Menu

Uitgavenpatroon en verbruik

Er zijn zeer weinig budgetanalyses uit deze tijd te vinden, maar uit diegenen die we hebben, blijkt dat ongeveer 60 – 80% van het inkomen aan voeding verbruikt werd. De rest ging voornamelijk naar woning, verwarming en kleding. Aangezien weinig geld hieraan besteed kon worden was er sprake van slechts beperkte privacy en was men zeer kwetsbaar voor epidemieën.

Hier ontstaat een enorme paradox, waar de middengroep er een vrij rijke materiële cultuur op na hield. Dit weten we aan de hand dan inboedelbeschrijvingen. Er ontstond een consumptiecultuur waarbij duurzame goederen, die voordien golden als investeringen en mentaal en cultureel van groot belang waren, vervangen werden door goedkopere substituten. Hierdoor steeg wel het sociale bereik van deze goederen, maar daalde jammer genoeg de levensduur ervan. Een verscherping van het modebewustzijn zorgde voor het ontstaan van een koortsachtige consumptiecultuur, die later zou uitwijden naar een heuse samenleving van massaconsumptie.

Lees meer...

De organisatie van de armenzorg

Belangrijk was de omvang van de inkomenstransfers. Hieronder verstaan we vrijwillige transfers en het betalen van giften, bruidsschatten enzovoort. Jammer genoeg waren deze veel te klein om een fundamentele verbetering aan te brengen. Er werden verschillende groepen bij betrokken: de elite gebruikte het als een controlestrategie, waar de armen het gebruikten als een overlevingsstrategie. Men spreekt over bargaining tussen beide groepen. De interesse van de elite kwam voort uit het belang voor de arbeidsmarkt van armen, het behouden van de sociale en openbare orde, medische argumenten en morele argumenten. De interesse van de armen kwam voort uit de overlevingsstrategie die ze hanteerden. Verschillende vormen hiervan waren inschakeling van arbeid van vrouwen en kinderen, onderlinge steun, misdaad met een zekere tolerantie, verpanden of kopen op krediet en via organisaties zoals gilden en ambachten.

Aanvankelijk werden armen opgenomen in de dorpsgemeenschap. Er bestond een kerkelijk doctrine van caritas (= recht op aalmoezen), het geloof in de hemel, armoede werd bezien als ongeluk en niet als een ondeugd, het was de traditionele taak van de dorpsgemeenschap en er bestond geïnstutionaliseerde solidariteit op basis van wederkerigheid. In de middeleeuwen veranderde dit alles.

Vanaf dan ontstond een bewuste armenpolitiek door de centrale overheid. Zij deden dit uit economische berekening en uit zorg voor de openbare veiligheid. De maatregelen bestonden uit een verbod op de bedelarij, propaganda van arbeidsplicht, onderscheid tussen valide en niet-valide behoeftige en het lokalisme van de arbeidszorg. Vanaf nu kon enkel da invalide, autochtone bevolking rekenen op steun van de overheid. Immigranten werden steeds meer beschouwd als concurrentie of een financiële last.

Met de ingrijpende economische veranderingen in de zestiende eeuw volstond de traditionele armenzorg niet langer. Men ontwikkelde een sociale politiek die regulerend optrad bij de inschakeling in het arbeidsproces d.m.v. goedkope tewerkstelling en arbeidsdwang en men beschouwde armen als een politioneel, veiligheid en ordeverstorend probleem. De sociale politiek bestond uit arbeidsdwang, strijd tegen bedelarij, tuchthuizen opgericht door de stedelijke overheid, geëxploiteerd door privé personen en dwangarbeid en bijpassingen bij het loon (= loonsubsidiëring). Deze sociale politiek vond zijn hoogtepunt in de achttiende eeuw onder de verlichting, het rationalisme, de gecentraliseerde administratie, de plattelandsvlucht en de verpaupering.

Lees meer...

Sociale ongelijkheid en armoede in de pre-industriële samenleving

Volgend Gregory King is er een sterk ongelijke verdeling van het inkomen. De hoogste standen zijn goed voor maar liefst 5% van de bevolking en 28% van het jaarlijks inkomen. Dat waar de lage standen 62% van de bevolking inhouden en 21% van het jaarlijks inkomen.

We kunnen concluderen het de Ancien Régime sterk onderontwikkeld was. We zien armoede als een natuurlijk verschijnsel van een economie van schaarste en als een tijdloos fenomeen. Uiteraard moeten we rekening houden met het feit dat inkomensongelijkheid geen statistisch gegeven is en dat een vergroting van deze ongelijkheid niet impliceert dat er een achteruitgang van de inkomens van de lagere klassen ontstaat.

Het is moeilijk om de omvang van armoede nauwkeurig te bepalen. Er bestaan geen ownrikbare standaarden, er is een variatie van het begrip armoede aan de hand van de tijd (we spreken over een vlottend begrip). Daarnaast is er steeds sprake van discretie en zijn er nooit vaste standaarden ter betrekking op ondersteuning. Ook is er steeds een sterke schommeling van de armoede op korte termijn. We maken wel een onderscheid tussen structurele armoede (= armoede op lange termijn) en cyclische armoede (= armoede op korte termijn, crises). Duidelijk is dat armen geen gescheiden of afzonderlijke sociale categorie zijn. Armoede is het gezicht van een brede sociale groep mensen die met tussenpozen in de armenzorg gedreven werden.

De oorzaken van armoede liggen zeer verspreid. Ten eerste is er armoede ten gevolge van ziekte of overlijden. Dit omdat er weinig mogelijkheden tot sparen bestonden en al helemaal geen sociale voorzieningen. Dit zorgde voor een gevaar voor de middengroepen van de samenleving. Demografische crises zorgden voor een destructieve impact op armen en een ontwrichting van de economie, waardoor meer armoede ontstond.

Ten tweede is er de zwakke positie van weduwen. Indien ze beschikten over financiële middelen konden ze een onafhankelijke levensstijl onderhouden, maar over het algemeen was dit niet het geval. Ze belandden in de armoede aangezien ze geen spaarpot hadden en minder aantrekkelijk waren als huwelijkspartij wegens hun kinderen. Over het algemeen kon een vrouw uit de maatschappelijke middengroepen zich wel redden door middel van een tweede huwelijk.

We zien ook dat er sterke geslachtsverschillen bestonden bij de mensen die afhankelijk waren van de armensteun. Dit kwam door de sociale kwetsbaarheid van vrouwen. We moeten wel nuanceren: steuntrekkers waren geen synoniem voor de gehele populatie van armen en er kan sprake zijn van positieve discriminatie t.o.v. vrouwen bij het toekennen van de steun.

Daarnaast zorgde ook de processen van proletarisering voor een vergroting van het risico op armoede. Ook de levenscyclus kon veel betekenen. In de bloeiperiode (= kinderen) en bij ouderdom belandden meer mensen in de armoede (Schwartz).

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen