Menu

Ecologisch systeemtheorie

  • = persoon ontwikkelt zich in een complex systeem van relaties en is beïnvloed door verschillende niveaus van
    omgeving.
  • Recent heeft Bronfenbrenner zijn perspectief gekarakteriseerd als bio-ecologisch model
  • Het microsysteem:
  • = Activiteiten en interacties in de onmiddellijke omgeving (gezin, leeftijdsgenoten, school)
  • Werkt in twee richtingen = bidirectioneel
    Bv. Ouder beïnvloeden het gedrag van de kinderen, maar de kinderen beïnvloeden eveneens de ouders
  • Andere individuen in het microsysteem tasten de kwaliteit van elke tweepersoonsrelatie aan.
    Bv. Wanneer beide ouders elkaar aanmoedigen in de rol dat ze hebben t.o.v. het kind, dan worden ze beide beter in het ‘parenting’. Daarentegen wanneer er een huwelijksconflict is dan hangt dat samen met inconsistente discipline en vijandige reacties tegenover het kind. Dit heeft tot gevolg dat kinderen vijandiger worden en zowel de ouders als het kind gaan eronder leiden.
  • Het mesosysteem:
  • = Verbindingen tussen de microsystemen (ouders – school)
  • Bv. Academische vooruitgang van het kind hangt niet enkel af van de activiteiten die plaatsvinden in het klaslokaal, maar ook van de betrokkenheid van de ouders in het schoolleven en in welke mate het academisch leren thuis wordt overgedragen.
  • Bv. Hoe goed een persoon functioneert als echtgenoot / echtgenote en ouder thuis heeft ook een effect op de relaties op het werk en vice versa.
  • Het exosysteem:
  • = Sociale contexten die het kind niet omvatten, maar die toch invloed hebben op de onmiddellijke omgeving
  • Bv. Formele organisaties zoals community health, welfare services, board of directors
  • Bv. Informeel zoals het sociale netwerk van de ouders
  • Het macrosysteem:
  • Geen specifieke context
  • Culturele waarden, wetten, gebruiken en hulpbronnen
  • Voorbeeld van hulpbronnen zijn een goede kinderopvang.
  • Het chronosysteem:
  • Het tijdsdimensie van het model (niet in figuur)
  • De omgeving verandert altijd (door de omgeving of individu)
  • Vergelijken en evalueren van theorieën
  • 3 hoofdzaken:
  • Theorieën richten zich op verschillende domeinen van ontwikkeling
  • Iedere theorie heeft opvatting over 3 basisvragen
  • Alle theorieën hebben voor- en nadelen

Theorie

Continue of discontinue ontwikkeling?

Één manier van ontwikkeling of meerdere?

Relatieve beïnvloeding van nature of nurture?

Psycho-analytische visie

Discontinue: Psychoseksuele en psychosociale ontwikkeling verloopt in stadia

Één manier: stadia worden verwacht universeel te zijn

Beide: Vroege ervaringen geven richting aan de latere ontwikkeling.

Behaviorisme en sociaal leren

Continue: Ontwikkeling houdt een verhoging van geleerd gedrag in

Meerdere: Gedragingen die bekrachtigd werden en gemodeleerd verschillen van persoon tot persoon

Nurture: Ontwikkeling is het resultaat van conditionering en model-leren. Zowel de vroege als late ervaringen zijn belangrijk.

Piaget's cognitieve ontwikkelings-theorie

Discontinue: Cognitieve ontwikkeling verloopt in stadia

Één manier: zie boven

Beide: Ontwikkeling komt voor wanneer het brein groeit en de kinderen hun innerlijke drive trainen om de realiteit te ontdekken in een algemeen stimulerende omgeving. Zowel de vroege als late ervaringen zijn belangrijk.

Informatie-verwerking

Continue: Kinderen en volwassenen verbeteren geleidelijk in waarneming, aandacht, geheugen en probleem oplossende vaardigheden

Één manier: de veranderingen die bestudeerd zijn karakteriseren de meeste of alle kinderen en volwassenen

Beide: Kinderen en volwassenen zijn actief, 'sense-making beings' die hun denken modifiëren als het brein groeit en ze te maken krijgen met nieuwe omgevingseisen. Zowel de vroege als late ervaringen zijn belangrijk.

Ethologie en evolutionaire ontwikkelings-psychologie

Beide: Kinderen en volwassenen ontwikkelen geleidelijk een groter bereik van adaptieve gedragingen. Gevoelige periodes komen voor waarin kwalitatief onderscheiden capaciteiten relatief plots verschijnen

Één manier: Adaptieve gedragingen en gevoelige periodes zijn van kracht voor alle leden van een bepaalde soort

Beide: Evolutie en erfelijkheid beïnvloeden het gedrag, en leren leent een grotere aanpassing. In gevoelige periodes, vroege ervaringen geven richting aan de latere ontwikkeling.

Vygotsky's socioculturele theorie

Beide: Taalontwikkeling een naar school gaan leidt tot stapsgewijze veranderingen. Dialogen met meer ervaren leden van de maatschappij leidt ook tot continue veranderingen die variëren naargelang cultuur.

Meerdere: Sociaal gemedieerde veranderingen in gedachten en gedrag variëren naargelang cultuur

Beide: Erfelijkheid, de groei van het brein en dialogen met meer ervaren leden van de maatschappij dragen bij aan de ontwikkeling. Zowel de vroege als de late ervaringen zijn belangrijk

Ecologische systeemtheorie

Niet gespecifieerd

Meerdere: Biologische disposities gaan samen met omgevingsfactoren op meerdere niveaus om zo de ontwikkeling te vormen op een unieke manier

Beide: De karakteristieken van het individu en de reacties van anderen hebben invloed op elkaar op een bidirectionele manier. Zowel de vroege als late ervaringen zijn belangrijk.

Levensloop-perspectief

Beide: Conintue voor- en achteruitgang, stapsgewijze ontdekkingen van nieuwe vaardigheden.

Meerdere: ontwikkeling wordt beïnvloed door verscheidene, 'interacting' biologische, psychologische, en sociale krachten. Vele waarvan ze variëren van persoon tot persoon en die leiden tot verschillende wegen van verandering.

Beide: Ontwikkeling is multidimensioneel, beïnvloed door een complexe mix van erfelijkheid en omgevingsfactoren. Plasticiteit wordt benadrukt op alle leeftijden. Zowel vroege als late ervaringen zijn belangrijk.

Bestuderen van de ontwikkeling

  • In elke wetenschap is onderzoek meestal gebaseerd op een voorspelling over gedrag gehaald uit de theorie. Wij noemen dit een hypothese!
  • Onderzoek verloopt in verschillende stappen:
  • Beslissen hoeveel en wie deelnemers zullen zijn
  • Wat wordt er aan hen gevraagd om te doen? Wanneer? Waar? Hoeveel keer?
  • Onderzoeken en conclusies trekken uit de data
  • Heel belangrijk is een onderzoeksopzet (‘design’)
    = Algemeen plan van onderzoek dat beste toets van hypothese mogelijk maakt.
Lees meer...

Socioculturele theorie van Vygotsky

= focussen op hoe de cultuur wordt overgedragen naar de volgende generatie. Volgens Vygotsky is sociale interactie noodzakelijk voor kinderen om de manier van denken en hoe ze zich moeten gedragen zoals de cultuur het van hen verwacht, te verwerven.

Cultuur = waarden, overtuigingen, gewoonten, vaardigheden van sociale groepen
Sociale interactie = samenwerken en dialogeren met mensen die meer weten

De cognitieve ontwikkeling is een sociaal gemedieerd proces (steun van anderen) (komt niet overeen met Piaget)
Wat wel overeenstemt met Piaget is dat beiden kinderen zien als actieve, constructieve wezens.

Verschillende culturen selecteren andere taken die kinderen moeten leren!
Bv. leren lezen, leren weven, leren verkopen, ...

Pluspunt: Kinderen ontwikkelen unieke vaardigheden in elke cultuur
Minpunt: Verwaarloost biologische invloeden en eigen bijdrage tot ontwikkeling

Lees meer...

Evolutionaire ontwikkelingspsychologie

= het tracht de aanpassingswaarden van competenties die veranderen met de leeftijd te begrijpen

Vb. voorkeur voor ‘face-like’ stimuli
spelen met kinderen van het eigen geslacht

Zij stellen vragen zoals:

> Waarom spelen kinderen in groepen van hetzelfde geslacht?

> Wat leren kinderen van spellekes die kunnen leiden tot volwassen gendertyperende gedragingen, zoals de dominantie van de man en de vrouwen als verzorgers?

Wanneer mensen ouder worden spelen sociale en culturele factoren een belangrijkere rol in het promoten en behouden van hoge levels van functioneren.

Lees meer...

Ethologie

= bestuderen van de aanpassingswaarde (of overlevingswaarde) van het gedrag en de geschiedenis ervan in de
evolutie.

Gedragspatroon dat overleving promoot: ‘Imprinting’ (inprenten):
= gedrag aangeleerd in vroege, korte periode
Vb. Ganzen die uit het ei komen gaan het eerste bewegende voorwerp dat ze zien aanschouwen als hun moeder. Dit inprenten neemt enkel plaats gedurende een korte periode en is dus van cruciaal belang!

 dit heeft geleid tot het concept:

Kritische periode = een korte periode waarbij het individu biologisch rijp is om bepaalde adaptieve gedragingen te verwerven, maar waarbij het individu nood heeft aan de steun van een geschikt stimulerende omgeving.

Maar de term gevoelige periode sluit beter aan bij de menselijke ontwikkeling:
= de periode waarbij het optimaal is om bepaalde capaciteiten te ontdekken en waarbij het individu het meest toegankelijk is voor omgevingsinvloeden.
-> Dit is dus een licht afzwakking van de kritische periode. In de gevoelige periode is die periode het meest aangewezen om dingen te leren, maar het is niet noodzakelijk. De ontwikkeling kan ook later, maar dan is het moeilijker te induceren.

Bowlby paste deze theorie toe op de relatie tussen kind en verzorger. Het kind zendt signalen uit die de nabijheid bevorderen. D.w.z. dat de baby lacht, brabbelt, huilt, ... en zo de verzorger aanmoedigt om de baby te verzorgen, eten te geven, ...

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen