorkeuren. De rol van de vader speelt met name een rol. Doet ie vele huishoudelijke klusjes dan zijn zijn kinderen minder bewust van genderrollen. Broertjes en zusjes hebben ook invloed op elkaars genderrollen. Buiten de familiesetting hebben kinderen ook invloed op elkaar. Vaak versterken de invloed vanuit de familie en vanuit de omgeving elkaar, wat genderrollen betreft. Cultuur heeft ook een sterke invloed. Met name televisie is belangrijk geworden aangezien kinderen vaak de rolmodellen volgen die hierop afgebeeld worden.

Play: The Business of Early Childhood

Spelen wordt gekarakteriseerd door wat kinderen spelen en of ze alleen of met anderen spelen. Er zijn verschillende cognitieve niveaus van spelen. De simpelste vorm is functioneel spelen, wat inhoudt dat kinderen telkens bepaalde bewegingen herhalen. Daarna komt constructief spelen, waarbij kinderen bouwwerken maken of gaan tekenen. Het derde niveau is doen alsof spelen wat gepaard gaat met ontwikkeling van taal en voorstellingsvermogen. Dit wordt minder als het vierde niveau bereikt wordt: formeel spelen met regels. Doen alsof behelst cognitie, emotie en taal en kan dus helpen deze gebieden goed te ontwikkelen. Veel tv kijken zorgt dat kinderen minder aan doen alsof doen.

Volgens Parten zijn er zes vormen van sociaal spelen:

Onbezet gedrag: het kind speelt niet, maar bekijkt iets wat het interesseert.

Toeschouwergedrag: het kind kijkt naar andere kinderen die spelen, stelt hierbij vragen en doet suggesties, maar speelt zelf niet mee.

Alleen spelen: het kind speelt alleen, met ander speelgoed dan omringende kinderen en maakt geen aanstalten met hun mee te doen.

Parallel spelen: het kind speelt naast andere kinderen met dezelfde voorwerpen, maar doet niet mee of probeert het spelen van anderen te beïnvloeden. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Geassocieerd spelen: het kind speelt met anderen en praat hier ook over. Ieder kind doet wat het wil en is meer geïnteresseerd met anderen te spelen dan in de activiteit zelf.

Cooperatief/ georganiseerd spelen: spelen in een groep terwijl naar een doel toegewerkt wordt. Een of twee kinderen beslissen de regels.

Alle stadia blijken op veel verschillende leeftijden voor te komen. Alleen spelen hoeft geen sociaal probleem te zijn. Kinderen kunnen dit nou eenmaal prefereren. Spel dat wel meer sociaal wordt naarmate de leeftijd vordert is doen alsof.

Veel kinderen hebben denkbeeldige vriendjes. Het komt met name voor bij kinderen die enig kind zijn en bij meisjes meer dan bij jongens. Deze kinderen zijn in staat fantasie van realiteit te onderscheiden en spelen vaker alsof. Ook zijn ze makkelijker in de omgang met andere kinderen en volwassenen. Ze zijn beter in taal, volhardender en nieuwsgieriger. Het denkbeeldige vriendje kan vele jaren aanhouden. Vaak is de relatie met de denkbeeldige persoon positief. Deze kan ook dienen als zondebok, zogenaamd wensen vervullen, voor het uitspreken van angsten of steun in lastige situaties. Cultuur en geslacht hebben beide invloed op hoe en met wie kinderen spelen. Als jongens en meisjes samen spelen, is dit meestal met jongensspeelgoed. Cultuur heeft invloed door de verschillende speelsituaties die de verschillende culturen creëren voor kinderen.

Parenting

Discipline wijst op methoden om het karakter vorm te geven en het kind zelfcontrole en acceptabel gedrag bij te brengen. Er zijn verschillende opvoedmethoden waarvan versterking en straf er een is. Externe versterking van gedrag werkt positief omdat het uiteindelijk leidt tot interne versterking (het kind krijgt plezier in het gedrag). Straffen van negatieve handelingen werkt vaak averechts. Corporaal straffen is het kind straffen door het pijn te laten voelen, maar niet om schade toe te brengen. Dit is geen goede manier van opvoeden. Kinderen die zo gestraft worden hebben moeite met het interpreteren van andermans intenties en detecteren vijandigheid waar deze helemaal niet aanwezig is. Later is de kans groot dat deze kinderen zelf agressief worden. Ook kunnen kinderen bang worden voor hun ouders en deze vermijden. Over het algemeen kan men onderscheid maken tussen de opvoedstijlen power assertion, inductie en love withdrawal. Het spreekt voor zich dat inductie het best werkt en power assertion het slechtst. Meestal maken ouders gebruik van meerdere methoden. Meestal inductie, maar als het helemaal de verkeerde kant op gaat power assertion.

Ouders kunnen op drie manieren opvoeden volgens Baumrind. Autoritaire ouders houden de teugels strak bij hun kinderen waardoor teruggetrokken en vertrouwenloze kinderen ontstaan. Permissieve ouders laten juist veel te veel toe wat leidt tot onvolwassen en onnieuwsgierige kinderen. Autoratieve ouders laten veel toe, maar stellen wel grenzen en respecteren beslissingen van kinderen. Dit is de beste manier voor opvoeden. De verwachtingen voor kinderen zijn realistisch en zij weten dit ook. Als een kind hulp nodig heeft is deze altijd aanwezig. Ze kennen de bevrediging van het hebben van verantwoordelijkheid en het behalen van succes.

Per cultuur verschillen de opvoedstijlen erg en ook de waarde die aan deze stijlen toegekend worden. Ook zijn er binnen de stijlen verschillen tussen culturen. Altruïsme is het begin van prosociaal gedrag, vrijwillig gedrag om anderen te helpen. Kinderen vertonen dit soort gedrag al voor het tweede jaar. Er blijkt een prosociale persoonlijkheid te bestaan. Dit kan onderdeel zijn van het temperament of genetisch aangezien inhibitory control nodig is. Ook zijn de ouders van prosociale kinderen vaak prosociaal en leren het kind via allerlei media prosociaal te reageren. De waarde die men aan prosociaal gedrag hecht verschilt tevens per cultuur.

De eerste vorm van agressie die kinderen toepassen is instrumentele agressie: agressie die dient om een bepaald voorwerp te bemachtigen, niet voor het pijn doen van anderen. Tijdens sociaal spelen komt het het meest voor en is volkomen normaal. Kinderen die veel ruziën zijn alleen maar sociaal bezig in feite. Agressie zit echter wel in de persoonlijkheid. Rond de leeftijd van 6 jaar wordt deze vorm van agressie minder en leren ze met woorden ruzie te maken. Vijandige agressie, agressie die gericht is op het schaden van anderen, neemt wel toe. Jongens tonen meer openlijke agressie, terwijl meisjes meer relationele agressie tonen, een manier die wat sneakier is.

Agressie kan ontstaan door genen en temperament, maar ook door de omgeving, zoals opgroeien in een situatie met veel geweld, veel verhuizen, weinig emotionele steun enzovoorts. Agressie kan getriggerd worden door observatie van agressie, zowel door ouders als door de televisie. Bovendien speelt cultuur ook een vrij grote invloed, maar dit heeft waarschijnlijk te maken met de verschillende opvoedstijlen in de

verschillende culturen.

Angsten ontstaat gewoonlijk wel bij ieder kind. Meestal begint het met angst voor dieren en het donker. Angsten ontstaan omdat het kind nog niet goed in staat is fantasie en realiteit te onderscheiden, waardoor irrationele angsten kunnen ontstaan. Angst kan ook ontstaan door verhalen van anderen, gebeurtenissen of de kans op een bepaald ongeluk. Ouders kunnen angst bij kinderen verminderen door het kind vertrouwen te geven en voor logische zaken te waarschuwen zonder overbeschermend te worden. Bovendien moeten ze hun eigen angsten ook het hoofd bieden. Systematische desensitisatie is een goede techniek om angst te reduceren.

Relationships with Other Children

Relaties met broers en zussen zijn in feite het oefentoneel voor sociale vaardigheden. Rivaliteit treedt uiteraard op, maar over het algemeen is de omgang tussen broers en zussen goed. Het is ook niet zo dat als iemand enig kind is, dit sociaal gestoord is. Waarschijnlijk omdat de ouders veel meer tijd hebben om aan dit kind te spenderen.

Vriendschappen ontwikkelen zich niet voor de leeftijd van 3 jaar. Vriendschappen worden gevormd door positieve ervaringen met andere kinderen, fysieke nabijheid en prosociaal gedrag.

Lees meer...

Parate-kennisvragen 1 t/m 10

1. Wat versta je onder verdampen?

De overgang van vloeibare stoffen naar de gasvormige fase.

2. Welke krachten ondervindt een molecuul dat zich in een vloeistof bevindt en wat is daarvan het gevolg? Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Het molecuul wordt aan alle kanten omringd door andere moleculen, die aantrekkingskrachten op het molecuul uitoefenen. Dit heeft geen gevolgen, omdat al die krachten elkaar opheffen.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen