Menu

Fragile X Syndrome

Molecular Defects in Human Diseases, Docent: J. Brouwer

Fragile X Syndrome (FXS) is een veelvoorkomende oorzaak van mentale beperkingen en een van de belangrijkste onderliggende oorzaken van autisme. Verder gaat de ziekte vaak gepaard met ADHD en FXTAS. Overerving van de ziekte is X-linked en komt voor bij 1 op de 4000 mannen en 1 op de 6000 vrouwen. Enkele van de meest voorkomende symptomen zijn:

 Mentale retardatie;

 Macro-orchidism (grote testes);

 Lang gezicht;

 Grote, uitstekende oren;

 Platvoeten;

 Terugkerende oorontsteking;

 Toenemende achterstand motorische ontwikkeling;

 Impusliviteit/oncontroleerbaarheid.

Voor de connective-tissue afwijkingen (testes, gezichtsvorm, etc.) is nog geen verklaring gevonden. Genetische achtergrond

Net als Huntington’s Disease is FXS een ziekte die veroorzaakt wordt door een instabiele trinucleotide repeat (TNR) in het DNA. Bij FXS-patiënten heeft een mutatie plaatsgevonden in de CGG-repeat voor het FMR1-gen op het X-chromosoom. Hierdoor is een insnoering zichtbaar op de lange arm van dit chromosoom. Gezonde mensen hebben maximaal 55 CGG-repeats, terwijl dit aantal bij FXSpatiënten boven de 200 ligt (figuur 1). Personen die tussen de 55 en 200 repeats hebben, hebben een premutatie. Deze personen hebben zelf geen FXS-symptomen, maar zijn wel drager van de ziekte. Het gen komt hoog tot expressie in het brein en de testes en een aantal splice-varianten van het mRNA kunnen symptomen veroorzaken die sterk lijken op FXS.

Figuur 1: Schematische weergave van het totale FMR1-gen. NLS = nuclear localization signal, KH1 = K Homology 1 domein (RNA-binding), KH2 - K Homology 2 domein (RNA-binding), NES = nuclear export signal en RGG = RNA-binding domein. De driehoek (links) geeft de plaats van de CGG-repeat-verlenging weer (groen = gezond, blauw = premutatie, rood = mutatie).

De GCC-repeat bevindt zich in de 5’ untranslated region (UTR) van het FMR1-gen (figuur 1). Het coderende gedeelte van gen blijft dus in theorie zelf intact bij FXS-patiënten. Bij personen met de volledige mutatie (> 200 repeats), worden alle CpG’s in de CGG-repeat en de FMR1-promoter gemethyleerd (figuur 2a, het mechanisme is niet bekend). Normaal komt het DNA van de repeat en de promter voor in een open toestand, zodat RNA polymerase kan binden. Methylatie van de CpG’s is echter een signaal voor eiwitten dat dit gedeelte van het DNA verpakt moet worden in heterochromatine (‘The Cell’, pagina 467-471), waardoor volledige silencing van het FMR1-gen optreedt (figuur 2b). FXS wordt dus niet veroorzaakt door een mutatie in het FMR1-genproduct, maar door totale afwezigheid van dit eiwit. Toediening van moleculen zoals A-azadC en PBA, kan dit heterochromatine weer openen, waardoor expressie van het FMR1 weer mogelijk wordt (figuur 2c). Dit heft echter ook silencing op van alle andere in heterochromatine gepakte genen, waardoor zeer veel andere complicaties (en zelfs overlijden van de patiënt) op kunnen treden. De methylatie van deze CpG’s wordt doorgegeven aan nakomelingen via maintenance methylases (epigenetica).

Behalve methylatie van GpG’s, draagt ook deacetylatie van de lysines in de histonstaarten van de nucleosomen bij aan de pakking van DNA in heterochromatine (histon code). Deacetylering van lysines brengt een positieve lading terug in de histonstaarten, waardoor de afstoting tussen nucleosomen verandert, wat de silencing van het FMR1-gen stimuleert.


Molecular Defects in Human Diseases, Docent: J. Brouwer

Naast RNA-bindende domeinen heeft FMRP ook een NLS (‘nuclear localisation signal’) en een NES (’nuclear export signal’) (figuur 1). Het kan dus de kern ingaan om daar mRNA’s te binden om ze vervolgens uit de kern te transporteren: het is dus een mRNA cargo protein. Het FMRP brengt de mRNA’s vervolgens naar de uiteinden van de dendrieten via het netwerk van microtubuli (figuur 5, microtubuli bepalen de vorm van neuronen: functie bepaalt de structuur en niet andersom). Behalve zijn RNA-bindende functie heeft FMRP ook een translatie-repressie functie. De mRNAmoleculen worden niet getransleerd zolang ze aan het FMRP gebonden zijn. Het FMRP brengt het mRNA dus naar een plaats waar het niet afgeschreven wordt. De reden dat dit gebeurt is om een snelle respons te kunnen creëren bij stimulatie van de uiteinden van de dendrieten. Wanneer de dendriet een signaal ontvangt van een axon, wordt het FMR gefosforyleerd (figuur 6a). De translatierepressie valt hierdoor weg. De mRNA’s worden nu dus direct afgeschreven aan de uiteinden van de dendrieten. Er kan hierdoor dus een zeer snelle respons ontstaan die uitsluitend afhankelijk is van translatiesnelheid en dus niet ook nog van transportsnelheid van de eiwitten over de microtubuli. De receptor die het signaal van de axonen ontvangt is ook een target-mRNA voor FRMP.

Figuur 6: a. Normale respons in de dendritische uiteinden: translatierepressie valt weg na stimulatie van de dendriet, waardoor de nieuwe eiwitten snel gemaakt kunnen worden. b. Stimulatie van dendrieten in FXS-patiënten: er is geen FMRP aanwezig, waardoor de snelle schakeling niet plaats kan vinden. Het signaal blijft te lang aan- ofwel uitstaan (Long Term Depression).

FMRP-functie in context: mentale retardatie in FXS-patiënten

Bij FXS-patiënten is het FMRP geheel afwezig, waardoor de hierboven beschreven snelle respons in de dendritische uiteinden niet mogelijk is (figuur 6b). Hierdoor kan de response lange tijd uitblijven (‘LTD: Long Term Depression of synaptic transmission’) of juist langere tijd aan blijven staan. De snelle responses die door FMRP bemiddeld worden, zijn echter essentieel voor de plasticiteit van de hersenen. Bij FXS-patiënten is de plasticiteit van de hersen daardoor zeer veel lager dan bij gezonde mensen, wat mogelijk de mentale retardatie in deze patiënten kan verklaren.

Fragile X Syndrome Colin Stok, Oktober 2013

Molecular Defects in Human Diseases, Docent: J. Brouwer

FMRP-functie in context: premutaties in het FMR1-gen

Er zijn een aantal diseased fenotypen die sterk gerelateerd zijn aan FXS. Deze ziekten komen voor bij mensen die de premutatie (50-200 repeats) hebben. Twee voorbeelden;

FXPOI: ‘Fragile X related primary ovarian in-sufficiency’. 20% van de vrouwen met de premutatie lijdt aan deze ziekte die vroege overgang als symptoom heeft

FXTAS: ‘Fragile X related tremor/ataxia syndrome’. 50% van de vrouwen met de premutatie van meer dan 70 repeats lijdt hieraan. Het is een neurodegeneratieve ziekte.

De precieze oorzaak van deze ziektes is niet bekend. Opvallend is wel dat bij mensen die de premutatie hebben, juist sterke upregulatie is van het FMR1-gen (figuur 7). Door deze hoge expressieniveaus, vindt mogelijk aggregatie plaats van de RNA-FMRP-complexen, waardoor een groot deel van het FMRP als nog zijn functie verliest doordat het wordt weggevangen in de aggregaten. Mogelijk is verlies van FMRP-activiteit aanleiding tot ziekten als FXPOI en FXTAS.

Lees meer...

Ontwikkeling van de drie kiemlagen

dooierzak, wordt ook de darm afgesnoerd. De allantois is de oerblaas. De dooierzak is continu met het endoderm van het embryo. Alleen ter hoogte van de navelstreng zou je nog een beetje endoderm zien van de dooierzak. In de vierde week zie je al wat knopjes, waaruit de orgaansystemen gaan ontstaan.

Het endoderm bestaat uit verschillende onderdelen, namelijk uit:

- de voordarm: keel, slokdarm, long, maag, (bij)schildklier, lever, alvleesklier, twaalf vingerige darm;

- de middendarm: grootste deel van dunne darm en deel van dikke darm; verbonden met dooierzak tijdens ontwikkeling;

- de einddarm: dikke darm, rectum, blaas, urethra.

De cloaca is eigenlijk een samenvoeging van de verschillende onderdelen van de einddarm. Het hart wordt uit het mesoderm gevormd.

Fysiologische navelbreuk = darmen zijn te groot om in de buikholte te ontwikkelen, dus deze structuren ontwikkelen zich tijdelijk daarbuiten. Dit begint ongeveer vanaf 6 tot 8 weken en duurt tot het midden van de 11e week (het proces moet uiterlijk bij 7 weken beginnen). Differentiatie van het mesoderm (deel 2): het paraxiale mesoderm en de ledemaatknoppen Gisteren hebben we naar het axiale component gekeken: de chorda dorsalis. Uit het paraxiale mesoderm worden somieten gevormd en daaruit worden vervolgens wervels, huid en spieren gevormd. Uit het intermediaire mesoderm ontstaat het urogenitaalsysteem en uit het laterale mesoderm ontstaan de lichaamsholte bekleding en het vasculaire systeem. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

Je kunt wervels onderverdelen in caudale (3-5), sacrale, lumbale (5), thoracale (12) (dragen de ribben) en cervicale (7) wervels. Van craniaal naar caudaal zie je dat somieten worden afgesnoerd. Wanneer somieten nog gevormd moeten worden noem je dit presomitisch mesoderm. De somieten zorgen voor de organisatie van het

segmentale patroon. Je hebt twee typen: somitomeren (craniale gedeelte) en somieten. Ze worden gevormd uit het presomitisch mesoderm van craniaal naar caudaal, net zoals de meeste andere processen. De vorming van somieten wordt heel streng gereguleerd middels een moleculaire klok: Notch, FGF8 en WNt3a. Dus de somitomeren dragen bij aan de vorming van de schedel en de somieten aan de vorming van de wervels, ribben, huid (rug) en de skeletspieren (rug, lichaamswand en ledematen). Een mens heeft 44 somietparen. Iedere keer als de expressie van “klok”genen op een top is krijg je een nieuw paar somieten. Bij langere gewervelden zie je eenzelfde sinus, maar dit gaat veel sneller. Je kunt het aantal somieten gebruiken om te bepalen hoe oud een embryo is. Bij de mens worden de somieten aangelegd tussen dag 20 en dag 35 (= somitogenese). Bij de mens wordt in 6 uur ongeveer 1 somietpaar gevormd.

Wat gebeurt er met de somieten? Hoe gaat dat ook alweer? Als je iets later in de ontwikkeling kijkt zie je dat de somiet uiteen gaat vallen in verschillende structuren: sclerotoom (harde onderdelen, bot/wervels), dermomyotoom (huid- en spieronderdelen). Er is nu ook sprake van EMT, zodat de cellen mooi om de neurale buis kunnen migreren om de wervels te vormen. Sclerotoom: SSH en noggin zorgen ervoor dat inductie van het maken van ribben en de wervelkolom plaatsvindt. Dermatoom: bij het maken van huid en onderhuids bindweefsel speelt Neurotrophin-3 een belangrijke rol en bij het maken van de rugspieren en de spieren van de ledematen (= myotoom) speelt WNT een belangrijke rol.

De myoblasten gaan naar de ledemaatknoppen en deze gaan skeletspieren vormen, het myotoom gaat de rugspieren vormen, de sclerotoom de skeletstructuren en de dermotoom het onderhuidse bindweefsel.

Welke somiet wordt een halswervel, welke een lendewervel? Het gaat hier om de specificatie van de anterior (craniaal)- posterior (caudaal) as. Hoe wordt dit aangestuurd? Dit gebeurt al heel vroeg in de ontwikkeling, al voordat de somiet echt is aangemaakt (dus al voor de somitogenese) wordt dit bepaald, dus al in het presomitisch mesoderm. De homeobox (hox) eiwitten reguleren deze specificatie, en spelen dus een hele belangrijke rol. Ze beïnvloeden de expressie van genen, het zijn dus specifieke transcriptiefactoren. Deze genen zijn evolutionair geconserveerd. Ze zijn altijd aanwezig geweest om de specificatie van de as te reguleren. Ze heten allemaal wat anders, maar het zijn allemaal homologe eiwitten van elkaar. Ze liggen op een rijtje, van maximaal 13 genen, op het chromosoom. Je hebt 4 clusters op 4 chromosomen bij zoogdieren (A, B, C, D = paralogen). De genen worden na elkaar aangezet waarbij de laatst aangeschakelde de voorgaande afremt. De genen staan eerst aan in het hoofdgebied (3’ zijde) en langzamerhand meer caudaal (5’ zijde). Ze zijn gevoelig voor vitamine A (wat wordt geporduceerd in het staartgebied), caudale Hox genen zijn het minst gevoelig voor vitamine A. Als je vier genen hebt, kun je verschillende weefsels krijgen bij verschillende combinaties van de genen. Dus dit beïnvloedt weefselspecificatie, ze zullen elkaar steeds overlappen. Hoe verder je kijkt op de as, dus meer naar caudaal, hoe hoger het nummer van het gen dat aanstaat. Het hoogste hox nummer is eigenlijk het meest bepalend dit noem je het posteriore prevalentie concept (= posteriore Hox genen zijn dominant in functie t.o.v. anteriore Hox genen in overlappende expressie gebieden).

Bijvoorbeeld bij de ribvorming remt hoxa10 hoxb6, zo wordt bepaald dat de lumbale wervels geen ribben krijgen. Bij Hoxb6 overexpressie krijg je te veel ribben, dus ook lumbaal, hoxa10 kan het dan niet onderdrukken. En bij een te veel aan Hoxa10 krijg je juist helemaal geen ribben in het embryo.

Je kunt de ap-as op twee manieren veranderen: je kunt posteriorizeren (te veel aan vitamine A of te veel Hox genen, dus overexpressie, je krijgt dan een extra wervel met een rib dus wanneer je nog in de cervicale zone zit) en anteriorizeren (bij mutaties in RAR, dan wordt het vitamine A signaal niet doorgegeven of bij hox mutanten). Kleine transformaties worden meestal gedoogd door het lichaam.

De hoxgenen zijn ook betrokken bij het positioneren van de ledemaatknoppen. Armknoppen ontstaan anterior van Hox6 en beenknopen ontstaan posterior van Hox8. Hoe ontstaan deze knopjes? Deze worden gemaakt uit twee typen mesoderm: uit het paraxiale mesoderm (myotoom zorgt voor de ledemaatspieren) en uit het laterale mesoderm (zorgt voor de ledemaatbotten). Er is sprake van een continue interactie tussen paracriene factoren tijdens de vorming van ledematen. De eerste stap is dat uit het intermediare mesoderm FGF8 wordt afgegeven en deze induceert Fgf10. FGF10 induceert vervolgens in het laterale plaat mesoderm weer Fgf8 in het ectoderm. Fgf8 en 10 houden elkaar dus in stand en zorgen voor de proliferatie van de knop. Vervolgens induceert Fgf8 uit het ectoderm Shh in het laterale plaat mesoderm. Shh induceert dan Fgf4 in het ectoderm.

De FGFs behouden dus de cel proliferatie en de shh expressie. Op deze manier heb je constante proliferatie (in de AER) en specificatie (in de ZPA) van de ledemaatknop. De AER (apical ectodermal ridge) is nodig voor de proliferatie van de ledemaatknop, daarnaast worden er moleculen die de anterior posterior as specificeren tot expressie gebracht. Verder vindt er interactie plaats met eiwitten die de A-P as en de D-V as specificeren. Anterior is de duimzijde en het dorsale deel is de bovenkant.

De ZPA (zone of polarizing activity) zorgt met name voor specificatie. Shh remt duimvorming, dus de shh gradiënt neemt af naar de anteriore zijde.

Vorming van het centrale zenuwstelsel

De neurale buis, die gevormd wordt in de 4e ontwikkelingsweek, is de voorloper van het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg). De neurale buis ontstaat uit het ectoderm. Het ectoderm bestaat uit epiblast cellen die niet door de primitief streep zijn gemigreerd tijdens de gastrulatie. Hoe ontstaat ook alweer het neurale ectoderm? De chorda dorsalis speelt hierbij een belangrijke rol. Deze zorgt voor de inductie van de neurale plaat door het afgeven van SSH, FGF, noggin, chordin en follistatin (deze laatste drie voor remming van BMP-4, en remmen dus huidvorming). De neurale plaat zal uiteindelijk gaan omvormen tot de neurale goot, aan weerszijde zie je de neurale zijden/wallen, deze fuseren uiteindelijke aan de dorsale zijde waardoor de neurale buis ontstaat. De chorda dorsalis induceert de neurale plaat van craniaal naar caudaal, over de gehele lichaamsas. Dit heeft te maken met de aanleg van de chorda zelf, deze is ook van craniaal naar caudaal. Alleen bij een hoge concentratie van shh, noggin, chordin, follistatin, fgf en Wnt3a krijg je inductie van neuraal weefsel.

Er zijn twee typen krachten die zorgen voor de neurale buis sluiting: intrinsiek (neurale plaat, dus de cellen zelf die van vorm veranderen) en extrinsiek (somieten en non-neuronaal ectoderm). De somieten geven een stuwende kracht aan de neurale plaat. De sluiting begint altijd bij de cervicale zone (ongeveer in het midden), daarna gaat deze verder in anteriore en posteriore richting. Je hebt verder nog een derde sluitingspunt (beide uiteinden boven en onder). Dit gebeurt allemaal in de 4e week. Bij de sluiting van de neurale buis, ontstaan de neurale lijst cellen, deze laten los van de neurale dakplaat. Ook dit is een EMT proces. Uit het neurale epitheel laten wat cellen los die daarna door het hele lichaam gaan migreren. Er zijn heel veel neurale lijst afkomstige cellen: melanocyten, bindweefsel en botten van gezicht en schedel, huid van gezicht en nek, hersenvliezen, craniale en spinale zenuwknopen (ganglia), bijniermerg, glia cellen (non-neuronale steuncellen). Wanneer de neurale buis niet goed sluit, ontstaan neurale buis defecten (NBD). Je hebt twee soorten: craniaal (anencefalie) en caudaal (spina bifida).

Neurale buis defecten komen bij 1 op de 1000 neonaten voor. Zowel genetische als omgevingsfactoren spelen hierbij een rol. Het kan ook nog helemaal verkeerd gaan dit heet: craniorachischisis. Uit de neurale buis ontstaan onder andere de hersenen. Embryonale hersenstructuren zijn: het prosencephalon (later het telencephalon en het diencephalon), het mesencephalon en het rhombencephalon (later het metencephalon en het mylencephalon). Ook hierbij kunnen dingen fout gaan, een voorbeeld hiervan is holoprosenphalie, hierbij zijn de voorhersenen niet gesplitst in cerebrale hemisferen (er is sprake van een stoornis in de ventrale inductie).

Genen, eiwitten en cel differentiatie

Hoe wordt een embryo gemaakt? Iedere cel van een embryo heeft dezelfde genetische informatie, maar toch worden ze allemaal iets anders. Deze verschillen tussen cellen ontstaan door prikkels tussen en in deze cellen. Deze signalen veranderen de activiteit van de genen. De actieve genen bepalen welke eiwitten in een cel worden aangemaakt. De eiwitten bepalen de vorm en de eigenschappen van de cel.

Dit laatste heet cel specificatie, dit kan zowel autonoom (asymmetrische celdeling) zijn als niet-autonoom (inductie door een andere cel). Er zijn verschillende niveaus waarop je kunt ingrijpen voor genexpressie. Dit leidt tot heel veel verschillende soorten eiwitten die wel/niet tot expressie komen. De 4 niveaus zijn: transcriptie, wel/geen RNA processing, wel/geen mRNA translatie, wel/geen eiwitmodificatie? Enhancers en silencers selectedren en remmen de basale transcriptiefactoren d.m.v. specifieke transcriptiefactoren. Gaande weg de ontwikkeling van een embryo krijg je verschillende cellen. Twee hele belangrijke transciptiefactoren hierbij zijn: eiwit A = Cdx2 (voor trofectoderm) en eiwit B = Oct3/4 (voor inner cell mass). Deze eiwitten fluctueren heel erg, tot opeens het nette patroon verdwijnt, daarna krijg je stabilisatie van a of b expressie. Dit verschilt per cel en zo wordt bepaald wie wat wordt.

Dit is een van de eerste specificaties binnen een embryo. Waarschijnlijk is dit autonoom, maar dat is nog niet zeker. Een niet autonome specificatie wordt uitgevoerd d.m.v. morfogenen (bijvoorbeeld retinoine zuur). Zij bepalen de morfologie van een cel door het gedrag van de cel. Dit werkt door de positie van de cel en de gradiënten die door deze positie lopen. Op alle assen krijgt de cel dan informatie zodat ie weet wat ie moet worden. Het heeft dus te maken met de concentratie van een morfogen, hoe een cel zich gaat ontwikkelen. Daarnaast spelen drempelwaarden een rol.

Samenvatting

• Het endoderm ontwikkelt zich tot darm en daarvan afgeleide structuren.

• Het paraxiale mesoderm ontwikkelt zich tot somieten, de oersegmenten van het lichaam.

• Somieten ontwikkelen zich tot huid, wervels en spieren.

• Ledematen ontstaan uit paraxiaal en lateraal mesoderm en differentieren o.i.v. twee signaleringscentra, de AER en de ZPA.

• De chorda dorsalis induceert de vorming van de neurale buis en daarmee het centrale zenuwstelsel.

• De neurale lijst groeit weg van het dak van de neurale buis en vormt het perifere zenuwstelsel en andere cellen.

• Neurale buis defecten ontstaan vroeg tijdens de zwangerschap en worden veroorzaakt door genetische en omgevingsfactoren.

• Differentiële genexpressie t.g.v. autonome of niet autonome signalen leidt tot specificatie en vervolgens differentiatie van cellen.

Lees meer...

Verstandelijke handicap en autisme

Autisme: Is een pervasieve (diep doordringend) ontwikkelingsstoornis, dit is een stoornis die de
ontwikkeling op alle vlakken beïnvloedt. Een stoornis die de ontplooiing remt. Autisme is anders daneen mentale handicap = cognitieve die het meest verstoord is. Het gaat wel vaak gepaard met eenbijkomende ernstige ontwikkelingsachterstand.

- Is een handicap met vele gezichten: autisme zit aan de binnenkant.
- Het is een handicap die niet meteen zichtbaar is
- Is een sociaal gegeven.
- Een stoornis in combinatie met de omgeving. De andere manier van denken en reageren
van mensen met autisme is een handicap in onze samenleving
- Komt voor bij 1 op 400 mensen. Meestal mannen
- Genetische oorzaak
- Is een hersenstoornis; men spreekt over het “autistisch brein”.

- Bij mensen met autisme werken de hersenen anders waardoor zij anders denken en
anders reageren

- Een specifieke wijze van informatieverwerking, waardoor aan ervaringen een andere
betekenis wordt gegeven.

- Ze kunnen emoties van anderen niet waarnemen

De helft van alle mensen met autisme heeft ook een verstandelijke beperking. Hoe ernstiger de mentale handicap is, hoe hoger de kans dat een persoon ook autisme heeft. De andere helft is normaal begaafd. Een kleine minderheid is hoog begaafd.

Autisme Spectrum Stoornissen (ASS)


Klassiek autisme of syndroom van Kanner
Syndroom van Asperger
Desintegratiestoornis in de kindertijd
Andere autisme-achtige aandoeningen
Autistische trekken
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

AUTISME = anders betekenis verlenen


Gevolgen op het cognitief niveau:
• Detailkijken, geen overzicht op gehelen
• Vastzitten op irrelevante details
• Letterlijk waarnemen: Mensen met autisme nemen taal letterlijk op.
• Problemen met plangedrag: impulscontrole, kan niet drinken zonder schouderklopje
• Tijdsrovend serieel denken = scannen
• Geen of beperkte “theory of mind”

  • Er wordt een andere betekenis gegeven aan waarnemingen en indrukken

KENMERKEN VAN AUTISME


1. Stoornissen in de omgang met anderen (meest typerend kenmerk)
4 types:
- Het afzijdige of inalerte type

  • Komt als onverschillig over vooral tegen leeftijdsgenoten. Aanvaarden toenadering van vertrouwde personen
  • Weinig belangstelling voor mensen
  • Instrumenteel contact: meetrekken van andere personen om een voorwerp te nemen
  • Gaat op in eigen stereotiepe bezigheden
  • Legt zelden contacten: zeggen weinig
  • - Het passieve type: doen alles wat je wil maar als een robotje
  • Gaat zelden spontaan interactie aan
  • Staat “aan de zijlijn”
  • Neemt zelf geen initiatief
  • Doet vooral wat gevraagd wordt: maar je kan niet uitmaken als ze plezierbeleven

- Het actieve-maar-bizarre type

  • Neemt actief initiatief tot sociaal contact
  • Naïeve, vreemde, onaangepaste en eenzijdige manier van contact:

o Vb.: nijpen om contact te leggen

  • Egocentrisch
  • Kan moeilijk inspelen op anderen
  • Vaak verwarring met gedragsgestoord of asociaal
  • Vaak normaal begaafde leerlingen
  • - Het sijf-formalistische of hoogdravende type

Vb.: weet niet welk kledij hij moet aandoen voor het gras

  • Sociale problemen zijn heel subtiel
  • Meestal bij iets oudere en vooral meer begaafde leerlingen (ev. diagnose Asperger)
  • Overmatig beleefd en vormelijk
  • Houden sterk vast aan sociale conventies
  • Camoufleren soms hun moeilijkheden
  • Overleven op aangeleerde “scripts”: weten hoe ze een gesprek starten (aangeleerd)
Lees meer...

Emancipatiemodel

  • Een ontwikkelingsmodel:
  • Trainen van de vaardigheden

  • Burgerschapsparadigma

  • Volwaardig burgerschap

  • Mensen met beperking krijgen een plaats in de samenleving als volwaardige burger

  • Goede kwaliteit van bestaan

  • Een evenwaardig bestaan voor elke burger

  • Keuze en controle

  • Burgers mogen zelf kiezen hoe te handelen en met wie ze een relatie aangaan.

  • Zelf uitvoering geven aan deze keuzen

  • Niet kunnen kiezen kan gedragsprobleem veroorzaken = orderpositie

  • Ondersteuning

  • Mensen met beperking zijn afhankelijk van anderen en op de ondersteuning van die mensen.

  • Ondersteuning en niet zorg = enkel op de gebieden waar ze hulp nodig hebben

  • Het is een stelling waar veel mensen achterstaan en die moeilijk te veranderen is.

  • Mensen die altijd in de orderpositie geduwd worden en nooit zelf mogen kiezen zullen vanaf ze de kans zien de boven positie nemen. Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

    Empowerment

  • = een filosofie die de autonomie van het individu centraal stelt Empowerment = het verlenen van kracht, van macht, in allerlei vormen, zowel fysiek, psychisch, sociaal en dit zowel formeel als informeel (dagdagelijkse werking).

  • Het is een proces dat van binnen uit door de persoon zelf gestuurd moet worden, maar het kan ook door de omgeving gestimuleerd of onderdrukt worden.

  • Het zelfwaardegevoel van mensen met een handicap is zeer laag waardoor ze die kracht niet meer kennen of weten zitten.

  • Empowerment zorgt ervoor dat er meer ruimte is voor initiatief van mensen met een handicap

  • 5 belangrijke doelen die zorgen dat het leven van iemand aangenaam is en dus van een betere kwaliteit:

    - Kiezen: bepalen wij alles voor hen of hebben ze ook een eigen inbreng?

    - Deelname/ aanwezigheid: in welke mate zijn ze aanwezig, nemen ze deel

    - Respect/ waardering: hebben ze ook een sociale status?

    - Mogelijkheden ontwikkelen: kunnen ze dat? = dingen die nodig zijn in het leven

    - HET BOUWEN AAN RELATIES

  • Hoe hoger de resultaten, hoe meer relaties. Door het aan te pakken nemen de relaties toe en worden de mensen krachtiger. Empowerment is zowel een individueel begrip als een maatschappelijk probleem

    Emancipatie

  • = vrijmaken van wat je beperkt (controle over je leven en wat je wilt doen)

  • Proces van minder afhankelijk en meer zelfstandig worden Persoonlijke emancipatie: een bepaalde persoon krijgt langzaam meer greep over zijn leven. Maatschappelijke emancipatie: mensen met verstandelijke handicap verwerft in de maatschappij gelijke kansen en rechten, krijgen een gelijkwaardige positie.

    Autonomie en emancipatie

  • = Kunnen zijn wat je wil en doen wat je wil  zelfstandigheid

  • Emancipatorisch begeleiden: het bevorderen van onafhankelijkheid en niet teveel zelfstandigheid

  • Door iemand alleen te leren eten stimuleer je zelfstandigheid, door iemand te leren kiezen wat hij eet, stimuleer je onafhankelijkheid

  • Emancipatie is het optimale evenwicht vinden tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid

  • Andere mensen moeten ruimte krijgen om waar mogelijk en zoveel mogelijk hun leven in te richten overeenkomstig hun eigen wensen en verlangens. Houvast moet worden gegeven vanuit een grondhouding van respect en acceptatie (heeft te maken met de kansen die je krijgt) 2.3.1.1. Relationele autonomie Zorg en afhankelijkheid zijn de kernelementen van het begrip.

    1. Emancipatie = relatie

    - Relatie is het belangrijkste werkinstrument om de emancipatie van bewoners te realiseren.

    - Hoe onze relatie met een bewoner is bepaalt het emancipatorisch begeleiden.

    2. Een sociaal netwerk

    - Bewoners =een zeer schraal sociaal netwerk. Enkel relatie met het personeel en andere bewoners.

    - Oplossing = werken met vrijwilligers

    - Contacten met ouders en familie zijn van onschatbaar belang

    Feitelijke autonomie = doen wat men graag doet.

  • Men voelt zich prettig bij wat hij doet en kan zich vinden in de omstandigheden zoals die zijn. Met betrekking tot keuzes maken gaat het bij feitelijke autonomie om de betekenis die een keuze heeft voor een individu. De keuze moet betekenisvol zijn. Dat het aansluit bij zijn identiteit en levensverhaal.

    1. Levensverhaal en identiteit:

    - Bewoners een betekenisvolle keuzemogelijkheden geven

    - Levensverhaal en identiteit van de bewoners kennen

    - Contact met de familie is van enorm belang

    - Emancipatorisch begeleiden: begin bij het begin. Kijk wat de bewoner heeft meegemaakt en hoe hem dat gevormd heeft.

    “het zit hem in de kleine dingen”:

    Kiezen van eten en drinken, kledij, …

    We moeten zoeken om de bewoners maximale inspraak kunnen geven

    Vb.: inrichting van de woonkamer

    Vb.: laat ze kiezen wat ze op hun boterham willen, maar niet uit 20 verschillende dingen. Laten kiezen binnen grenzen

    Communicatieve autonomie

    • Als je op het punt staat een belangrijke beslissing in je leven te nemen, ga je daar vaak met anderen over praten.
    • Overleg met het sociaal netwerk:
    • Alle betrokkenen moeten een stem hebben in het onderhandelingsproces
    • Communicatie:
    • Sommige bewoners kunnen hun verbaal niet uitdrukken en moeten beschikken over een communicatiesysteem.
    • Begeleider: gevoelig zijn voor de communicatieve gedragen van de bewoners
    • Onze expressieve communicatie moet afgestemd zijn op de communicatiewijze van de ander.
    • Voorwaarden om aan autonomie en emancipatie te kunnen werken
    • Een goede theorie
    • Een andere visie
    • Moet je vormen met de collega’s
    • Inzien dat de handicap niet alleen een biologisch gegeven is maar je kan het ook worden doordat je voorziening vaak minder kansen krijgt.
    • Een andere houding
    • Emancipatorisch werken: begeleiders helpen waar de persoon iets niet zelf kan.
    • Aangeleerde hulpeloosheid
    • Wanneer een persoon zich hulpelozer gedragen of voelen dan op grond van hun functionele beperkingen te verklaren is. vb. pauline die vraagt aan anderen om hun boterham te smeren terwijl ze het wel kon
    • Vaak maken wij mensen afhankelijker dan ze eigenlijk zijn
    • Het hulpverleningssyndroom
    • De neiging om hulp te verlenen, ook waar dit niet nodig is
    • Zo creëren wij een aangeleerde hulpeloosheid
    • De grens tussen vrijheid en veiligheid
    • Kansen geven maar toch zorgen voor hen veiligheid
    • De grens word voor elk individu anders bepaald
    • Kennis van de betrokkene persoon en kennis v/d ontwikkelingspsychologie is een hulp.
    • Recht op risico’s
    • Ze mogen berekende risico’s nemen (vb. tafel dekken)
    • De creativiteit en het probleemoplossend vermogen komt vaak pas in risicovolle situaties tot uiting.
    • Het is ook maar als iemand de kans krijgt om zijn eigen grenzen af te tasten dat hij die grenzen zal kunnen verleggen.
    • Respect (voor autnomie)
    • Respect is het middel om uitdrukking te geven aan de gelijkwaardigheid van de begeleider en de bewoner.
    • Opgepast voor de “tirannie van het normale”
    • Emancipatie: mensen kansen geven, om ze te laten worden wie ze willen zijn.
    • Vaak willen wij onze eigen normen opleggen, zonder dat dit voor de bewoners altijd betekent dat ze zich daarom beter gaan voelen.

2.4. Kwaliteit van leven = einddoel ervaart. QOL (quality of live): f *(IK/OK) + (“O”QOL) + (“S”QOL) + …?+


- IK: individuele kenmerken
- OK: omgevingskenmerken
- F: het functioneren (wordt bepaald door de confrontatie tussen IK en OK)
- “O”QOL: de meetbare elementen van QOL
- “S”QOL: subjectieve. Wat ervaar ik persoonlijk als kwaliteit in mijn leven (verschilt)

Kwaliteit van leven: objectieve beschrijvende elementen en subjectieve evaluaties met betrekking tot het fysieke, materiële, sociale en emotionele welbevinden in combinatie met de mate van
ontwikkeling en activiteit.

8 levensdomeinen:
- Emotioneel welzijn = je goed voelen
- Relaties
- Materieel welzijn = goeie huisvesting / voeding
- Zelfontplooiing = je mogelijkheden kunnen gebruiken
- Lichamelijk welzijn = vb. blokjes op de tanden
- Zelfbepaling
- Inclusie
- Rechten

Lees meer...

Psychodiagnostiek en beperkte begaafdheid

Over de noodzaak van psychodiagnostiek bij mensen met een beperkte begaafdheid
- Beperking in de ontwikkeling waarvan de ernst en de aard zorgvuldig gepeild wordt voordat
men een opvoedings- begeleidings- en behandelingsbeleid bepaalt.
- Veel mensen met een verstandelijke beperking en zwakbegaafde vertonen psychische
stoornissen
- Vooral bij mensen met autisme
- Hoge frequentie van voorkomen van diverse bijkomende beperkingen bij mensen met verstandelijke beperking (motorisch, bewustzijnsstoornissen, visus en gehoorbeperkingen)

De keuze van instrumenten

Mensen met een verstandelijke beperking zijn in psychodiagnostische opzicht een zeer weerbarstige populatie. Het minste wat we kunnen doen is tests en schalen toepassen die aan zo hoog mogelijke eisen voldoen. We moeten ons kritisch opstellen

- TESTS:
een toetsing van kwaliteit of geschiktheid van personen of zaken. Het is een praktisch stuk gereedschap waarmee de ergotherapeut een bepaalde functie of vaardigheid kan toetsen. Een goed geconstrueerde test die op de voorgeschreven manier wordt afgenomen, levert objectieve
informatie op”.

  • Handleiding van de test moeten duidelijk gevolgd worden

- VRAGENLIJSTEN:
een opsomming van onder elkaar geplaatste vragen. De vragen staan in een bepaalde volgorde
op papier en zijn gericht op een bepaald onderwerp.

  • Vragenlijsten worden veel gebruikt

- SCHALEN
hier gaan we na of bepaald in het instrument genoemd gedrag wel of niet aanwezig is.

  • Gradaties uitwisselen

Criteria voor test, schalen en vragenlijsten

VOLDOENDE PSYCHOMETRISCHE BASISKWALITEIT

- Hoge betrouwbaarheid

  • Een hoge tussenbeoordelaarbetrouwbaarheid: als meerdere verschillende mensen het afnemen mag je geen ander resultaat bekomen + een hoge stabiliteit

- Validiteit: meet het wat het moet meten?
- Normering: gebaseerd op duidelijk omschreven, omvangrijk en representatieve
normgroepen

OPTIMALE TOEPASBAARHEID BIJ MENSEN MET VERSTANDELIJKE BEPERKING

- Voorwaarden gesteld aan de groep onderzoeksgroep:

  •  minder begaafde onderzoekpersonen dienen ook betrokken te zijn.

- Normering voor duidelijk omschreven categorieën personen met een verstandelijke beperking
- Aanwijzingen voor de toepassing bij mensen met een verstandelijke beperking

  • Bv.: het berekenen van een profiel

VOLDOENDE PRAKTISCHE HANTEERBAARHEID

- De onderzochte:
Korte afneemduur: hoe korter de testafneming duurt, hoe beter. Mensen met een beperking hebben een korte concentratie duur

  • Doelplezier uitlokkend: aansprekend materiaal, leuke opdrachtjes

- De onderzoeker:

  • Korte afneemduur
  • Heldere, eenvoudige instructie
  • Overzichtelijk en gemakkelijk te hanteren materiaal
  • Gemakkelijk in te vullen formulier
  • Korte uitwerkingsduur, weinig potentiële foutenbronnen bij het scoren
  • Een heldere basistheorie

- Algemeen:

  • Stevig testmateriaal
  • Zo laag mogelijke aanschafkosten
  • Zo laag mogelijk (terugkerende) kosten van formulieren,….

Er dient op zijn minst een gestandaardiseerde, Nederlandse vertaling van handleiding en instrument te bestaan, die liefst in de handel verkrijgbaar is.

HET INSTRUMENT IS BEOORDEELD DOOR DE COTAN
COTAN = Commissie Testaangelegenheden van het NIP.

De 7 categorieën waarop beoordeeld wordt:

- Uitgangspunten van de testconstructie

  • Het gebruiksdoel en de meetpretentie moeten zijn aangeven als ook de theoretische achtergronden en de operationalisatie worden beoordeeld
  • De meetpreventie bepaalt welk type normerings-, betrouwbaarheids- en validiteitsonderzoek moet worden verricht

- Kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding (2+3)

  • De scoring, testopgaven, instructies
  • Ondersteuning bij afneming van het instrument en interpretatie uitkomsten

- Normen

  • Welke normen worden er gesteld? En wat is de kwaliteit ervan?

- Betrouwbaarheid

  • De kwaliteit en de uitkomsten van de verschillende typen onderzoeken

- Begrips- en criteriumvaliditeit (6+7)

  • De kwaliteit en de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek worden beoordeeld
  • De hoogte van de uitkomsten worden beoordeeld

BEPERKTE KWANTITEIT TOE TE PASSEN TESTS, SCHALEN EN VRAGENLIJSTEN

Dit heeft niet direct met de tests of de schalen zelf te maken. Frequent gebruik van een
betrekkelijk klein aantal instrumenten of een zo uniform mogelijk instrumentgebruik is heel
belangrijk. De voordelen hiervan:

  • Grotere inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid
  • Mogelijkheid tot langere termijnvergelijking en effectmeting van een behandeling
  • Grotere eenduidigheid binnen allerlei vormen van onderzoek
  • Betere basis voor registratie, epidemiologisch of zorgbehoeftenonderzoek

Tests versus schalen en vragenlijsten

- Zie definities

Test
- de te onderzoeken persoon moet zich in veel opzichten aanpassen

  • Tijdstip
  • Plaats : een speciale ingerichte ruimte
  • Persoon van de onderzoeker: meestal een onbekend iemand
  • Aard en hoeveelheid van taakjes: moeilijk of makkelijk

- De ergste mate verstandelijk beperkte mensen hebben veel tijd nodig om zich aan te passen
aan wijzigingen en min of meer onbekende situaties.

  • Gevolg testonderzoek: een minder betrouwbaar resultaat

- Dergelijke reacties (angst, vrees,…) op de testsituatie vormen waardevol observatiemateriaal
- Een momentopname


Schaal:
- De persoon wordt beoordeeld op allerlei aspecten van zijn/haar functioneren in de natuurlijke, dagelijkse situatie
- Duidelijke voordelen boven de testgebruik:

  • Betrokkene wordt niet verstoord
  • Betrokkene wordt beoordeeld op zijn ‘gewone’ gedrag
  • Begeleiders en/of ouders leveren een bijdrage aan de diagnostiek  betrokkenheid
  • De hulpverleners krijgen een zo zuiver mogelijk beeld wat aansluit bij de hulpvraag
  • Geen vertaling naar de praktijk.

- Er kan heel veel berekend worden met schalen

- Als het echter gaat om nauwkeurige en gedifferentieerde meting van de functies die samen
de intelligentie vormen, of uitval van functies dan is testonderzoek in de een-op-een situatie
onmisbaar.

Vragenlijsten: tussen test en schalen
- Informant is de cliënt zelf -> HET GROTE VERSCHIL MET SCHALEN
- Slechts zwakbegaafde en licht verstandelijke cliënten komen in aanmerking
- Verschil tussen vragenlijst en test = het ongedwonge en minder prestatieve karakter van het
invullen van vragenlijst (geen tijdslimiet, geen kennisvragen). De persoon voelt zich meer op
ze gemak bij een vragenlijst.
-> CONCLUSIE: schaalonderzoek zijn het best in de zorgsector. Maar in een aantal opzichten blijft in het bijzonder testonderzoek onmisbaar

Andere indelingen in het psychodiagnostisch intertrumentarium
Beide instrumenten sluiten elkaar niet uit maar ze vullen elkaar aan

Meetpretentie: (1e indeling)
- De cognitie, ontwikkeling of de intelligentie
- Specifieke domeinen, vaardigheden of stoornissen (lezen, taal, dementie, ..)
- Sociale en emotionele, persoonlijkheid (sociale redzaamheid, gevoelens, beleving,…)

Doelgroep: = 2de indeling

- Een groot deel is ontwikkeld voor de gemiddeld-normale populatie

  • Vergelijking van de mogelijkheden van mensen met een beperkte begaafdheid met die van gemiddeld- normale leeftijds- en seksgenoten is van fundamenteel belang
    • Zo kan er gezien worden als en sprake is van een tekort en wel een zodanig tekort
    • Zo kan de ernst en de aard van het tekort alleen aangegeven worden in vergelijking met de normaliteit . -> belangrijk voor ouders en begeleiders waar de tekorten zijn en hoe groot.
    • Tenslotte is het kunnen vergelijken met de normale ontwikkeling in wetenschappelijk opzicht van belang


- Instrumenten specifiek voor mensen met verstandelijke beperking

Diagnostische instrumenten voor mensen met beperking

1) SIS = Schaal Intensiteit van Ondersteuning behoeften OF SUPPORT INTENSITY SCALE
- Meet: de aard en de intensiteit van ondersteuningsbehoeften van mensen met
verstandelijke beperking of andere ontwikkelingsstoornissen
- Doelgroep: volwassen en ouderen
- Soort instrument = schaal

2) AUTISME: AVZ – R
- Naam: Autisme- en Verwante Stoornissenschaal-Z-Revisie
- Meet: Als operationalisatie van het DSM- en ICD concept. Classificatie in de categorieën:

  • N (= Niet- pervasief gestoord)
  • T (= Twijfelachtig wel/ niet pervasief gestoord)
  • Pervasief = stoornis die alle domeinen van de ontwikkeling bedreigd
    • PDD (= Pervasief gestoord) = autisme

- Doelgroep: kinderen, volwassenen met een verstandelijke beperking van elle niveaus van
functioneren en zwakbegaafde personen. Leeftijdsbereik: 2-70 jaar
- Soort instrument: schaal

3) EMOTIONELE BELEVING: DE SEO
- Naam: Sociaal- Emotionele Ontwikkelingslijst of Schatting Emotionele Ontwikkeling
- Meet: het vaststellen van de sociaal- emotionele ontwikkelingsfase waarin betrokkene zicht
bevind. Het geeft begeleidingsadvies
- Doelgroep: Verstandelijk beperkte kinderen en volwassen van alle niveaus van functioneren
- Soort instrument: conflicthantering/ vragenlijst

4) MEERVOUDIGE HANDICAP: Fröhlich- observatieschaal
- Meet: de algemene ontwikkeling: beweging, waarneming, communicatie, somatisch
- Doelgroep: lagere ontwikkelingsleeftijd + 12 maanden

5) SOCIALE REDZAAMHEID: DE VINELAND-Z
- Meet: De sociale redzaamheid kwalitatief en kwantitatief vastleggen
- Doelgroep: Kinderen en jeugdigen van alle 4 niveaus van verstandelijke beperking. 0-18jaar.
Bij onze zorgsector ook volwassen en zwakbegaafden
- Instrument: schaal

6) STOREND GEDAG/ PROBLEEMGEDRAG: DE SGZ
- Meet: storend gedrag ofwel niet-adaptief, gedrag problematisch functioneren kwalitatief en
kwantitatief vastleggen.
- Doelgroep:

  • bezoekers kinderdagcentra: 3-7 jaar
  • zeer moeilijk lerende kinderen: 7-18 jaar
  • inrichtingsbewoners: 7-45 jaar
  • dagcentra voor volwassenen: 17 - … jaar
  • matig- licht verstandelijke beperkt of lager niveau: 3- …jaar

- INSTRUMENT: schaal

Lees meer...

Vroege embryogenese

- Tentamen (60%)

- Minireview (15%)

- Presentatie (15%)

- DGO opdracht (10%)

Vroege embryogenese

‘Carnegie stages’ gaan we tijdens het practicum nog behandelen; in welke fase bevindt een embryo zich op basis van bepaalde kenmerken.

Abnormale ontwikkeling: risicofactoren en gevoeligheid

Wanneer gaat het nou mis? Het kan aan twee van de verschillende partijen liggen, namelijk aan het embryo = embryonaal (genetisch; omdat de ouders beide dragers zijn of omdat het spontaan is ontstaan, bv. mutatie) of aan de moeder = maternaal (ook genetisch, bv. diabetes of door omgevingsfactoren, bv. door infecties: toxoplasmose, parvovirus, rubella). Een andere groep van factoren zijn drugs of medicijnen, zoals alcohol, softenon (thalidomide), valproine zuur, cocaïne, heroïne. Onder omgevingsfactoren kan men onder andere roken, blootstelling aan chemicaliën of aan zware metalen verstaan. Een laatste factor kan dieet zijn, denk aan gebrek aan foliumzuur.

Teratologie = de leer van stoffen en toestanden die schadelijk zijn voor de ongeboren vrucht. Teratogeen = terato- : grieks voor monster, -geen: veroorzakend. Teratogenen zijn stoffen of toestanden die tijdens de zwangerschap de normale ontwikkeling verstoren en prenatale schade veroorzaken. Het effect is afhankelijk van de hoeveelheid, het tijdstip, de wijze en het patroon van blootstelling aan de stof. Mogelijke effecten kunnen zijn: dood, misvorming, groeistoornissen en/of functievermindering. Je ziet dat embryo’s van ongeveer twee weken nog buiten het bereik van die stoffen liggen. Vanaf week 3 zie je dat de embryo’s heel erg gevoelig zijn voor deze stoffen, deze gevoeligheid is afhankelijk van het orgaansysteem.

Van bevruchting tot twee-lagige kiemschijf (bestuderen in Langman en in samenvatting) De zaadcellen hebben het proces van capacitatie ondergaan in de tractus (= vagina en eileiders), waardoor ze kunnen binden aan een receptor in de zona pellucida (ZP3) zodat ze deze kunnen penetreren. Dan volgt de fusie met de eicelmembraan en dit wordt gevolgd door de corticale reactie welke leidt tot een wijziging van ZP3. Hierdoor kan geen enkele andere zaadcel meer binden. Dan volgt de 2e meiotische deling, met name de afsluiting, hierbij gaan de zusterchromatiden uit elkaar. Tenslotte worden de pronuclei gevormd. In de 1e week zie je de bevruchting en na de eerste celdeling de klievingsdelingen. Eerst krijg je dan de morula en daarna de blastocyst (tegelijkertijd het transport door de eileider). Vervolgens zie je de innesteling in het baarmoederslijmvlies (= nidatie). Holtevorming

In de 2e week wordt het embryo 2 lagig en ontstaan de holtes. De blastocyst bestaat uit de trofoblast, de embryoblast en de blastocoel. Een paar dagen later is er van alles veranderd. De embryoblast is gedifferentieerd in de hypoblast en de epiblast. Onderaan zie je de dooierzak, bovenop het amnion. Rond dag 14 zijn in de syncytiotrofoblast lacunes ontstaan. Je ziet ook dat er extraembryonaal mesoderm is afgezet. Verder is het gehele embryo opgenomen in het baarmoederslijmvlies.

Tweelingen: bij dizygote tweelingen heb je twee onafhankelijke eitjes en dus twee embryoblasten, ze krijgen beide een eigen placenta. Bij monozygote tweelingen, hangt het er van af wanneer de eicel splitst. Als dit vroeg gebeurt (binnen 72 uur na de bevruchting) dan kunnen ze ook nog beide een aparte placenta hebben (= di-amniotisch en di-choriaal).

Iets later (3 tot 8 dagen na de bevruchting) hebben ze allebei nog wel een eigen amnion (diamniotisch en mono-choriaal). Nog later (8 tot 12 dagen na de bevruchting) hebben ze alles gemeenschappelijk (mono-amniotisch en mono-choriaal). Na dag 13 kun je een siamese tweeling krijgen.

Korte samenvatting: in de 2e week wordt het embryo tweelagig en nestelt zich in. Rond dag 15 zijn er 3 holten ontstaan: de dooierzak, het chorion en het amnion.

Gastrulatie: van twee naar drie lagen

Dit is het proces waarbij de drie kiemlagen van het embryo worden gevormd. Dus je gaat van 2 lagig (epiblast, hypoblast) naar 3 lagig (ectoderm = buitenste laag, mesoderm = middelste laag, endoderm = binnenste laag). Dit proces vindt plaats in de 3e week van de ontwikkeling, in de vierde week ook nog een beetje, namelijk het caudale deel van het embryo. Tijdens dit proces begint in de epiblast de primitief streep te ontstaan. De primitief streep is een lang gerekte verdikking van epiblast cellen die, vroeg tijdens de gastrulatie, op de caudale middenas van het embryo gevormd wordt ten gevolge van beweging van cellen in de richting van de middenlijn. Deze streep ontwikkelt zich in een groeve waardoor cellen naar de binnenkant van het embryo kunnen bewegen om endoderm en mesoderm te vormen. De primitief streep verlengt in craniale richting en trekt vervolgens terug in de caudale richting. Je ziet een nieuwe groeve ontstaan: de neurale groeve. Dit gebeurt nadat de chorda dorsalis is afgezet. Met de vorming van de primitief streep zijn ook de lichaamsassen gedefinieerd.

Samengevat je begon met een blastocyst. Deze bestaat uit de trofoblast en de embryoblast. De embryoblast gaat zich splitsen in de hypoblast en de epiblast. uit de hypoblast ontstaat dan het extra-embryonale endoderm waaruit de dooierzak ontstaat. Uit de epiblast ontstaat amnion ectoderm en embryonale epiblast. Hieruit ontstaan de primitief streep en uiteindelijk daardoor het embryonale mesoderm en endoderm en los daarvan het embryonale ectoderm. Oftewel de drie kiemlagen.

Uit de drie kiemlagen ontstaan uiteindelijk de volgende orgaansystemen:

- Ectoderm: opperhuid en afgeleiden (haren, zweetklieren) en zenuwweefsel.

- Mesoderm: bewegingsapparaat (spieren, pezen, botten, kraakbeen, gewrichten en banden), vasculair systeem (hart en bloedvaten) en het urogenitaalsysteem (nieren en geslachtsklieren).

- Endoderm: epitheel van darm en daarvan afgeleide klieren zoals pancreas en lever. Er zijn twee plaatsen waar geen mesoderm gevormd wordt: bij het buccopharyngeaal membraan (wordt de mondholte) en bij het cloacaal membraan (wordt de anus en urogenitale sinus).

Differentiatie van het mesoderm

Je kunt vier verschillende onderdelen onderscheiden in het mesoderm: de chorda dorsalis (= notochord, ligt aan de rugzijde), het paraxiale mesoderm, het intermediaire mesoderm en het laterale mesoderm. De chorda dorsalis ontstaat doordat epiblastcellen door de knop migreren en deze gaan meteen door naar voren (craniaal). Op dag 16 heb je dus de maximale lengte van de primitiefstreep. Na dag 16 zie je dat de chorda dorsalis gevormd wordt en steeds langer wordt. De chorda wordt langer ten koste van de primitief streep. De chorda is een mesodermale, elastische staaf. Hij loopt langs de gehele rug van dier of mens en ligt ventraal t.o.v. de neurale buis en induceert deze. Verder specificeert ie het ventrale paraxiale mesoderm en is in het volwassen stadium aanwezig als nucleus pulposus in tussenwervelschijven (hernia).

Embryonale krommingen

In de 4e week kromt de drielagige kiemschijf in het transversale vlak (dwars richting), waardoor een cilinder-vorm ontstaat. Tegelijkertijd kromt het embyro in het longitudinale vlak (lengterichting), waardoor de cilinder aan de toppen gesloten wordt en ook gebogen raakt. Het amnion zet uit en groeit om het hele embryo heen, hierdoor ‘vouwt’ het embryo. Waarom hebben we deze vorm en zijn we geen bolletjes? Door de chorda, deze zorgt dat we niet zo hard meekrommen op de lengte-as.

De longitudinale kromming zorgt ervoor dat de hartaanleg van craniaal naar ventraal wordt verplaatst. Daarnaast leidt deze kromming tot het ontstaan van de voor- en einddarm. De laterale kromming leidt er toe dat het embryo en alle bijbehorende structuren cilindervormig worden (je krijgt dan een buis in een buis).

Samenvatting

• Abnormale ontwikkeling kan een genetische of maternale oorzaak hebben. De embryonale periode is het meest gevoelig voor verstoring.

• De tweelagige kiemschijf en embryonale holten worden gevormd in de tweede ontwikkelingsweek.

• De drielagige kiemschijf wordt gevormd in de derde ontwikkelingsweek (gastrulatie): invaginatie van epiblast cellen door de primitief streep resulteert in de vorming van embryonaal endoderm en embryonaal mesoderm.

• De drie lichaamassen worden bepaald voor en tijdens de gastrulatie.

• De chorda dorsalis ontstaat uit epiblast cellen die door de primitiefknop migreren.

• In de vierde ontwikkelingsweek kromt het embryo in laterale en longitudinale richting.

Lees meer...
Abonneren op deze RSS feed

Advies nodig?

Vraag dan nu een gratis en vrijblijvende scan aan voor uw website.
Wij voeren een uitgebreide scan en stellen een SEO-rapport op met aanbevelingen
voor het verbeteren van de vindbaarheid en de conversie van uw website.

Scan aanvragen